Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant hen tot broederlijke liefde. 2 Tot herbergzaamheid. 3 Tot gedenken der gevangenen. 4 Verklaart dat het huwelijk eerlijk is onder allen. 5 Waarschuwt hen voor geldgierigheid, en vermaant hen tot vergenoeging. 7 En stelt hun voor het voorbeeld hunner voorgangers. 9 Waarschuwt hen ook voor vreemde leringen, en in het bijzonder van het onderscheid der spijzen. 10 Stelt hun te dien einde voor ogen een voorbeeld in de offeranden der verzoening, waarvan niemand mocht eten. 15 Vermaant hen tot offeranden der dankbaarheid, inzonderheid tot belijdenis van den Naam Gods, en tot weldadigheid. 17 En tot gehoorzaamheid jegens hun voorgangers. 18 Vermaant hen God voor hem te bidden tot zijn ontslag. 20 En bidt God, dat Hij hen volmake in alle goede werken. 22 Besluit den brief met een nieuwe vermaning. 23 En belooft dat hij hen haast weder zal zien met Timotheüs, en stelt enige groetenissen over en weder. |
Laatste vermaningen |
1 DATa de broederlijke liefde 1blijve. | | a Rom. 12:10. Ef. 4:3. 1 Petr. 1:22; 2:17; 4:8. Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Ef. 4:3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; 1 Petr. 2:17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. 1 Petr. 4:8 Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken. |
1 Dat is, volharde, gelijk gij daarin wél begonnen hebt. Zie Hebr. 6:10. Hebr. 6:10 Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en nog dient. |
2 bVergeet 2de herbergzaamheid niet; cwant hierdoor hebben sommigen 3onwetend engelen geherbergd. | | b Rom. 12:13. 1 Petr. 4:9. Rom. 12:13 Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid. 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. |
2 Namelijk jegens de vreemdelingen en verjaagde Christenen, die dikmaals hun vaderland moesten verlaten, en niet wisten waar in te keren; zie ook Rom. 12:13. 1 Petr. 4:9; welke deugd inzonderheid den herders wordt aangeprezen, 1 Tim. 3:2. Tit. 1:8. Rom. 12:13 Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid. 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. 1 Tim. 3:2 Een opziener dan moet onberispelijk zijn, éner vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren; Tit. 1:8 Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuis; |
c Gen. 18:1; 19:1. Gen. 18:1 DAARNA verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. Gen. 19:1 EN die twee engelen kwamen te Sódom in den avond; en Lot zat in de poort te Sódom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. |
3 Namelijk gelijk Abraham, Gen. 18:1, en Lot, Gen. 19:1. Gen. 18:1 DAARNA verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. Gen. 19:1 EN die twee engelen kwamen te Sódom in den avond; en Lot zat in de poort te Sódom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. |
3 dGedenkt de gevangenen, alsof gij medegevangen waart; en degenen die kwalijk behandeld worden, alsof gij ook zelven 4in het lichaam kwalijk behandeld waart. | | d Matth. 25:36. Matth. 25:36 Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. |
4 Namelijk alzo kwalijk behandeld, of kwalijk gesteld als dezen. Of: als die ook zelven zijt in het lichaam, dat is, in dit lichamelijk leven, dat veel verdrukkingen onderworpen is. Anderen verstaan het van het lichaam van Christus, dat is, van Zijn gemeente, in dezen zin: als die ook in het lichaam zijt, dat is, leden van hetzelfde lichaam. Zie 1 Kor. 12:25, 26. 1 Kor. 12:25 Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen. 1 Kor. 12:26 En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede. |
4 Het huwelijk is eerlijk 5onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen. | | 5 Gr. in allen, dat is, in alle dingen, of: onder alle personen. Want op beide wijzen kan het genomen worden: in alle dingen, namelijk die de huwelijke staat naar Gods instelling medebrengt en vereist; of: onder alle personen, namelijk van wat staat en beroeping zij ook zijn, mits dat zij zulks wettelijk en in den Heere doen, Leviticus 18. 1 Kor. 7:39. Anderen zetten het over: Het huwelijk zij eerlijk, alzo dat de apostel hier den gehuwden een regel zou stellen, waarnaar zij zich hebben te gedragen. Doch het woordje maar, hetwelk volgt, lijdt deze verklaring niet. De apostel stelt dan hier deze vermaning tegen het misbruik van vele mensen, die zich in hoererij of door echtscheiding in overspel misdroegen, om de lasten en ongemakken des huwelijks te ontgaan; en ook tegen sommige valse leraars, die ten tijde der apostelen, en ook daarna, den huwelijken staat gelijk als oneerlijk en bevlekt verwierpen, van welke de apostel ook Timotheüs vermaant, 1 Tim. 4:3. Leviticus 18 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: 1 Kor. 7:39 Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk in den Heere. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. |
5 e6Uw wandel zij zonder geldgierigheid; fen zijt vergenoegd 7met het tegenwoordige; want 8Hij heeft gezegd: gIk zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. | | e Ex. 23:8. Deut. 16:19. Spr. 15:16. Ex. 23:8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. Spr. 15:16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN dan een grote schat en onrust daarbij. |
6 Of: Uw zede, dat is, uw verkeer en handel onder de mensen. |
f Filipp. 4:11. 1 Tim. 6:6, 8. Filipp. 4:11 Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben. 1 Tim. 6:6 Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. |
7 Namelijk dat u de Heere door uw arbeid en in uw beroep verleent, zonder door onbehoorlijke wegen, of te grote bekommering, naar meerderen rijkdom te trachten. Zie Matth. 6:31, enz. 1 Tim. 6:6. Matth. 6:31 Daarom, zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? 1 Tim. 6:6 Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. |
8 Namelijk God tot Jozua, Joz. 1:5, en derhalve in zijn persoon tot alle gelovigen. Joz. 1:5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. |
g Deut. 31:6, 8. Joz. 1:5. 1 Kron. 28:20. Deut. 31:6 Weest sterk en hebt goeden moed, vreest niet en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de HEERE uw God, Die met u gaat; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten. Deut. 31:8 De HEERE nu is Degene Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn, Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet en ontzet u niet. Joz. 1:5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. 1 Kron. 28:20 En David zeide tot zijn zoon Sálomo: Wees sterk en heb goeden moed en doe het, vrees niet en wees niet verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal u niet begeven en Hij zal u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst van het huis des HEEREN zult volbracht hebben. |
6 Zodat wij vrijmoediglijk 9durven zeggen: hDe Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen wat mij een mens zal doen. | | 9 Namelijk met David door het geloof, Ps. 118:6. Ps. 118:6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
h Ps. 56:5; 118:6. Ps. 56:5 In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij vlees doen? Ps. 118:6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
7 Gedenkt iuw 10voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. | | i vers 17. vers 17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
10 Of: leidsmannen, gelijk vers 17. Hij spreekt inzonderheid van de apostelen en andere getrouwe leraars, die hun leer met hun bloed hadden verzegeld, zonder op enige wereldse vergelding te letten, maar alleen op de eeuwige en hemelse hebben gezien, gelijk de volgende woorden uitwijzen. Hij wil dan dat zij altijd hunner voorgangers leer, standvastigheid in het geloof, en geduld in het lijden gedenken, maar niet dat zij die enige godsdienstige eer zouden aandoen. vers 17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
8 Jezus Christus is 11gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. | | 11 Dat is, gelijk Hij hun Helper is geweest in alle zwarigheden, en gelijk zij op Hem hun vertrouwen hebben gesteld, en gelijk hun leer Christus Jezus alleen voor het vaste Fundament der zaligheid heeft gehouden; alzo is Hij ook Dezelfde altijd geweest, en is nog Dezelfde, en zal het in eeuwigheid blijven; als zijnde eenzelfde God en eenzelfde Middelaar, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Zie 1 Kor. 3:11. Ef. 2:20. Openb. 1:8; 22:13. 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
9 k12Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed dat het hart gesterkt wordt 13door genade, lniet door spijzen, door welke 14geen nuttigheid bekomen hebben die daarin gewandeld hebben. | | k Jer. 29:8. Matth. 24:4. Rom. 16:17. Ef. 4:14; 5:6. Kol. 2:16. 2 Thess. 2:2. 1 Tim. 4:3. 1 Joh. 4:1. Jer. 29:8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen. Matth. 24:4 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ziet toe dat niemand u verleide. Rom. 16:17 En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve. Ef. 4:14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; Ef. 5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feest dags of der nieuwe maan of der sabbatten, 2 Thess. 2:2 Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. |
12 Dat is, zo wordt dan niet. Want het is een besluit uit de vermaningen der twee voorgaande verzen getrokken. |
13 Dat is, door de zaak zelve, die door de ceremoniën des Ouden Testaments was betekend, en niet door deze ceremoniële schaduwen, waarvan hij één soort aanhaalt, namelijk het onderscheid der spijzen, de andere daaronder verstaande. Zie dergelijke betekenis van het woord genade Joh. 1:17. Hand. 15:10, 11. Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Hand. 15:10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Hand. 15:11 Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. |
l Joh. 6:27. Rom. 14:17. Joh. 6:27 Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om
de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
14 Namelijk voor de ziel, en in zichzelve aangezien. Want het Koninkrijk der hemelen is noch spijze noch drank, maar rechtvaardigheid en vrede en vreugd door den Heiligen Geest, Rom. 14:17. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
10 Wij hebben 15een Altaar, van Hetwelk geen macht hebben 16te eten 17die den tabernakel dienen. | | 15 Hierdoor wordt geen stenen of uitwendig altaar verstaan, want dan moest de apostel zeggen dat wij vele altaren hebben, of moeten hebben, namelijk in alle tempels of hoeken van de tempels; maar hij spreekt van een geestelijk Altaar, namelijk Christus Jezus Zelven, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven onstraffelijk heeft opgeofferd, Hebr. 9:14. Gelijk dan Christus’ vlees de offerande is, alzo is Christus ook de Hogepriester, en het Altaar Zelf, Dat deze offerande heeft geheiligd, gelijk het altaar de offerande placht te heiligen, naar de getuigenis van Christus, Matth. 23:19. Christus wordt ook ons Altaar genaamd, omdat wij op Hem onze gebeden en dankzeggingen Gode moeten opofferen. Zie Openb. 6:9; 8:3. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! Matth. 23:19 Gij dwazen en blinden; want wat is meerder, de gave, of het altaar dat de gave heiligt? Openb. 6:9 En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die zij hadden. Openb. 8:3 En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met
de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. |
16 Dat is, aan Hetwelk geen macht hebben, om geestelijke gemeenschap te hebben, gelijk Paulus verklaart 1 Kor. 10:16. 1 Kor. 10:16 De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus? |
17 Dat is, die aan de ceremoniën des Ouden Testaments nog gemeenschap willen hebben om een deel van hun zaligheid daarin te zoeken. Zie Gal. 5:2. Gal. 5:2 Zie, ik, Paulus, zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn. |
11 mWant welker dieren bloed 18voor de zonde gedragen werd 19in het heiligdom door den hogepriester, 20derzelver lichamen 21werden verbrand 22buiten de legerplaats. | | m Ex. 29:14. Lev. 4:21; 6:30; 16:27. Num. 19:3. Ex. 29:14 Maar het vlees van den var en zijn vel en zijn drek zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. Lev. 4:21 Daarna zal hij dien var tot buiten het leger uitvoeren en zal hem verbranden, gelijk als hij den eersten var verbrand heeft; het is een zondoffer der gemeente. Lev. 6:30 Maar geen zondoffer van welks bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden om in het heiligdom te verzoenen, zal gegeten worden; het zal in het vuur verbrand worden. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. Num. 19:3 En gij zult die geven aan Eleázar, den priester; en hij zal ze uitbrengen tot buiten het leger en men zal ze voor zijn aangezicht slachten. |
18 Dat is, tot een offer voor de zonde. |
19 Dat is, in het heilige der heiligen, op den verzoendag, welke was de tiende dag der zevende maand, Lev. 23:27. Lev. 23:27 Doch op den tiende dezer zevende maand zal de verzoendag zijn, een heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen, en zult den HEERE een vuuroffer offeren. |
20 Namelijk der geslachte dieren. |
21 Namelijk op Gods bevel, waarvan zie Lev. 16:27. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. |
22 Namelijk der Israëlieten in de woestijn; waaruit de apostel, als uit een voorbeeld, besluit, dat de gelovigen, die gemeenschap hebben aan het bloed van Jezus Christus en Zijn verdienste, geen gemeenschap moeten hebben in hun uiterlijken godsdienst met dat vleselijk Israël of Jeruzalem, nadat nu onze Hogepriester Zijn offerande daarbuiten heeft volbracht, en met Zijn bloed in het ware heilige der heiligen is ingegaan. |
12 23Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed 24het volk zou heiligen, nbuiten de poort geleden. | | 23 Dit is het tweede besluit des apostels, uit het voorgaande voorbeeld van het verbranden van de lichamen der dieren buiten de legerplaats, namelijk dat Christus buiten de poort der stad Jeruzalem, in welke al de ceremoniën des Ouden Testaments gepleegd werden, het vuur van den toorn Gods moest lijden, om ons met God te verzoenen. |
24 Dat is, het geestelijk Israël, de kinderen der belofte, die de engel het volk van Christus noemt, Matth. 1:21, en Christus Zijn schapen, Joh. 10:15, 16, en die die de Vader Hem gegeven heeft, Joh. 17:9, enz. Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Joh. 10:15 Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. Joh. 17:9 Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uwe. |
n Joh. 19:17, 18. Joh. 19:17 En Hij dragende Zijn kruis, ging uit naar de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, welke in het Hebreeuws genaamd wordt Golgotha; Joh. 19:18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden. |
13 Zo laat ons dan 25tot Hem 26uitgaan 27buiten de legerplaats, 28Zijn smaadheid dragende. | | 25 Namelijk alleen. |
26 Namelijk door een waarachtig geloof, zonder ons aan enige andere ceremoniën meer te binden. |
27 Namelijk in welke al de ceremoniën der Israëlieten en priesters werden bediend en gebruikt. |
28 Dit wordt om twee redenen daarbij gevoegd. Eerst, omdat buiten de legerplaats, gelijk ook daarna buiten de stad Jeruzalem, de plaats was waar men de misdadigen, als der mensen gezelschap voortaan onwaardig, placht uit te brengen om gedood te worden, gelijk te zien is Lev. 24:14. Joz. 7:24. Hand. 7:58, enz. Daarna ook, omdat de Joden voor een grote smaadheid hielden geen gemeenschap te hebben aan de ceremoniën der wet. Zie Hand. 10:14, 15, 28. Gal. 2:12, 13. Paulus vermaant hen dan dat zij, niettegenstaande alle versmading en vervolging der Joden en ook der wereld over deze zaak, tot Christus alleen en Zijn offerande hun toevlucht zullen nemen, en daarbij standvastelijk blijven. Lev. 24:14 Breng den vloeker uit tot buiten het leger, en allen die het gehoord hebben, zullen hun handen op zijn hoofd leggen; daarna zal hem de gehele vergadering stenigen. Joz. 7:24 Toen nam Jozua en gans Israël met hem Achan, den zoon van Zerah, en het zilver en het sierlijk overkleed en de gouden tong, en zijn zonen en zijn dochters, en zijn ossen en zijn ezels, en zijn vee en zijn tent en alles wat hij had; en zij voerden ze naar het dal van Achor. Hand. 7:58 En wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem. En de getuigen legden hun klederen af aan de voeten van een jongeling, genaamd Saulus. Hand. 10:14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want ik heb nooit gegeten iets dat gemeen of onrein was. Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. Hand. 10:28 En hij zeide tot hen: Gij weet hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. Gal. 2:12 Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en scheidde zichzelven af, vrezende degenen die uit de besnijdenis waren. Gal. 2:13 En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat ook Bárnabas medeafgetrokken werd door hun veinzing. |
14 oWant wij hebben hier 29geen blijvende stad, maar wij 30zoeken de toekomende. | | o Filipp. 3:20. Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, |
29 Dat is, geen vaste stad die vaste fundamenten heeft; of: waar wij werk van moeten maken om lang te blijven en ons heil te zoeken. |
30 Dat is, die vaste fundamenten heeft en eeuwig is in den hemel. Zie Hebr. 11:10, 16. Hebr. 11:10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. Hebr. 11:16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. |
15 Laat ons dan 31door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is pde 32vrucht der lippen die Zijn Naam 33belijden. | | 31 Namelijk Jezus Christus, dat is, steunende door het geloof op Hem, op Zijn verdienste en voorbidding. Zie 1 Petr. 2:5. 1 Joh. 2:1. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. 1 Joh. 2:1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; |
p Hos. 14:3. Hos. 14:3 Neemt deze
woorden met u, en bekeert u tot den HEERE; zegt tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen. |
32 Dat is, niet gelijk de Israëlieten uit de eerstelingen of vruchten der aarde, maar de vrucht onzer lippen, welke Hosea, Hos. 14:3, noemt de kalveren der lippen, dat is, dankzegging voor de verworven weldaden. Hos. 14:3 Neemt deze
woorden met u, en bekeert u tot den HEERE; zegt tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen. |
33 Dat is, loven en danken, gelijk Matth. 11:25. Rom. 14:11. Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Rom. 14:11 Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden. |
16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; qwant aan 34zodanige offeranden 35heeft God een welbehagen. | | q Filipp. 4:18. Filipp. 4:18 Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, als
een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. |
34 Namelijk der dankbaarheid. Want Christus is alleen de Offerande onzer verzoening met God, gelijk de apostel meermalen heeft betuigd. Zie Hebr. 9:25, 26, 27, 28; 10:14, 18. Hebr. 9:25 Noch ook opdat Hij Zichzelven dikmaals zou opofferen, gelijk de hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed Hebr. 9:26 (Anders had Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegging der wereld af); maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande. Hebr. 9:27 En gelijk het den mensen gezet is éénmaal te sterven, en daarna het oordeel, Hebr. 9:28 Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid. Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. Hebr. 10:18 Waar nu vergeving derzelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde. |
35 Namelijk in Christus Jezus, als vers 21 wordt uitgedrukt. Gelijk dan de gehoorzaamheid van een kind, al verdient het niets bij zijn vader, en van een onderzaat aan zijn overheid, evenwel aangenaam is, alzo is onze weldadigheid ook Gode in Christus behaaglijk en aangenaam, al kunnen wij daarover van geen verdienste voor Hem roemen. Zie Luk. 17:10. Rom. 11:35. vers 21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. Luk. 17:10 Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen. Rom. 11:35 Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? |
17 rZijt uw 36voorgangers 37gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, sals die 38rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet 39al zuchtende; want dat is u niet nuttig. | | r Filipp. 2:29. 1 Thess. 5:12. 1 Tim. 5:17. Filipp. 2:29 Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde. 1 Thess. 5:12 En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in den Heere en u vermanen, 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. |
36 Dat is, herders en leraars, gelijk tevoren vers 7. Waarmede niet alleen de waardigheid van het ambt der leraars, maar ook hun schuldige plicht wordt uitgedrukt, gelijk ook in de volgende woorden, dat zij waken voor hun zielen, dat is, voor de zaligheid van hun zielen. Zie Ez. 3:18. vers 7 Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. Ez. 3:18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. |
37 Namelijk in alles wat zij u uit Gods Woord en volgens Gods Woord gebieden, gelijk Ez. 3:2 wordt uitgedrukt. Anders beveelt ook Christus Zijn discipelen dat zij zich zullen wachten voor den zuurdesem, dat is, kwade leringen der farizeeën, Matth. 16:6, 12. Ez. 3:2 Toen opende ik mijn mond, en Hij gaf mij die rol te eten. Matth. 16:6 En Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der farizeeën en sadduceeën. Matth. 16:12 Toen verstonden zij dat Hij niet gezegd had dat zij zich wachten zouden van den zuurdesem des broods, maar van de leer der farizeeën en sadduceeën. |
s Ez. 3:18; 33:8. Ez. 3:18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Ez. 33:8 Als Ik tot den goddeloze zeg: O goddeloze, gij zult den dood sterven; en gij spreekt niet om den goddeloze van zijn weg af te manen: die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. |
38 Namelijk zo iemand door hun nalatigheid of kwade voorbeelden verloren gaat. Zie Ez. 3:18. 1 Tim. 4:16. Ez. 3:18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. 1 Tim. 4:16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. |
39 Namelijk over de ondankbaarheid of halsstarrigheid des volks. |
Groeten en zegenbede |
18 Bidt voor ons; want wij vertrouwen dat wij 40een goede consciëntie hebben, als die 41in alles willen 42eerlijk wandelen. | | 40 Namelijk in al ons doen en leren; inzonderheid wat aangaat het verwerpen der ceremoniën, waarvan hij kort tevoren had gesproken, en waartoe de Joden kwalijk konden besluiten. Zie dergelijke Hand. 23:1. 1 Kor. 4:4. 2 Kor. 1:12. Hand. 23:1 EN Paulus de ogen op den Raad houdende, zeide: Mannen broeders, ik heb met alle goede consciëntie voor God gewandeld tot op dezen dag. 1 Kor. 4:4 Want ik ben mijzelven van geen ding bewust, doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere. 2 Kor. 1:12 Want onze roem is deze, namelijk de getuigenis onzer consciëntie, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de genade Gods in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden. |
41 Of: onder allen, gelijk vers 4. vers 4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen. |
42 Dat is, oprechtelijk, naar Gods wil en bevel, gelijk 2 Kor. 1:12 wordt verklaard. 2 Kor. 1:12 Want onze roem is deze, namelijk de getuigenis onzer consciëntie, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de genade Gods in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden. |
19 En ik bid u te meer dat gij dit doet, opdat ik te eerder ulieden moge 43wedergegeven worden. | | 43 Namelijk gelijk de apostel niet alleen hier, maar ook elders deze zijn hoop van verlost te zullen worden uit zijn banden betuigt. Zie Filipp. 2:24. Filem. vs. 22. Filipp. 2:24 Doch ik vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal. Filem. vs. 22 En bereid mij ook tegelijk een herberg; want ik hoop dat ik door uw gebeden ulieden zal geschonken worden. |
20 44De God nu des vredes, Die tden 45groten Herder der schapen 46door het bloed 47des eeuwigen testaments uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus, | | 44 Met dit gebed besluit de apostel, naar zijn gewoonte, den brief, en noemt God een God des vredes, gelijk ook Rom. 15:33; 16:20. 2 Kor. 13:11, ten aanzien van het Evangelie des vredes, waardoor ons vrede met God en de mensen wordt verkondigd en in de daad medegedeeld. Zie Luk. 2:14. Rom. 5:1. Ef. 2:14, 15. Rom. 15:33 En de God des vredes zij met u allen. Amen. Rom. 16:20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. 2 Kor. 13:11 Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede; en de God der liefde en des vredes zal met u zijn. Luk. 2:14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, Ef. 2:15 Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk
de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, |
t Jes. 40:11. Ez. 34:23. Joh. 10:11. 1 Petr. 5:4. Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
45 Namelijk Jezus Christus, gelijk volgt, Dien de apostel alzo noemt, niet alleen omdat Hij op een bijzondere wijze Zijn schapen heeft verlost, maar ook omdat Hij is een Herder van alle herders. Zie Joh. 10:11, enz. 1 Petr. 5:4. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
46 Dat is, door hetwelk het Nieuwe, en dienvolgens ook eeuwigblijvende Testament is bevestigd, Hebr. 9:12. Deze woorden in het bloed, of: door het bloed kunnen gevoegd worden, óf bij de woorden groten Herder der schapen, alzo dat Hij daarom een grote en goede Herder is, omdat Hij Zijn schapen door Zijn bloed in eeuwigheid heeft verzoend; óf ook bij de woorden uit de doden heeft wedergebracht, omdat Hij door Zijn bloed het eeuwige Testament bevestigd hebbende, naar de voorzegging der profeten, van den dood niet langer kon gehouden worden, gelijk Petrus getuigt Hand. 2:24, enz. Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Hand. 2:24 Welken God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzo het niet mogelijk was dat Hij van denzelven dood zou gehouden worden. |
47 Dat is, dat nimmermeer veranderd wordt, gelijk het eerste veranderd is; en dienvolgens van een eeuwigdurende kracht is. |
21 vDie 48volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; 49werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, 50Denwelken zij de heerlijkheid 51in alle eeuwigheid. Amen. | | v 2 Kor. 3:5. Filipp. 2:13. 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
48 Of: bereide u, make u bekwaam in alle goede werken, dat is, volbrenge in u hetgeen daar nog zou mogen ontbreken, gelijk het Griekse woord eigenlijk medebrengt. |
49 Gr. makende in u, namelijk door Zijn Heiligen Geest. Zie Filipp. 2:13. Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
50 Namelijk Christus Jezus. Deze lof wordt niemand dan den waren en eeuwigen God in Gods Woord ooit gegeven. |
51 Gr. in eeuwigheden der eeuwigheden. |
22 Doch ik bid u, broeders, 52verdraagt het woord dezer vermaning; want ik heb u 53in het kort geschreven. | | 52 De apostel spreekt hier alzo, om te verzachten de scherpheid sommiger vermaningen die in dezen brief voorkomen, voornamelijk Hebreeën 6 en 10. Hebreeën 6 DAAROM, nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende het fundament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God, |
53 Dit wordt gezegd niet ten aanzien van andere brieven, maar ten aanzien van de overvloedigheid en zwaarheid der materiën die de apostel hier in het kort verhandelt. |
23 Weet dat de broeder 54Timótheüs losgelaten is, met welken (zo hij haast komt) 55ik u zal zien. | | 54 Hieruit schijnt dat Timotheüs ergens in Azië gevangen is geweest, gelijk enigen ook besluiten uit 1 Tim. 6:12, hoewel Lukas in de Handelingen der Apostelen daarvan geen gewag maakt, dewijl hij in zijn geschiedenissen niet verder gaat dan tot de gevangenis van Paulus binnen Rome. 1 Tim. 6:12 Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. |
55 Hieruit besluiten enigen dat Paulus van zijn gevangenis nu vrij was, als hij dezen brief schreef, gelijk zulks ook van velen afgeleid wordt uit 2 Tim. 4:17, 18, en vele oude leraars schrijven dat hij na zijn eerste loslating te Rome nog een reis in Syrië en andere plaatsen heeft gedaan. Doch deze woorden kunnen ook verstaan worden van de goede hoop die hij alsdan van zijn loslating had, waarvan in het 19de vers is gesproken. 2 Tim. 4:17 Maar de Heere heeft mij bijgestaan en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zouden horen; en ik ben uit den muil des leeuws verlost. 2 Tim. 4:18 En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk. Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
24 Groet al uw 56voorgangers en al 57de heiligen. U groeten die 58van Italië zijn. | | 56 Dat is, herders en leraars, gelijk vss. 7, 17. vers 7 Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. vers 17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
57 Dat is, gelovige Christenen, gelijk alom in de titels der brieven van Paulus te zien is. |
58 Dat is, niet alleen van Rome, maar ook degenen die uit geheel Italië hem in zijn gevangenis dikmaals bezochten. Zie Hand. 28:30, 31. Hand. 28:30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die tot hem kwamen; Hand. 28:31 Predikende het Koninkrijk Gods, en lerende van den Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, onverhinderd. |
25 59De genade zij met u allen. Amen.
* De zendbrief aan de Hebreeën is uit Italië
geschreven, en door Timotheüs
gezonden. | | 59 Namelijk van Jezus Christus, gelijk de apostel in andere van zijn brieven daarbij doet. |
* Dit onderschrift staat hier ook niet vast, gelijk in andere brieven ook meermalen is aangetekend. Want hoe zou deze brief door Timotheüs kunnen gezonden zijn, daar vers 23 gezegd is dat Timotheüs tot hem nog niet was gekomen, en dat zo haast Timotheüs tot hem zou gekomen zijn, hij met hem tot hen zou komen. vers 23 Weet dat de broeder Timótheüs losgelaten is, met welken (zo hij haast komt) ik u zal zien. |