Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 IKa
betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: a Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. 1 Tim. 5:21; 6:13. |
a Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. 1 Tim. 6:13 Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, |
2 Predik het Woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. |
3 Want er zal een tijd zijn wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden, |
4 En zullen hun gehoor van de waarheid afwenden en zullen zich keren tot fabelen. |
5 Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist; maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. |
Paulus voorziet zijn heengaan |
6 bWant ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. b 2 Petr. 1:14. |
b 2 Petr. 1:14 Alzo ik weet dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard. |
7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; |
8 cVoorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. c 1 Kor. 9:25. 1 Petr. 5:4. |
c 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. 1 Petr. 5:4 En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. |
Mededelingen en opdrachten |
9 Benaarstig u haastelijk tot mij te komen. |
10 Want dDémas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. d Kol. 4:14. Filem. vs. 24. |
d Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
11 eLukas is alleen met mij. Neem fMarkus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. e Kol. 4:14. f Hand. 15:37. Kol. 4:10. Filem. vs. 24. |
e Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. f Hand. 15:37 En Bárnabas ried dat zij Johannes, die genaamd is Markus, zouden medenemen. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
12 gMaar Týchikus heb ik naar Éfeze gezonden. g Hand. 20:4. Kol. 4:7. |
g Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Kol. 4:7 Al mijn zaken zal u bekendmaken Týchikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar en mededienstknecht in den Heere, |
13 Breng den reismantel mede dien ik te Tróas bij Carpus gelaten heb, als gij komt, en de boeken, inzonderheid de perkamenten. |
14 hAlexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaad betoond; de Heere vergelde hem naar zijn werken. h 1 Tim. 1:20. |
h 1 Tim. 1:20 Onder welke is Hymenéüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren. |
15 Van welken wacht gij u ook, want hij heeft onze woorden zeer tegengestaan. |
16 In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend. |
17 Maar de Heere heeft mij bijgestaan en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zouden horen; en ik ben uit den muil des leeuws verlost. |
18 En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk. Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
Groeten en zegenbede |
19 Groet iPrisca en Áquila en het huis van Onesíforus. i Hand. 18:2. Rom. 16:3. |
i Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; Rom. 16:3 Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, |
20 Erástus is te Korinthe gebleven, en Trófimus heb ik te Miléte krank gelaten. |
21 Benaarstig u om vóór den winter te komen. U groet Eubúlus, en Púdens, en Linus, en Claudia, en al de broeders. |
22 De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met ulieden. Amen. |