Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS, aeen gevangene van CHRISTUS JEZUS, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, a Ef. 3:1; 4:1. |
a Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; |
2 En aan Appia, de geliefde, en aan bArchippus, onzen medestrijder, en aan de gemeente cdie te uwen huize is: b Kol. 4:17. c Rom. 16:5. 1 Kor. 16:19. Kol. 4:15. |
b Kol. 4:17 En zegt tot Archippus: Zie op de bediening die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult. c Rom. 16:5 Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus. 1 Kor. 16:19 U groeten de gemeenten van Azië. U groeten zeer in den Heere Áquila en Priscilla, met de gemeente die te hunnen huize is. Kol. 4:15 Groet de broederen die in Laodicéa zijn, en Nymfas, en de gemeente die in zijn huis is. |
3 Genade zij ulieden en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
Dankzegging |
4 dIk dank mijn God, uwer altijd gedachtig zijnde in mijn gebeden; d 1 Thess. 1:2. 2 Thess. 1:3. |
d 1 Thess. 1:2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; 2 Thess. 1:3 Wij moeten God allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast, en dat de liefde van een iegelijk van u allen jegens elkander overvloedig wordt, |
5 Alzo ik hoor uw liefde en geloof, hetwelk gij hebt aan den Heere Jezus en jegens al de heiligen; |
6 Opdat de gemeenschap uws geloofs krachtig worde in de bekendmaking van alle goeds, hetwelk in ulieden is door Christus Jezus. |
7 Want wij hebben grote vreugde en vertroosting over uw liefde, dat de ingewanden der heiligen verkwikt zijn geworden door u, broeder. |
Pleidooi voor een weggelopen slaaf |
8 Daarom, hoewel ik grote vrijmoedigheid heb in Christus, om u te bevelen hetgeen betamelijk is, |
9 Zo bid ik nochtans liever door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene van Jezus Christus. |
10 eIk bid u dan voor mijn zoon, fdenwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onésimus, e Kol. 4:9. f 1 Kor. 4:15. Gal. 4:19. |
e Kol. 4:9 Met Onésimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is. Zij zullen u alles bekendmaken wat hier is. f 1 Kor. 4:15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. Gal. 4:19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. |
11 Die eertijds u onnut was, maar nu u en mij zeer nuttig; denwelken ik wedergezonden heb. |
12 Doch gij, neem hem, dat is mijn ingewanden, weder
aan; |
13 Denwelken ik wel had willen bij mij behouden, opdat hij mij voor u dienen zou in de banden des Evangelies; |
14 Maar ik heb zonder uw goedvinden niets willen doen, opdat uw goeddadigheid niet zou zijn als naar bedwang, maar naar vrijwilligheid. |
15 Want wellicht is hij daarom voor een kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zoudt wederhebben; |
16 Nu voortaan niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, namelijk
een geliefden broeder; inzonderheid mij, hoeveel te meer dan u, beide in het vlees en in den Heere! |
17 Indien gij mij dan houdt voor een metgezel, zo neem hem aan gelijk als mij. |
18 En indien hij u iets verongelijkt heeft of schuldig is, reken dat mij toe. |
19 Ik, Paulus, heb het geschreven met deze mijn hand, ik zal het betalen; opdat ik u niet zegge, dat gij ook uzelven mij daartoe schuldig zijt. |
20 Ja broeder, laat mij uwer hierin
genieten in den Heere; verkwik mijn ingewanden in den Heere. |
Groeten en zegenbede |
21 Ik heb aan u geschreven, vertrouwende op uw gehoorzaamheid; en ik weet dat gij doen zult ook boven hetgeen ik zeg. |
22 En bereid mij ook tegelijk geen herberg; hwant ik hoop dat ik door uw gebeden ulieden zal geschonken worden. g Hebr. 13:2. h Filipp. 1:25. |
g Hebr. 13:2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. h Filipp. 1:25 En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap des geloofs; |
23 U groeten iÉpafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, i Kol. 1:7; 4:12. |
i Kol. 1:7 Gelijk gij ook geleerd hebt van Épafras, onzen geliefden mededienstknecht, dewelke een getrouw dienaar van Christus is voor u; Kol. 4:12 U groet Épafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil Gods. |
24 kMarkus, lAristárchus, mDémas, nLukas, mijn medearbeiders. k Hand. 12:12, 25; 15:37. Kol. 4:10. 2 Tim. 4:11. 1 Petr. 5:13. l Hand. 19:29; 20:4; 27:2. Kol. 4:10. m Kol. 4:14. 2 Tim. 4:10. n Kol. 4:14. 2 Tim. 4:11. |
k Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. Hand. 12:25 Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus. Hand. 15:37 En Bárnabas ried dat zij Johannes, die genaamd is Markus, zouden medenemen. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. 1 Petr. 5:13 U groet de medeuitverkoren gemeente die in Babylon is, en Markus, mijn zoon. l Hand. 19:29 En de gehele stad werd vol verwarring; en zij liepen met een gedruis eendrachtelijk naar de schouwplaats, met zich trekkende Gajus en Aristárchus, Macedóniërs, Paulus’ metgezellen op de reis. Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Hand. 27:2 En in een Adramytteens schip gegaan zijnde, alzo wij de plaatsen langs Azië bevaren zouden, voeren wij af; en Aristárchus, de Macedóniër van Thessaloníca, was met ons. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; m Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. 2 Tim. 4:10 Want Démas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. n Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. |
25 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met uw geest. Amen. |