Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel voorzegt hoedanige mensen en verleiders in de laatste tijden zullen opstaan, en vermaant Timotheüs zulken te schuwen. 6 Leert op wat wijze en hoe zij de mensen zullen verleiden, voornamelijk de vrouwkens. 8 Dat zij Jannes en Jambres zullen gelijk zijn, in de waarheid tegen te staan. 10 Vermaant hem verder zijn voorbeeld te willen volgen in het verdragen van vervolgingen, die alle godzaligen te verwachten hebben. 14 En standvastelijk te blijven bij de zuivere leer, die hij van hem geleerd had. 15 Aanwijzende daarbij de volmaaktheid, Goddelijkheid, en veelvoudige nuttigheid der Heilige Schrift, die hij van kindsbeen af geleerd had, in welke deze leer gegrond is. |
Het bederf in de laatste dagen |
1 ENa
1weet dit, dat 2in de laatste dagen 3ontstaan zullen 4zware tijden. |
| a 1 Tim. 4:1. 2 Petr. 2:3. Jud. vs. 18. |
| 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 2 Petr. 2:3 En zij zullen door gierigheid, met gemaakte woorden, van u een koopmanschap maken; over welke het oordeel van overlang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet. Jud. vs. 18 Dat zij u gezegd hebben dat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen. |
| 1 Namelijk alzo, dat gij u daartegen wapent en anderen waarschuwt. |
| 2 Zo worden genaamd de tijden des Nieuwen Testaments, van de verbreiding van het Evangelie af tot het einde der wereld. Zie 1 Kor. 10:11. 1 Tim. 4:1. Of: in de volgende tijden, Hand. 2:17. |
| 1 Kor. 10:11 En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden, en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn. 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| 3 Of: aanstaande zijn. |
| 4 Dat is, bezwaarlijk, vol droefheid en gevaarlijkheid voor de godzaligen. |
|
2 Want 5de mensen zullen zijn 6liefhebbers van zichzelven, geldgierig, 7laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig; |
| 5 Dat is, het merendeel of de meeste hoop der mensen. |
| 6 Of: eigenlievende, dat is, zichzelve te zeer lievende, te veel van zichzelve houdende, en hun eigen nut in alle dingen zoekende. |
| 7 Dat is, pochers, roemers, van hun gaven en deugden. |
|
3 8Zonder natuurlijke liefde, 9onverzoenlijk, achterklappers, 10onmatig, 11wreed, zonder liefde 12tot de goeden, |
| 8 Namelijk die God van nature geplant heeft in de harten der ouders jegens hun kinderen, en der kinderen jegens hun ouders; die men ook ziet den onredelijken beesten van nature ingeplant. Zie Jes. 49:15. Rom. 1:31. |
| Jes. 49:15 Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon dezen vergaten, zo zal Ik toch u niet vergeten. Rom. 1:31 Onverstandigen, verbondsbrekers, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen; |
| 9 Dat is, met welke geen verbond van vriendschap kan gemaakt worden. Of: verbondsbrekers, Rom. 1:31. |
| Rom. 1:31 Onverstandigen, verbondsbrekers, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen; |
| 10 Namelijk in spijze, drank of vleselijken wellust. |
| 11 Of: wild, niet tam; of: niet gevoeglijk, met welke het zwaar is om te gaan. |
| 12 Of: tot het goede, dat is, tot de deugd. |
|
4 Verraders, 13roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods; |
| 13 Dat is, die zich door hun genegenheden haastelijk herwaarts of derwaarts laten drijven. |
|
5 Hebbende 14een gedaante van godzaligheid, maar die 15de kracht derzelve verloochend hebben. b16Heb ook een afkeer van dezen. |
| 14 Gr. morphosin, welk woord ook wel betekent een afbeelding of voorschrift, Rom. 2:20, maar wordt hier genomen voor een uiterlijke gedaante of schijn. |
| Rom. 2:20 Een onderrichter der onwijzen en een leermeester der onwetenden, hebbende de gedaante der kennis en der waarheid in de wet. |
| 15 Dat is, de dadelijke oefening derzelve betrachten zij niet. |
| b Matth. 18:17. Rom. 16:17. 2 Thess. 3:6. Tit. 3:10. 2 Joh. vs. 10. |
| Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. Rom. 16:17 En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve. 2 Thess. 3:6 En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij u onttrekt van een iegelijken broeder die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting die hij van ons ontvangen heeft. Tit. 3:10 Verwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning, 2 Joh. vs. 10 Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet. |
| 16 Dat is, houd geen gemeenschap met zulke lieden, maar vlied hen. |
|
6 cWant van dezen zijn het die in de 17huizen 18insluipen, en 19nemen de 20vrouwkens gevangen die met zonden 21geladen zijn en door menigerlei 22begeerlijkheden 23gedreven worden; |
| c Matth. 23:14. Tit. 1:11. |
| Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Tit. 1:11 Welken men moet den mond stoppen; die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. |
| 17 Of: huisgezinnen. |
| 18 Dat is, op bedrieglijke wijze en onbeschaamdelijk zich voegen in dezelve. |
| 19 Dat is, met schoonspreken haar harten tot zich trekken, en leiden haar waar zij willen, gelijk men doet degenen die in den krijg gevangen worden. |
| 20 Namelijk die lichtvaardig van zinnen en ongestadig zijn. |
| 21 Of: opgehoopt, dat is, die met het pak harer zonden, als een opgehoopten last, zwaar beladen zijn. |
| 22 Namelijk zotte en lichtvaardige, die bij zulke vrouwkens vele en verscheidene gevonden worden. |
| 23 Namelijk gelijk men de onvernuftige dieren voor zich heen drijft. |
|
7 Vrouwkens die 24altijd leren en nimmermeer tot kennis 25der waarheid 26kunnen komen. |
| 24 Dat is, die uit nieuwsgierigheid en ongestadigheid van zinnen altijd wat nieuws willen leren, en te dien einde leraars zoeken die hun nieuwsgierigheid zouden voldoen. |
| 25 Namelijk van het ware en oprechte fundament der christelijke religie, in welke de rechte kennis der zonden en de troost der consciënties tegen de zonde moet gezocht worden. |
| 26 Namelijk overmits zulke leraars dat fundament noch zelven kennen, noch anderen leren. |
|
8 dGelijkerwijs nu 27Jannes en 28Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook dezen 29de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde 30van verstand, 31verwerpelijk aangaande het geloof. |
| d Ex. 7:11. |
| Ex. 7:11 Farao nu riep ook de wijzen en de guichelaars; en de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen. |
| 27 Dit zijn de namen van de Egyptische tovenaars, die de wonderen van Mozes zochten krachteloos te maken, Exodus 7, welker namen in de Heilige Schrift, Ex. 7:11, niet staan uitgedrukt, maar worden van den apostel óf uit enige Joodse schrijvers, óf door enige oude overlevering van hand tot hand hier verhaald. Waaruit men niet mag besluiten, dat er enige onbeschreven overleveringen of tradities zouden zijn aangaande enige hoofdstukken der leer, alzo dit alleen de historie aangaat. Zie van dezelve Eusebius, Over de evangelische voorbereiding, boek 9, hfdst. 3, die uit een pythagorischen filosoof Numenius deze namen verhaalt; gelijk ook Plinius, boek 30, hfdst. 1, van dezen Jannes verhaal doet. Waaruit blijkt dat deze namen niet alleen onder de Joden, maar ook onder de heidenen toen bekend zijn geweest. |
| Exodus 7 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet zijn. Ex. 7:11 Farao nu riep ook de wijzen en de guichelaars; en de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen. |
| 28 Anderen noemen hem Mambres. |
| 29 Namelijk de leer des Evangelies, en degenen die deze waarheid leren en voorstaan. |
| 30 Of: van zinnen, door hun boze genegenheden verblind zijnde. |
| 31 Dat is, zijn voor geen oprechte leraars van de leer des geloofs, of voor gelovigen te houden. Zie 1 Kor. 9:27. |
| 1 Kor. 9:27 Maar ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde. |
|
9 Maar zij zullen 32niet meerder toenemen; want 33hun uitzinnigheid zal allen openbaar worden, gelijk ook die 34van genen geworden is. |
| 32 Namelijk in aanzien bij de mensen, om die daardoor te verleiden; hoewel zij toenemen zullen in het boze, vers 13. |
| vers 13 Doch de boze mensen en bedriegers zullen tot erger voortgaan, verleidende en wordende verleid. |
| 33 Dat is, hun dwaze en valse leer; of: hun geveinsdheid en schijnheiligheid. |
| 34 Namelijk van de Egyptische tovenaars, tevoren genoemd. |
Vasthouden aan de Schriften en aan de gezonde leer |
10 Maar gij hebt 35achtervolgd mijn leer, 36wijze van doen, 37voornemen, 38geloof, 39lankmoedigheid, 40liefde, 41lijdzaamheid, |
| 35 Of: nagetracht, dat is, mij gestadiglijk volgende, geleerd en nagevolgd. Of: verstaan, zo van mij als van anderen. Want Timotheüs was toen bij Paulus nog niet als hij te Antiochië deze vervolging leed, Hand. 16:1. Zie van dit woord Luk. 1:3. 1 Tim. 4:6. |
| Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Luk. 1:3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theófilus; 1 Tim. 4:6 Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, opgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt. |
| 36 Of: beleid, namelijk zo in mijn leven aan te stellen, als in mijn ambt te bedienen. |
| 37 Dat is, mijn oogmerk en doel, dat ik mij altijd heb voorgesteld in mijn bediening. |
| 38 Of: getrouwheid, vertrouwen, standvastigheid in het geloof. |
| 39 Namelijk zo jegens de tegensprekers, om hen te winnen of te overtuigen, als jegens de broeders in het verdragen van hun zwakheden. |
| 40 Namelijk zo jegens de vijanden als jegens de vrienden betoond. |
| 41 Namelijk in het verdragen van ongelijk, lasteringen, smaadheden en allerlei vervolgingen. |
|
11 eMijn
42vervolgingen, mijn lijden, zulks als mij overkomen is 43in Antiochíë, in fIkónium en in gLystre; 44hoedanige vervolgingen ik geleden heb, hen de Heere heeft mij uit alle verlost. |
| e Hand. 13:50. |
| Hand. 13:50 Maar de Joden maakten op de godsdienstige en eerlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad, en verwekten vervolging tegen Paulus en Bárnabas, en wierpen hen uit hun landpalen. |
| 42 Namelijk die ik geleden heb, of: die mij zijn aangedaan. |
| 43 Namelijk niet in Syrië, maar in Pisidië gelegen, omtrent Ikonium en Lystre. Zie de historie hiervan Handelingen 13; 14. |
| Handelingen 13 EN er waren te Antiochíë in de gemeente die daar was, enige profeten en leraars, namelijk Bárnabas, en Simeon genaamd Niger, en Lucius van Cyréne, en Mánahen, die met Herodes, den viervorst, opgevoed was, en Saulus. Handelingen 14 EN het geschiedde te Ikónium dat zij tezamen gingen in de synagoge der Joden, en alzo spraken, dat een grote menigte beide van Joden en Grieken geloofde. |
| f Hand. 14:2. |
| Hand. 14:2 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, verwekten en verbitterden de zielen der heidenen tegen de broeders. |
| g Hand. 14:19. |
| Hand. 14:19 Maar daarover kwamen Joden van Antiochíë en Ikónium, en overreedden de scharen, en stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende dat hij dood was. |
| 44 Namelijk nog vele andere dergelijke. Zie 2 Kor. 11:23, enz. |
| 2 Kor. 11:23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen: in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doodsgevaar menigmaal. |
| h Ps. 34:20. 2 Kor. 1:10. |
| Ps. 34:20 Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. 2 Kor. 1:10 Die ons uit zo groten dood verlost heeft en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal; |
|
12 iEn ook allen 45die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen 46vervolgd worden. |
| i Matth. 16:24. Luk. 24:26. Joh. 17:14. Hand. 14:22. 1 Thess. 3:3. |
| Matth. 16:24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? Joh. 17:14 Ik heb hun Uw Woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben. Hand. 14:22 Versterkende de zielen der discipelen, en vermanende dat zij zouden blijven in het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. 1 Thess. 3:3 Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelven dat wij hiertoe gesteld zijn. |
| 45 Dat is, die de christelijke leer of religie standvastelijk willen belijden, beleven en verbreiden. |
| 46 Namelijk van de goddeloze mensen. En derhalve moeten zij zich daartoe bereiden, en zich daartegen met lijdzaamheid en standvastigheid wapenen. |
|
13 Doch 47de boze mensen en 48bedriegers zullen 49tot erger voortgaan, 50verleidende en 51wordende verleid. |
| 47 Hoedanige zijn de tirannen en vervolgers. |
| 48 Gr. goochelaars, die de mensen met valse leer gelijk als betoveren, Gal. 3:1. |
| Gal. 3:1 O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen tevoren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? |
| 49 Dat is, meer en meer afwijken van de zuivere leer, en hoe langer hoe meer de mensen zoeken te verleiden, en de godzaligen te haten, kwellen en vervolgen. |
| 50 Dat is, alle listigheden en vlijt aanwendende om de mensen te verleiden van den rechten weg der zaligheid. |
| 51 Of: zijnde verleid, zelven dwalende, op den dwaalweg zijnde. |
|
14 Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en 52waarvan u verzekering gedaan is, wetende 53van wien gij het geleerd hebt, |
| 52 Namelijk dat het de rechte leer is. Of: dat u toebetrouwd is. |
| 53 Namelijk van mij die een apostel ben, van den Heere Christus Zelven beroepen, Gal. 1:1, en in den derden hemel ben opgenomen geweest, 2 Kor. 12:2, enz. Zie 2 Tim. 2:2. |
| Gal. 1:1 PAULUS, een apostel (geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. 2 Tim. 2:2 En hetgeen gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe mensen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren. |
|
15 En dat gij 54van kinds af de 55heilige Schriften geweten hebt, die u 56wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
| 54 Namelijk van uw grootmoeder en moeder in de Schrift geoefend zijnde. Zie 2 Tim. 1:5. |
| 2 Tim. 1:5 Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Euníce; en ik ben verzekerd dat het ook in u woont. |
| 55 Namelijk met welke mijn leer volkomenlijk overeenkomt, en uit welke dezelve genomen is en bevestigd wordt. Zie Hand. 26:22. |
| Hand. 26:22 Dan, hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, betuigende beide klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben dat geschieden zou: |
| 56 Of: onderwijzen, dat is, u kunnen leren al de wijsheid die den mensen nodig is te weten om tot de zaligheid te komen. |
|
16 k57Al de Schrift is 58van God ingegeven, en is nuttig tot 59lering, tot 60wederlegging, tot 61verbetering, tot 62onderwijzing die in de rechtvaardigheid is; |
| k 2 Petr. 1:20. |
| 2 Petr. 1:20 Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; |
| 57 Dat is, de ganse Schrift, gelijk dit woord al genomen wordt 1 Kor. 13:2, waardoor verstaan worden voornamelijk de Schriften des Ouden Testaments, van welke de Schriften des Nieuwen Testaments een nadere verklaring zijn, en die daarom mede daaronder begrepen worden, zovele van dezelve toen geschreven waren als Paulus dezen brief schreef, kort voor zijn dood, 2 Tim. 4:6; hetwelk ook van de andere, die toen nog niet geschreven waren, desgelijks moet verstaan worden. Zie 2 Petr. 3:16. Openb. 1:1; 22:16, enz. |
| 1 Kor. 13:2 En al ware het dat ik de gave
der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. 2 Tim. 4:6 Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. 2 Petr. 3:16 Gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke dingen sommige zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen
verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf. Openb. 1:1 DE openbaring van JEZUS CHRISTUS, die God Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. |
| 58 Gr. van God ingeblazen, dat is, door ingeven van den Heiligen Geest, Die een Geest der waarheid is en de schrijvers van deze Schriften in alle waarheid geleid heeft, dat zij niet hebben kunnen dwalen. Zie Joh. 16:13. 2 Petr. 1:20, 21. |
| Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. 2 Petr. 1:20 Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; 2 Petr. 1:21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze
gesproken. |
| 59 Namelijk van de hoofdstukken der christelijke religie. |
| 60 Of: bestraffing, overtuiging, namelijk van dwalingen en valse leringen. |
| 61 Namelijk van het leven en van de kwade zeden. |
| 62 Dat is, leert volkomenlijk wat recht en onrecht is, eerlijk en oneerlijk, en hoe men matiglijk, rechtvaardiglijk en godzaliglijk moet leven in deze wereld, Tit. 2:12. |
| Tit. 2:12 En onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matiglijk en rechtvaardiglijk en godzaliglijk leven zouden in deze tegenwoordige wereld; |
|
17 Opdat 63de mens Gods 64volmaakt zij, tot alle goed werk 65volmaaktelijk toegerust. |
| 63 Zie van dit woord 1 Tim. 6:11. |
| 1 Tim. 6:11 Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen, en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. |
| 64 Volkomenlijk daaruit lere en versta al de delen van zijn ambt. |
| 65 Dat is, van alles welvoorzien. |