Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS, een dienstknecht Gods en een apostel van JEZUS CHRISTUS, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is, |
2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, aDie niet liegen kan, beloofd heeft bvóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; a Num. 23:19. 2 Tim. 2:13. b Rom. 16:25. Ef. 1:9; 3:9. Kol. 1:26. 1 Petr. 1:20. |
a Num. 23:19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? 2 Tim. 2:13 Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelven niet verloochenen. b Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, |
3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking cdie mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan dTitus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: c Hand. 20:24. Gal. 1:1. d 2 Kor. 2:12; 7:14; 8:6, 16. Gal. 2:3. |
c Hand. 20:24 Maar ik acht op geen ding, noch houd mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap moge volbrengen, en den dienst, welken ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods. Gal. 1:1 PAULUS, een apostel (geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), d 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; 2 Kor. 7:14 Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem dien ik bij Titus geroemd heb, waarheid geworden. 2 Kor. 8:6 Alzo dat wij Titus vermaanden dat, gelijk hij tevoren begonnen had, hij ook alzo nog deze gave bij u voleinden zou. 2 Kor. 8:16 Doch Gode zij dank, Die dezelfde naarstigheid voor u in het hart van Titus gegeven heeft, Gal. 2:3 Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden; |
4 eGenade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker. e Ef. 1:2. Kol. 1:2. 2 Tim. 1:2. 1 Petr. 1:2. |
e Ef. 1:2 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Kol. 1:2 Den heiligen en gelovigen broederen in Christus die te Kolosse zijn: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 2 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn geliefden zoon: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en Christus Jezus, onzen Heere. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
De aanstelling van ouderlingen |
5 Om die oorzaak heb ik u in Kreta gelaten, opdat gij hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt terechtbrengen, fen dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: f 2 Tim. 2:2. |
f 2 Tim. 2:2 En hetgeen gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe mensen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren. |
6 gIndien iemand onberispelijk is, éner vrouwe man, gelovige kinderen hebbende, die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn. g 1 Tim. 3:2. |
g 1 Tim. 3:2 Een opziener dan moet onberispelijk zijn, éner vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren; |
7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, hals een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, iniet genegen tot den wijn, geen smijter, kgeen vuilgewinzoeker; h Matth. 24:45. 1 Kor. 4:1. 1 Tim. 3:15. i Lev. 10:9. Ef. 5:18. k 1 Tim. 3:3. 1 Petr. 5:2. |
h Matth. 24:45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven te rechter tijd? 1 Kor. 4:1 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. 1 Tim. 3:15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid. i Lev. 10:9 Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten; Ef. 5:18 En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; k 1 Tim. 3:3 Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker, maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig; 1 Petr. 5:2 Weidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; |
8 Maar die lgaarne herbergt, die de goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuis; l 1 Tim. 3:2. |
l 1 Tim. 3:2 Een opziener dan moet onberispelijk zijn, éner vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te leren; |
9 Die vasthoudt aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat hij machtig zij beide om te vermanen door de gezonde leer en om de tegensprekers te wederleggen. |
De dwaalleraars op Kreta |
10 mWant er zijn ook vele ongeregelden, ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen, inzonderheid die uit de besnijdenis zijn, m Hand. 15:1. |
m Hand. 15:1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. |
11 Welken men moet den mond stoppen; die gehele nhuizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. n Matth. 23:14. 2 Tim. 3:6. |
n Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. 2 Tim. 3:6 Want van dezen zijn het die in de huizen insluipen, en nemen de vrouwkens gevangen die met zonden geladen zijn en door menigerlei begeerlijkheden gedreven worden; |
12 Een uit hen, zijnde hun eigen profeet, heeft gezegd: De Kretenzen zijn altijd leugenachtig, kwade beesten, luie buiken. |
13 Deze getuigenis is waar. Daarom, bestraf hen scherpelijk, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof, |
14 oEn zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. o Jes. 29:13. Matth. 15:9. Kol. 2:22. 1 Tim. 1:4; 4:7; 6:20. |
o Jes. 29:13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; Matth. 15:9 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn. Kol. 2:22 Welke dingen alle verderven door het gebruik, ingevoerd naar de geboden en leringen der mensen; 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 4:7 Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; |
15 pAlle dingen zijn wel rein den reinen, qmaar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. p Matth. 15:11. Hand. 10:15. Rom. 14:20. q Matth. 23:25. Rom. 14:23. |
p Matth. 15:11 Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens. Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. Rom. 14:20 Verbreek het werk Gods niet om der spijze wil. Alle dingen zijn wel rein, maar het is kwaad voor den mens die met aanstoot eet. q Matth. 23:25 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels, maar vanbinnen zijn zij vol van roof en onmatigheid. Rom. 14:23 Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. |
16 Zij belijden dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem
met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam en tot alle goed werk ondeugende. |