Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS, a1een gevangene van CHRISTUS JEZUS, en 2Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en 3onzen medearbeider, |
| a Ef. 3:1; 4:1. |
| Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; |
| 1 Namelijk te Rome om Christus’ zaak, Hand. 28:16, 20. Hij verhaalt hier terstond zijn banden, om Filemon te beter te bewegen dit verzoek niet te weigeren. |
| Hand. 28:16 En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht die hem bewaarde. Hand. 28:20 Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; want vanwege de hope Israëls ben ik met deze keten omvangen. |
| 2 Dezen voegt hij dikwijls bij zich in de opschriften van zijn zendbrieven. Zie 2 Kor. 1:1. Filipp. 1:1. Kol. 1:1. 1 Thess. 1:1. 2 Thess. 1:1. Hier doet hij het ook, opdat het voorbidden van twee te meerder kracht zou hebben. |
| 2 Kor. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Acháje zijn: Filipp. 1:1 PAULUS en Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen: Kol. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, 1 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is in God den Vader en den Heere Jezus Christus: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 2 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is
in God onzen Vader en den Heere Jezus Christus: |
| 3 Namelijk óf in het prediken van het Evangelie, óf dat hij hetzelve door alle goede diensten hielp bevorderen, gelijk in zulken zin ook vrouwen zo genaamd worden, Rom. 16:3. |
| Rom. 16:3 Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, |
|
2 En aan 4Appia, de geliefde, en aan b5Archippus, onzen 6medestrijder, en aan de gemeente cdie te 7uwen huize is: |
| 4 Het is zeer gelofelijk dat deze geweest is de huisvrouw van Filemon, die daarbij gevoegd wordt omdat haar de zaak mede aanging. |
| b Kol. 4:17. |
| Kol. 4:17 En zegt tot Archippus: Zie op de bediening die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult. |
| 5 Deze was een dienaar van de gemeente te Kolosse, Kol. 4:17, en wordt hierbij gevoegd, opdat hij de verzoening van Onesimus zou helpen bevorderen met zijn tegenwoordigheid en aanzien. |
| Kol. 4:17 En zegt tot Archippus: Zie op de bediening die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult. |
| 6 Namelijk in dien krijg van welken de apostel spreekt 1 Tim. 1:18. 2 Tim. 2:3. |
| 1 Tim. 1:18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, 2 Tim. 2:3 Gij dan, lijd verdrukkingen, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus. |
| c Rom. 16:5. 1 Kor. 16:19. Kol. 4:15. |
| Rom. 16:5 Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus. 1 Kor. 16:19 U groeten de gemeenten van Azië. U groeten zeer in den Heere Áquila en Priscilla, met de gemeente die te hunnen huize is. Kol. 4:15 Groet de broederen die in Laodicéa zijn, en Nymfas, en de gemeente die in zijn huis is. |
| 7 Dit wordt verstaan van het huis van Filemon, aan wien deze brief voornamelijk geschreven is. |
|
3 8Genade zij ulieden en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| 8 Dit is de gewoonlijke groetenis van Paulus meest in al zijn zendbrieven. |
Dankzegging |
4 dIk dank mijn God, uwer altijd gedachtig zijnde in mijn gebeden; |
| d 1 Thess. 1:2. 2 Thess. 1:3. |
| 1 Thess. 1:2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; 2 Thess. 1:3 Wij moeten God allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast, en dat de liefde van een iegelijk van u allen jegens elkander overvloedig wordt, |
|
5 Alzo ik hoor uw liefde en geloof, hetwelk gij hebt aan 9den Heere Jezus en jegens al de 10heiligen; |
| 9 Dit moet gevoegd worden met het woord geloof, gelijk de volgende woorden tot het woord liefde. |
| 10 Dat is, gelovigen, hier op de aarde nog zijnde, die door het bloed en den Geest van Christus geheiligd zijn. |
|
6 Opdat 11de gemeenschap uws geloofs 12krachtig worde 13in de bekendmaking 14van alle goeds, hetwelk in ulieden is 15door Christus Jezus. |
| 11 Dat is, uw geloof, hetwelk gij met ons gemeen hebt. Of: de mededeling van de vruchten uws geloofs, voornamelijk uw goeddadigheid die uit het geloof spruit. Zie Hebr. 13:16. |
| Hebr. 13:16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. |
| 12 Dat is, krachtiglijk zich betone door deszelfs krachtige werking. Zie gelijke plaats 1 Kor. 16:9. |
| 1 Kor. 16:9 Want mij is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders. |
| 13 Gr. erkentenis, dat is, opdat allen daardoor bekendgemaakt worde al dat goed. |
| 14 Dat is, van alle christelijke deugden. |
| 15 Gr. eis, dat is, in Christus Jezus. Eis voor dia, dat is, door, gelijk 1 Kor. 10:2. Want wij hebben niets goeds dan door de weldaad van Christus en van Zijn Geest, Joh. 15:5. Of: jegens Christus betoond. Want al het goed dat wij aan de heiligen betonen, rekent Christus alsof het Hem gedaan ware, Matth. 25:35, enz. |
| 1 Kor. 10:2 En allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, Joh. 15:5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Matth. 25:35 Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd. |
|
7 Want wij hebben grote 16vreugde en vertroosting over uw liefde, dat 17de ingewanden der heiligen 18verkwikt zijn geworden door u, 19broeder. |
| 16 Gr. charan, dat is, vreugde. Waarvoor anderen lezen charin, dat is, aangenaamheid. |
| 17 Dat is, de harten. Hebr. Zie vss. 12, 20. 2 Kor. 6:12; 7:15. 1 Joh. 3:17. |
| vers 12 Doch gij, neem hem, dat is mijn ingewanden, weder
aan; vers 20 Ja broeder, laat mij uwer hierin
genieten in den Heere; verkwik mijn ingewanden in den Heere. 2 Kor. 6:12 Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden. 2 Kor. 7:15 En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij u aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. 1 Joh. 3:17 Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem? |
| 18 Gr. tot rust zijn gebracht, namelijk door uw weldadigheid aan hen betoond. |
| 19 Dit vriendelijk woord doet hij daarbij om daarmede uit te drukken de grootheid van zijn genegenheid tot hem. |
Pleidooi voor een weggelopen slaaf |
8 Daarom, hoewel ik grote vrijmoedigheid heb 20in Christus, om u te bevelen hetgeen betamelijk is, |
| 20 Dat is, vanwege mijn apostelambt, waarin mij de Heere Christus gesteld heeft, en hetwelk Christus met zulke autoriteit voorzien heeft. |
|
9 Zo bid ik nochtans liever 21door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten Paulus, een oud man, en nu ook 22een gevangene van Jezus Christus. |
| 21 Of: om der liefde wil. Dit kan verstaan worden óf van de liefde van Filemon tot Paulus, óf van Paulus tot hem, hetwelk het waarschijnlijkste is. Want deze liefde wordt gesteld tegen de autoriteit. |
| 22 Zie vers 1. |
| vers 1 PAULUS, een gevangene van CHRISTUS JEZUS, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, |
|
10 eIk bid u dan voor 23mijn zoon, fdenwelken ik in mijn banden 24heb geteeld, namelijk Onésimus, |
| e Kol. 4:9. |
| Kol. 4:9 Met Onésimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is. Zij zullen u alles bekendmaken wat hier is. |
| 23 Gr. mijn kind. Zie 1 Tim. 1:2, 18. 2 Tim. 1:2; 2:1. |
| 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. 1 Tim. 1:18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, 2 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn geliefden zoon: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en Christus Jezus, onzen Heere. 2 Tim. 2:1 GIJ dan, mijn zoon, word gesterkt in de genade die in Christus Jezus is; |
| f 1 Kor. 4:15. Gal. 4:19. |
| 1 Kor. 4:15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. Gal. 4:19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. |
| 24 Of: gewonnen, gegenereerd, dat is, door het Evangelie heb bekeerd. |
|
11 Die eertijds 25u onnut was, maar nu u en mij 26zeer nuttig; denwelken ik wedergezonden heb. |
| 25 Namelijk door zijn ontrouwigheid, als hij van u wegliep en u iets ontvreemdde. |
| 26 Het schijnt dat de apostel ziet op zijn naam Onesimus, waarvan zie vers 20, welken hij wel tevoren niet had betracht, maar dat nu doet. |
| vers 20 Ja broeder, laat mij uwer hierin
genieten in den Heere; verkwik mijn ingewanden in den Heere. |
|
12 Doch gij, neem hem, dat is 27mijn ingewanden, weder
28aan; |
| 27 Dat is, dien ik van harte liefheb. Of: die mij zo lief is als mijn eigen hart. |
| 28 Namelijk in genade en in uw dienst. |
|
13 Denwelken ik wel had willen bij mij behouden, opdat hij mij 29voor u dienen zou in de banden 30des Evangelies; |
| 29 Dat is, in uw plaats; als die zijn dienst houden zou of ze van uzelven gedaan ware. |
| 30 Dat is, die ik om des Evangelies wil lijd. |
|
14 Maar ik heb zonder uw goedvinden niets willen doen, opdat 31uw goeddadigheid niet zou zijn als naar 32bedwang, maar naar vrijwilligheid. |
| 31 Gr. uw goed. Hebr. |
| 32 Gr. noodzakelijkheid. |
|
15 Want 33wellicht is hij daarom 34voor een kleinen tijd 35van u gescheiden geweest, opdat gij hem 36eeuwig zoudt wederhebben; |
| 33 Dit woord stelt hier niet enige twijfelachtigheid, maar verzacht hetgeen gezegd wordt. |
| 34 Gr. voor een ure of korte wijle. |
| 35 Alzo verzacht Paulus Onesimus’ misdaad van weglopen, om hem te beter met zijn heer te verzoenen. |
| 36 Dat is, al zijn leven lang. Hebr. Want dewijl hij nu een vroom Christen geworden was, zo zou hij niet eens denken om wederom weg te lopen of zijn heer ontrouw te zijn. Het schijnt dat hij enigszins ziet op de wetten van eeuwige slavernij, Ex. 21:6. Deut. 15:17. |
| Ex. 21:6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. Deut. 15:17 Zo zult gij een priem nemen en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen. |
|
16 Nu voortaan 37niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, namelijk
38een geliefden broeder; inzonderheid mij, hoeveel te meer dan u, beide 39in het vlees en in den 40Heere! |
| 37 Dat is, niet alleen als een dienstknecht. Want hij verzoekt hier geen vrijlating, maar alleen verzoening. |
| 38 Dat is, als een Christen, dien de Christenen behoren lief te hebben, en die mij lief is. |
| 39 Dat is, die aangaande zijn uiterlijken en vleselijken staat onder u staat, en u veel dienst zal doen in de dingen die de uiterlijke zaken van dit leven in het vlees aangaan. |
| 40 Namelijk die nu ook in den Heere Christus gelooft. |
|
17 Indien gij mij dan houdt voor 41een metgezel, zo neem hem aan 42gelijk als mij. |
| 41 Of: medegenoot, namelijk in het geloof en ook in den dienst des Woords. |
| 42 Dat is, gelijk als gij zoudt doen omtrent mijzelven. |
|
18 En indien hij u 43iets verongelijkt heeft of schuldig is, 44reken dat mij toe. |
| 43 Zo verzoet hij de misdaad van ontvreemding of dieverij met een algemeen en zachter woord, gelijk ook vss. 11, 15. Desgelijks vertroost ook Jozef zijn broeders, Gen. 45:5. |
| vers 11 Die eertijds u onnut was, maar nu u en mij zeer nuttig; denwelken ik wedergezonden heb. vers 15 Want wellicht is hij daarom voor een kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zoudt wederhebben; Gen. 45:5 Maar nu, weest niet bekommerd en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden tot behoudenis des levens. |
| 44 Namelijk alsof ik het u schuldig ware. Hier ziet men wat eigenlijk betekent het woord toerekenen, dat bij gelijkenis van borgtocht gebruikt wordt in de leer van de rechtvaardigmaking des mensen voor God, Gen. 15:6. Rom. 4:3, enz. |
| Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Rom. 4:3 Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. |
|
19 45Ik, Paulus, heb het geschreven met deze mijn hand, ik zal het betalen; opdat ik u niet zegge, dat gij ook 46uzelven mij daartoe schuldig zijt. |
| 45 Dit is als een handschrift of obligatie, in welke hij belooft voor Onesimus te betalen de schade die hij zijn heer gedaan had, opdat de verzoening daarom niet achterblijve. |
| 46 Namelijk overmits ik door mijn predicatie en onderwijzing u tot Christus bekeerd en behouden heb; om welke grote weldaad gij niet alleen uw goederen, maar ook uzelven mij schuldig zijt. En daarom behoort gij deze betaling van mij niet te begeren. |
|
20 47Ja broeder, laat mij 48uwer hierin
49genieten 50in den Heere; 51verkwik 52mijn ingewanden in den Heere. |
| 47 Gr. Nai, welk woordje gebruikt wordt niet alleen om de waarheid te bevestigen, maar ook om te smeken; gelijk ook het Hebreeuwse woordje ana of na, en het woordje ei toch, eilieve in onze taal. Zie Matth. 15:27. Openb. 22:20. |
| Matth. 15:27 En zij zeide: Ja Heere; doch de hondekens eten ook van de brokskens die er vallen van de tafel hunner heren. Openb. 22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus. |
| 48 Dat is, deze vrucht of weldaad van u. |
| 49 Hij gebruikt hier een Grieks woord waarvan Onesimus genaamd was, hetwelk is zoveel te zeggen als profijtelijk, of een waarvan men vrucht, hulp of vreugd geniet. |
| 50 Dat is, volgens het bevel en den wil des Heeren; of: in des Heeren Naam, om des Heeren wil, tot Welken hij nu bekeerd is. |
| 51 Zie van deze wijze van spreken vers 7. |
| vers 7 Want wij hebben grote vreugde en vertroosting over uw liefde, dat de ingewanden der heiligen verkwikt zijn geworden door u, broeder. |
| 52 Dit kan verstaan worden óf van Paulus zelven, óf van Onesimus, gelijk vers 12. |
| vers 12 Doch gij, neem hem, dat is mijn ingewanden, weder
aan; |
Groeten en zegenbede |
21 Ik heb aan u geschreven, vertrouwende 53op uw gehoorzaamheid; en ik weet dat gij doen zult ook boven hetgeen ik zeg. |
| 53 Dat is, dat gij naar mij zult luisteren en mijn verzoek plaats geven. |
|
22 54En bereid mij ook tegelijk geen herberg; hwant ik hoop dat ik 55door uw gebeden ulieden 56zal geschonken worden. |
| 54 Dit doet hij daarbij, opdat Filemon, verstaande dat Paulus zelf daar zou komen, te minder dit hem zou weigeren. |
| g Hebr. 13:2. |
| Hebr. 13:2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. |
| h Filipp. 1:25. |
| Filipp. 1:25 En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap des geloofs; |
| 55 Die gij voor mijn verlossing doet. |
| 56 Zal van God uit genade verlost worden, en ulieden gelijk als uit den dood wedergegeven worden. Zie dergelijke wijze van spreken Hand. 27:24. Filipp. 1:25. |
| Hand. 27:24 Zeggende: Vrees niet, Paulus, gij moet voor den keizer gesteld worden; en zie, God heeft u geschonken allen die met u varen. Filipp. 1:25 En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap des geloofs; |
|
23 U groeten iÉpafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, |
| i Kol. 1:7; 4:12. |
| Kol. 1:7 Gelijk gij ook geleerd hebt van Épafras, onzen geliefden mededienstknecht, dewelke een getrouw dienaar van Christus is voor u; Kol. 4:12 U groet Épafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil Gods. |
|
24 kMarkus, lAristárchus, mDémas, nLukas, mijn medearbeiders. |
| k Hand. 12:12, 25; 15:37. Kol. 4:10. 2 Tim. 4:11. 1 Petr. 5:13. |
| Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. Hand. 12:25 Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus. Hand. 15:37 En Bárnabas ried dat zij Johannes, die genaamd is Markus, zouden medenemen. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. 1 Petr. 5:13 U groet de medeuitverkoren gemeente die in Babylon is, en Markus, mijn zoon. |
| l Hand. 19:29; 20:4; 27:2. Kol. 4:10. |
| Hand. 19:29 En de gehele stad werd vol verwarring; en zij liepen met een gedruis eendrachtelijk naar de schouwplaats, met zich trekkende Gajus en Aristárchus, Macedóniërs, Paulus’ metgezellen op de reis. Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Hand. 27:2 En in een Adramytteens schip gegaan zijnde, alzo wij de plaatsen langs Azië bevaren zouden, voeren wij af; en Aristárchus, de Macedóniër van Thessaloníca, was met ons. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; |
| m Kol. 4:14. 2 Tim. 4:10. |
| Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. 2 Tim. 4:10 Want Démas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. |
| n Kol. 4:14. 2 Tim. 4:11. |
| Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. |
|
25 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij 57met uw geest. Amen. |
| 57 Dat is, met ulieder geest. Zie Gal. 6:18. 2 Tim. 4:22. |
| Gal. 6:18 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met uw geest, broeders. Amen. 2 Tim. 4:22 De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met ulieden. Amen. |
De zendbrief aan Filemon is geschreven van Rome en gezonden door den huisknecht Onesimus. |