Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Laatste vermaningen |
1 DATa de broederlijke liefde blijve. a Rom. 12:10. Ef. 4:3. 1 Petr. 1:22; 2:17; 4:8. |
a Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Ef. 4:3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; 1 Petr. 2:17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. |
2 bVergeet de herbergzaamheid niet; cwant hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. b Rom. 12:13. 1 Petr. 4:9. c Gen. 18:1; 19:1. |
b Rom. 12:13 Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid. 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. c Gen. 18:1 DAARNA verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. Gen. 19:1 EN die twee engelen kwamen te Sódom in den avond; en Lot zat in de poort te Sódom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. |
3 dGedenkt de gevangenen, alsof gij medegevangen waart; en degenen die kwalijk behandeld worden, alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk behandeld waart. d Matth. 25:36. |
d Matth. 25:36 Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. |
4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen. |
5 eUw wandel zij zonder geldgierigheid; fen zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: gIk zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. e Ex. 23:8. Deut. 16:19. Spr. 15:16. f Filipp. 4:11. 1 Tim. 6:6, 8. g Deut. 31:6, 8. Joz. 1:5. 1 Kron. 28:20. |
e Ex. 23:8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. Spr. 15:16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN dan een grote schat en onrust daarbij. f Filipp. 4:11 Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben. 1 Tim. 6:6 Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. g Deut. 31:6 Weest sterk en hebt goeden moed, vreest niet en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de HEERE uw God, Die met u gaat; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten. Deut. 31:8 De HEERE nu is Degene Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn, Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet en ontzet u niet. Joz. 1:5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. 1 Kron. 28:20 En David zeide tot zijn zoon Sálomo: Wees sterk en heb goeden moed en doe het, vrees niet en wees niet verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal u niet begeven en Hij zal u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst van het huis des HEEREN zult volbracht hebben. |
6 Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: hDe Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen wat mij een mens zal doen. h Ps. 56:5; 118:6. |
h Ps. 56:5 In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij vlees doen? Ps. 118:6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
7 Gedenkt iuw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. i vers 17. |
i vers 17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
8 Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. |
9 kWordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade, lniet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben die daarin gewandeld hebben. k Jer. 29:8. Matth. 24:4. Rom. 16:17. Ef. 4:14; 5:6. Kol. 2:16. 2 Thess. 2:2. 1 Tim. 4:3. 1 Joh. 4:1. l Joh. 6:27. Rom. 14:17. |
k Jer. 29:8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen. Matth. 24:4 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ziet toe dat niemand u verleide. Rom. 16:17 En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve. Ef. 4:14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; Ef. 5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten, 2 Thess. 2:2 Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. l Joh. 6:27 Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om
de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
10 Wij hebben een Altaar, van Hetwelk geen macht hebben te eten die den tabernakel dienen. |
11 mWant welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats. m Ex. 29:14. Lev. 4:21; 6:30; 16:27. Num. 19:3. |
m Ex. 29:14 Maar het vlees van den var en zijn vel en zijn drek zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. Lev. 4:21 Daarna zal hij dien var tot buiten het leger uitvoeren en zal hem verbranden, gelijk als hij den eersten var verbrand heeft; het is een zondoffer der gemeente. Lev. 6:30 Maar geen zondoffer van welks bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden om in het heiligdom te verzoenen, zal gegeten worden; het zal in het vuur verbrand worden. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. Num. 19:3 En gij zult die geven aan Eleázar, den priester; en hij zal ze uitbrengen tot buiten het leger en men zal ze voor zijn aangezicht slachten. |
12 Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, nbuiten de poort geleden. n Joh. 19:17, 18. |
n Joh. 19:17 En Hij dragende Zijn kruis, ging uit naar de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, welke in het Hebreeuws genaamd wordt Golgotha; Joh. 19:18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden. |
13 Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende. |
14 oWant wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende. o Filipp. 3:20. |
o Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, |
15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is pde vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. p Hos. 14:3. |
p Hos. 14:3 Neemt deze
woorden met u, en bekeert u tot den HEERE; zegt tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen. |
16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; qwant aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. q Filipp. 4:18. |
q Filipp. 4:18 Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, als
een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. |
17 rZijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, sals die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. r Filipp. 2:29. 1 Thess. 5:12. 1 Tim. 5:17. s Ez. 3:18; 33:8. |
r Filipp. 2:29 Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde. 1 Thess. 5:12 En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in den Heere en u vermanen, 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. s Ez. 3:18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Ez. 33:8 Als Ik tot den goddeloze zeg: O goddeloze, gij zult den dood sterven; en gij spreekt niet om den goddeloze van zijn weg af te manen: die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. |
Groeten en zegenbede |
18 Bidt voor ons; want wij vertrouwen dat wij een goede consciëntie hebben, als die in alles willen eerlijk wandelen. |
19 En ik bid u te meer dat gij dit doet, opdat ik te eerder ulieden moge wedergegeven worden. |
20 De God nu des vredes, Die tden groten Herder der schapen door het bloed des eeuwigen testaments uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus, t Jes. 40:11. Ez. 34:23. Joh. 10:11. 1 Petr. 5:4. |
t Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
21 vDie volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. v 2 Kor. 3:5. Filipp. 2:13. |
v 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
22 Doch ik bid u, broeders, verdraagt het woord dezer vermaning; want ik heb u in het kort geschreven. |
23 Weet dat de broeder Timótheüs losgelaten is, met welken (zo hij haast komt) ik u zal zien. |
24 Groet al uw voorgangers en al de heiligen. U groeten die van Italië zijn. |
25 De genade zij met u allen. Amen. |