Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel het Profetisch ambt van Jezus Christus verklaard hebbende, gaat voort in het verklaren van Zijn Priesterambt, en verhaalt de eigenschappen die in een hogepriester nodig zijn. 4 Gelijk die ook daartoe wettelijk moet zijn beroepen. 5 Betuigt dat Christus van Zijn Vader, naar de ordening van Melchizedek, daartoe beroepen is. 7 En dat Hij in de dagen Zijns vleses gebeden en smekingen heeft geofferd. 9 En alzo een Oorzaak onzer zaligheid en een Hogepriester is geworden. 11 Van welke verborgenheid van Melchizedek, alzo hij breder zou handelen, zo wekt hij hun harten daartoe op. 12 Overmits velen van hen nog onervaren waren, en meer, gelijk de kinderen, melk dan vaste spijze, als volwassenen, van node hadden. |
Christus hoger dan Aäron |
1 WANT 1alle hogepriester uit de mensen genomen, wordt gesteld 2voor de mensen in de zaken die bij God te doen zijn, opdat hij offere 3gaven en slachtoffers voor de zonden; | | 1 Namelijk gelijk die zijn geweest die uit de nakomelingen van Aäron wettige priesters zijn geworden. Want Paulus heeft dezen brief geschreven terwijl de tempel nog stond, en ziet op de wijze van doen die toen nog genoeg bekend was. |
2 Dat is, om der mensen wil, tot hun voordeel en dienst, om de mensen met God te verzoenen, of enige weldaden van God te verwerven. |
3 Door deze eerste soort worden verstaan de offeranden die uit de vruchten en andere dergelijke dingen werden geofferd; door de tweede, de offeranden van gedierten of beesten die aan het altaar werden geslacht, en alzo geofferd. |
2 Die 4behoorlijk medelijden kan hebben met 5de onwetenden en dwalenden, overmits hij ook zelf 6met zwakheid omvangen is; | | 4 Of: matiglijk, dat is, in behoorlijke mate. Het Griekse woord metriopathein betekent eigenlijk medelijden hebben met mate, of: naar mate, dat is, zoveel nodig is om dengene die het vandoen heeft, te hulp te komen. |
5 Dat is, zondaren. Een Hebreeuwse wijze van spreken; door het eerste wordt verstaan de zonde die uit onwetendheid of zwakheid des verstands geschiedt; door de tweede de zonde waarin de mens valt doordien hij zichzelven verleidt of toegeeft, en niet zonder zijn wil tot de zonde voortgaat, hoewel daar dwaling bij is, als het verstand door de begeerlijkheid verduisterd wordt, Jak. 1:14, 15. Tegen beide heeft God offeranden der verzoening verordineerd; zie Leviticus 4; 5; 6; maar voor de moedwillige zonde tegen den Heiligen Geest niet. Zie Hebr. 10:26, 27. Jak. 1:14 Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Jak. 1:15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. Leviticus 4 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Leviticus 5 ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Leviticus 6 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Hebr. 10:26 Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden, Hebr. 10:27 Maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden. |
6 Dat is, met zonde, gelijk het volgende vers uitwijst; waarin Christus den anderen hogepriesters ongelijk is, dewijl Hij wel in alles gelijkelijk verzocht is, doch zonder zonde. Zie Hebr. 4:15; 7:26, 27. Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. Hebr. 7:26 Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden; Hebr. 7:27 Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft. |
3 En om derzelver zwakheid wil 7moet hij agelijk voor het volk, alzo ook 8voor zichzelven offeren voor de zonden. | | 7 Gr. is hij schuldig. |
a Lev. 9:7; 16:6. Hebr. 7:26. Lev. 9:7 En Mozes zeide tot Aäron: Nader tot het altaar en maak uw zondoffer en uw brandoffer toe, en doe verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande des volks toe en doe de verzoening voor hen, gelijk als de HEERE geboden heeft. Lev. 16:6 Daarna zal Aäron den var des zondoffers die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. Hebr. 7:26 Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden; |
8 Zie hiervan Lev. 4:3; 9:7; 16:6, wanneer hij ééns des jaars in het heilige der heiligen ging, en eerst voor zijn eigen zonden, en daarna voor de zonden des volks offerde, en wanneer hij zelf enige ergerlijke zonden begaan had. Lev. 4:3 Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. Lev. 9:7 En Mozes zeide tot Aäron: Nader tot het altaar en maak uw zondoffer en uw brandoffer toe, en doe verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande des volks toe en doe de verzoening voor hen, gelijk als de HEERE geboden heeft. Lev. 16:6 Daarna zal Aäron den var des zondoffers die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. |
4 bEn niemand neemt 9zichzelven 10die eer aan, maar die van God geroepen wordt, cgelijkerwijs als Aäron. | | b 2 Kron. 26:16. 2 Kron. 26:16 Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN om te roken op het reukaltaar. |
9 Namelijk zonder voorgaand beroep. |
10 Namelijk om hogepriester te worden. Hij spreekt van degenen die wettige priesters waren. |
c Ex. 28:1. 1 Kron. 23:13. Ex. 28:1 DAARNA zult gij uw broeder Aäron en zijn zonen met hem tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen: namelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron. 1 Kron. 23:13 De kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen. |
5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar 11Die tot Hem gesproken heeft: d12Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. | | 11 Dat is, God, Zijn Vader, namelijk, heeft Hem hiertoe verheerlijkt. |
d Ps. 2:7. Hand. 13:33. Hebr. 1:5. Ps. 2:7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hebr. 1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? |
12 Sommigen menen dat met deze woorden alleen beschreven wordt de Persoon des Vaders, Die den Zoon tot het Priesterambt heeft verheerlijkt, en dat alleen in het volgende zesde vers het bewijs daarvan zou volgen. Anderen verstaan dat in dit vijfde vers ook bewijsredenen zouden begrepen zijn, dat Hem de Vader tot een Hogepriester wettelijk gesteld heeft; eerstelijk in de woorden die aldaar in den psalm volgen: Begeer van Mij, enz., overmits dit het eigen werk is van een priester voor het volk te bidden; alsook in het woord Mijn Zoon, overmits de eerstgeboren zonen, vóór de instelling van het Levitische priesterdom, gewoonlijk het priesterdom na den dood der huisvaders in de families bedienden; zie Gen. 25:31; en voornamelijk in de woorden heden van Mij geboren; waardoor hoewel inzonderheid verstaan wordt de eeuwige geboorte des Zoons van den Vader, Hebr. 1:5, zo worden die ook bekwamelijk van Paulus gepast op de openbaring van dezelve, die in den tijd geschied is, voornamelijk door Zijn opstanding uit de doden, Hand. 13:33, welke een klaar bewijs is dat Hij van den Vader tot een Middelaar, en dienvolgens ook tot een Hogepriester wettelijk is gesteld geweest. Gen. 25:31 Toen zeide Jakob: Verkoop mij op dezen dag uw eerstgeboorte. Hebr. 1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. |
6 Gelijk Hij ook 13in een andere plaats zegt: eGij zijt Priester in der eeuwigheid, 14naar de ordening van Melchizédek. | | 13 Namelijk in den 110den psalm, welke ook Christus Zelf op den Messias duidt, Matth. 22:44, 45. Matth. 22:44 De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. Matth. 22:45 Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon? |
e Ps. 110:4. Hebr. 7:17. Ps. 110:4 De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. Hebr. 7:17 Want Hij getuigt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. |
14 Dat is, naar de wijze en gelijkenis van Melchizedek, gelijk Hebr. 7:15 verklaard wordt. Hebr. 7:15 En dit is nog veel meer openbaar, zo er naar de gelijkenis van Melchizédek een ander Priester opstaat, |
7 fDie 15in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, 16met sterke roeping en tranen 17geofferd hebbende, en verhoord zijnde 18uit de vreze, | | f Matth. 26:39; 27:46, 50. Joh. 17:1. Matth. 26:39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Matth. 27:46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Matth. 27:50 En Jezus wederom met een grote stem roepende, gaf den geest. Joh. 17:1 DIT heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke. |
15 Dat is, wanneer Hij onze zwakke natuur aangenomen had, en daarin bij ons wandelde en leed. Want hoewel Hij onze natuur ook in den hemel draagt, zo heeft Hij nochtans de zwakheden daarvan afgelegd. |
16 De apostel ziet hier wel op de gehele vernedering van Christus, maar voornamelijk op den angst en uiterste benauwdheid van Christus in den hof, als Hij bloedige druppelen heeft gezweet, en op Zijn sterk roepen aan het kruis, wanneer Hij riep: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? |
17 Dat is, Zijn Vader voorgedragen, en Zijn leven voor ons in handen Zijns Vaders opgedragen hebbende. |
18 Gr. eulabeias, welk woord dikmaals vreze betekent, gelijk te zien is Hand. 23:10, en hetzelfde is wat Markus, hfdst. 14:33, thambos en ademonian, dat is, verbaasdheid en groten angst, noemt, welke in Christus’ menselijke natuur geweest is, uit het voorzien en voorgevoel van de helse benauwdheden, die Christus in Zijn ziel voor ons aan het kruis zou lijden, nochtans zonder zonde, aangezien Hij in het geloof altijd vast is gebleven, en Zich in dit alles den wil Zijns Vaders volkomenlijk heeft onderworpen. Uit welke vreze of verschrikking Hij hier wordt gezegd verhoord geweest te zijn, omdat Hij door Zijn gebed gesterkt en verzekerd was, dat Hij door de kracht Zijner Goddelijke natuur alles zou overwinnen, en alzo den duivel en den dood zelven onder Zijn voeten brengen. Anderen zetten het over: vanwege de godvruchtigheid, of: om Zijner godvruchtigheid wil, gelijk dit woord eulabeia ook betekent. Doch het Griekse woordje apo, dat is, van of uit, kan deze verklaring niet wel lijden. Hand. 23:10 En als er grote tweedracht ontstaan was, de overste vrezende dat Paulus van hen verscheurd mocht worden, gebood dat het krijgsvolk zou afkomen en hem uit het midden van hen wegrukken en in de legerplaats brengen. |
8 gHoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid 19geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden; | | g Filipp. 2:6. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, |
19 Dat is, ervaren heeft wat het is in zulke benauwdheden Zichzelven den wil Zijns Vaders in alles gehoorzaamlijk te onderwerpen. |
9 En 20geheiligd zijnde, is Hij allen 21die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; | | 20 Of: volmaakt geworden zijnde, namelijk in deze Zijn gehoorzaamheid. Of: opgeofferd zijnde, namelijk aan het kruis door den eeuwigen Geest, gelijk de apostel hierna spreekt Hebr. 9:14. Of: volkomenlijk ingewijd zijnde. Want al deze betekenissen heeft dit Griekse woord teleiotheis in zich. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
21 Dat is, die in Hem geloven, en vervolgens ook dit geloof met de andere delen der gehoorzaamheid vergezelschappen, gelijk de Schrift doorgaans ook het geloof de gehoorzaamheid noemt, als den grond van alle ware gehoorzaamheid. Zie Joh. 3:36. Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. |
10 En is 22van God genaamd een Hogepriester naar de ordening van Melchizédek. | | 22 Of: van God toegenaamd, dat is, van God gesteld of geordineerd. Want wien God den naam geeft, dien geeft Hij ook de zaak zelve. |
Waarschuwing tegen verachtering |
11 23Van denwelken wij hebben vele 24dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, 25dewijl gij 26traag om te horen geworden zijt. | | 23 Namelijk Melchizedek. Of: Van welke, namelijk zaak. |
24 Gr. redenen. |
25 In deze woorden geeft de apostel reden van hetgeen hij gezegd had, dat de zaken die hij voorhad te schrijven, zwaar waren om te verklaren, namelijk niet zozeer ten aanzien van de zaak zelve, als ten aanzien van hun traagheid; waarom hij hen hiermede tot opmerking verwekt. |
26 Of: traag in het gehoor, of: van gehoor. |
12 hWant gij, daar gij leraars behoordet te zijn 27vanwege den tijd, hebt wederom van node dat men u lere welke 28de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden als die 29melk van node hebben en niet vaste 30spijze. | | h 1 Kor. 3:1, 2, 3. 1 Kor. 3:1 EN ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus. 1 Kor. 3:2 Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet; 1 Kor. 3:3 Want gij zijt nog vleselijk. Want dewijl onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet
naar den mens? |
27 Of: ten aanzien van den tijd, namelijk dat gij in de leer van Christus geoefend zijt. |
28 Gr. de elementen of het abc des beginsels, dat is, de eerste gronden en fundamenten der christelijke leer, welke hij in het volgende hoofdstuk zal verhalen. Anders worden ook de ceremoniën des Ouden Testaments, waar de Hebreeën lichtelijk toe vervielen en altijd in bleven hangen, de eerste beginselen der wereld en zwakke elementen genaamd, Gal. 4:9. Kol. 2:8, omdat God hen door dezelve als een abc tot de geestelijke leer der zaligheid had geleid; van dewelke de Hebreeën nu tot de zaak daardoor betekend, moesten voortgaan, en daarin meer en meer toenemen. Gal. 4:9 En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? Kol. 2:8 Ziet toe dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus. |
29 Dezelve gelijkenis gebruikt de apostel ook 1 Kor. 3:2, om hun te doen verstaan hun traagheid en onwetendheid in de zaken der verborgenheden des Evangelies, gelijk de volgende verzen verklaren. 1 Kor. 3:2 Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet; |
30 Gr. voedsel. |
13 Want een iegelijk die der melk deelachtig is, die is 31onervaren in het woord der gerechtigheid, want 32hij is een kind. | | 31 Dat is, niet genoeg onderwezen in de leer des Evangelies, waarin de ware gerechtigheid, die in Gods oordeel bestaat en van ons geëist wordt, is geopenbaard. |
32 Dat is, als een kind, namelijk in wetenschap. Zie 1 Kor. 14:20. Ef. 4:14. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. Ef. 4:14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; |
14 Maar 33der volmaakten is 34de vaste spijze, die 35door de gewoonheid 36de zinnen geoefend hebben tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads. | | 33 Dat is, der volwassenen, gelijk 1 Kor. 2:6; 14:20. Ef. 4:13. 1 Kor. 2:6 En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die tenietworden; 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. Ef. 4:13 Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; |
34 Dat is, ook de naakte en diepste verborgenheden en leerstukken van Gods Woord, gesteld eensdeels tegen de eerste beginselen der leer, eensdeels tegen de ceremoniën, waartoe de Joden, als kinderen, altijd vervielen. |
35 Dat is, door bekwaamheid die een mens verkrijgt door vele oefeningen in enige kunst of andere zaak. |
36 Of: geoefende zinnen hebben. Het Griekse woord betekent de instrumenten door welke de zinnen hun werkingen doen en geoefend worden, als ogen, oren, tongen, enz., waardoor de inwendige instrumenten der ziel hier verstaan worden, als rede, verstand, wil, enz., welke door de kracht des Geestes verlicht en vernieuwd zijnde, ook door de oefening van Gods Woord dagelijks meer en meer moeten gesterkt worden, om het kwade en het valse te kunnen verwerpen, en het goede en de waarheid te kunnen aannemen. |