Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Na het opschrift en den gewoonlijken groet, 3 Verklaart de apostel de grote liefde die hij Timotheüs toedraagt en met bidden voor hem betoont. 4 Alsook de oorzaak waarom hij hem liefheeft, namelijk om zijn godzaligheid, waarin hij van kindsbeen af van zijn grootmoeder en moeder was opgevoed. 6 Vermaant hem dat hij zijn gaven wil opwekken. 7 En niet vrezen, noch zich schamen de leer des Evangelies vrijmoediglijk te prediken en om dezelve verdrukking te lijden. 9 Beschrijft te dien einde de voortreffelijkheid onzer roeping en de nuttigheid derzelver leer. 11 En stelt hem ook zijn eigen voorbeeld voor. 13 Vermaant hem ook dat hij dezelve leer tot een voorbeeld wil houden, en dezelve vast bewaren. 15 Verklaart dat allen die uit Azië te Rome bij hem waren, hem verlaten hadden. 16 Doch dat Onesiforus hem getrouwelijk was bijgebleven. 18 Waarom hij God bidt dat Hij zulks hem genadiglijk wil vergelden. |
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, 1door den wil Gods, 2naar de belofte des levens dat in Christus Jezus is, | | 1 Dat is, die van God Zelven, naar Zijn believen, tot het apostelschap verkoren en beroepen ben. Zie Rom. 1:1. Gal. 1:1, 15. Rom. 1:1 PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods Gal. 1:1 PAULUS, een apostel ( geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, |
2 Dat is, om te verkondigen het Evangelie, in hetwelk voorgesteld wordt de belofte des eeuwigen levens, die God gedaan heeft aan al degenen die in Christus Jezus geloven. Zie Rom. 1:2, 16. Tit. 1:1, 2, 3. Rom. 1:2 (Hetwelk Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften), Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. Tit. 1:1 PAULUS, een dienstknecht Gods en een apostel van JEZUS CHRISTUS, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is, Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: |
2 Aan 3Timótheüs, mijn geliefden 4zoon: aGenade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en Christus Jezus, onzen Heere. | | 3 Van dezen zie Hand. 16:1. Rom. 16:21. 1 Kor. 4:17. 2 Kor. 1:1. Filipp. 2:19. 1 Tim. 1:2, en doorgaans in de Handelingen der Apostelen en in de zendbrieven van Paulus. Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Rom. 16:21 U groeten Timótheüs, mijn medearbeider, en Lucius en Jason en Sosípater, mijn bloedverwanten. 1 Kor. 4:17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. 2 Kor. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Acháje zijn: Filipp. 2:19 En ik hoop in den Heere Jezus, Timótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben. 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. |
4 Gr. kind. Zie 1 Tim. 1:2. Alzo noemt hem de apostel, die nu een oude man was, Filem. vs. 9, omdat hij nog jong was, 1 Tim. 4:12, en omdat hij hem door het Evangelie had gebaard, en jegens hem vaderlijk gezind was, gelijk het woord geliefde ook te kennen geeft. 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. Filem. vs. 9 Zo bid ik nochtans liever door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene van Jezus Christus. 1 Tim. 4:12 Niemand verachte uw jonkheid; maar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid. |
a Gal. 1:3. 1 Tim. 1:2. 1 Petr. 1:2. Gal. 1:3 Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
Opwekking tot standvastigheid |
3 5Ik dank God, bDien ik dien 6van mijn voorouders aan 7in een reine consciëntie, cgelijk ik zonder ophouden uwer gedachtig ben in mijn gebeden nacht en dag; | | 5 Aldus kan dit ook overgezet worden, uit vergelijking van deze plaats met Rom. 1:8, 9, 10: Ik dank God voor u. En God is mijn Getuige, Dien ik dien, enz., hoe ik zonder ophouden uwer gedachtig ben, enz. Of deze woorden ik dank God kunnen gevoegd worden bij het volgende vijfde vers. Rom. 1:8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd wordt in de gehele wereld. Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. |
b Hand. 22:3. Rom. 1:9. Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, |
6 Dat is, naar het voorbeeld der heilige patriarchen, profeten en gelovige Joden in het Oude Testament, van welke ik afkomstig ben. Zie Hand. 22:3. 2 Kor. 11:22. Filipp. 3:5. Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; 2 Kor. 11:22 Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij het zaad Abrahams? Ik ook. Filipp. 3:5 Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een farizeeër; |
7 Dat is, gereinigd zijnde door den Heiligen Geest en het bloed van Jezus Christus, Hebr. 9:14; 10:22. Hetwelk moet verstaan worden van den tijd zijner bekering; hoewel hem enigszins een goede consciëntie kan toegeschreven worden voor zijn bekering, om de redenen verklaard Hand. 23:1. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! Hebr. 10:22 Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, en het lichaam gewassen zijnde met rein water. Hand. 23:1 EN Paulus de ogen op den Raad houdende, zeide: Mannen broeders, ik heb met alle goede consciëntie voor God gewandeld tot op dezen dag. |
c 1 Thess. 1:2; 3:10. 1 Thess. 1:2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; 1 Thess. 3:10 Nacht en dag zeer overvloediglijk biddende om uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken hetgeen aan uw geloof ontbreekt. |
4 Zeer begerig zijnde om u te zien, als ik gedenk aan uw 8tranen, opdat ik moge 9met blijdschap vervuld worden; | | 8 Namelijk die gij om mijnentwil dikwijls gestort hebt, horende van mijn verdrukkingen, en voornamelijk als gij van mij scheiddet. Zie Hand. 20:37, 38. Hand. 20:37 En er werd een groot geween van hen allen; en zij vallende om den hals van Paulus, kusten hem, Hand. 20:38 Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij geleidden hem naar het schip. |
9 Namelijk als ik u weder zal mogen zien. |
5 10Als ik mij in gedachtenis breng het 11ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst 12gewoond heeft in uw 13grootmoeder Loïs en uw moeder 14Euníce; en 15ik ben verzekerd dat het ook in u woont. | | 10 Gr. Gedachtenis nemende van uw geloof. |
11 Dit wist de apostel uit menigvuldige ervaring zijner oprechtheid. |
12 Dat is, altijd en geduriglijk in haar is geweest, en gelijk als een vaste woonstede in haar hart genomen had. |
13 Namelijk vanwege uw moeder. Want zijn vader was van Griekse of heidense afkomst en religie. Zie Hand. 16:1. Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; |
14 Die een gelovige Joodse vrouw wordt genaamd, Hand. 16:1. Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; |
15 Namelijk door al de overvloedige betoningen van de oprechtheid uws geloofs, die niet toelaten enigszins daaraan te twijfelen. |
6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij 16opwekt 17de gave Gods, d18die in u is door de oplegging 19mijner handen. | | 16 Het Griekse woord anazopyrein, hetwelk de apostel hier gebruikt, betekent eigenlijk een klein vuur, dat bijna uitgegaan is of onder de as bedekt, door blazen wederom levendig en brandende maken. Een zeer bekwame gelijkenis, waardoor aangewezen wordt, dat alzo ook de gaven des Heiligen Geestes door bidden, aanhouden in het lezen, en vlijtige bediening onzer beroeping, vermeerderd en als brandende gemaakt worden. |
17 Zie 1 Tim. 4:14. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. |
d Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6. 1 Tim. 4:14; 5:22. Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. |
18 Dat is, die ik met deze ceremonie van de oplegging der handen te kennen heb gegeven, door de werking des Heiligen Geestes in u te zijn; en die, door de krachtige gebeden der gemeente bij deze ceremonie gevoegd, van God in u nog zullen vermeerderd worden. |
19 In den eersten zendbrief, 1 Tim. 4:14, zegt de apostel van de ouderlingschap; hetwelk beide waar is, alzo de apostel Paulus hem de handen heeft opgelegd in tegenwoordigheid en uit den naam van de ganse vergadering der ouderlingen, als zijnde de voornaamste onder dezelve en bovendien een apostel. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. |
7 eWant God heeft ons niet gegeven 20een geest der vreesachtigheid, maar 21der kracht en der liefde en 22der gematigdheid. | | e Rom. 8:15. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
20 Dat is, een beweging van het hart en van het gemoed, die, als zij kwaad is, van den bozen, en als zij goed is, van den Heiligen Geest in de mensen gewrocht wordt, en daarvan geest genaamd wordt. |
21 Dat is, der sterkte en kloekmoedigheid des harten in het bedienen van ons ambt, midden onder alle vijanden, gevaren en verdrukkingen. |
22 Gr. sophronismou, waardoor eigenlijk verstaan wordt een gematigd of gezond verstand, hetwelk bij de kloekmoedigheid moet gevoegd worden, opdat dezelve niet in roekeloosheid, tieren, razen en onbescheidenheid verandere. |
8 fSchaam u dan niet voor 23de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, gdie 24Zijn gevangene ben; maar lijd 25verdrukkingen met het Evangelie 26naar de kracht Gods; | | f Rom. 1:16. Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. |
23 Dat is, de leer des Evangelies, in welke getuigd wordt wie onze Heere en Zaligmaker is, en hoe de Heere Zijn macht, wijsheid, rechtvaardigheid en barmhartigheid aan de mensen betoont. Zie Ps. 19:8; 119:2. 1 Kor. 1:6; 2:1. Ps. 19:8 De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechte wijsheid gevende. Ps. 119:2 Welgelukzalig zijn zij die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; 1 Kor. 1:6 Gelijk de getuigenis van Christus bevestigd is onder u; 1 Kor. 2:1 EN ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods. |
g Hand. 21:33. Ef. 3:1; 4:1. Kol. 4:18. Filem. vss. 1, 9, 13. Hand. 21:33 Toen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had. Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Kol. 4:18 De groetenis met mijn hand, van Paulus. Gedenkt mijn banden. De genade zij met u. Amen. Filem. vs. 1 PAULUS, een gevangene van CHRISTUS JEZUS, en Timótheüs, de broeder, aan Filémon, den geliefde, en onzen medearbeider, Filem. vs. 9 Zo bid ik nochtans liever door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene van Jezus Christus. Filem. vs. 13 Denwelken ik wel had willen bij mij behouden, opdat hij mij voor u dienen zou in de banden des Evangelies; |
24 Dat is, om Zijnentwil gevangen. |
25 Dat is, aan welke het Evangelie zelf, en om des Evangelies wil onderworpen zijn al degenen die hetzelve prediken, aannemen en belijden, 2 Tim. 3:12. 2 Tim. 3:12 En ook allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden. |
26 Dat is, naar dat u God sterkte verleent om die verdrukkingen lijdzamelijk en standvastelijk te verdragen. Dit doet hij daarbij opdat wij zulks aan onze eigen krachten niet toeschrijven. Zie Filipp. 1:29. 1 Tim. 1:12. Filipp. 1:29 Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, 1 Tim. 1:12 En ik dank Hem Die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus, onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij
in de bediening gesteld hebbende, |
9 hDie ons heeft 27zalig gemaakt, en 28geroepen 29met een heilige roeping, 30niet naar onze werken, 31maar naar Zijn eigen voornemen en 32genade, 33die ons gegeven is 34in Christus Jezus 35vóór de tijden der eeuwen, | | h Ef. 1:3. Tit. 3:4, 5, 6. Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. Tit. 3:4 Maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; Tit. 3:6 Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; |
27 Namelijk door Zijn Zoon Jezus Christus. |
28 Namelijk uiterlijk door de prediking des Evangelies, en inwendiglijk door de krachtige werking Zijns Geestes. |
29 Dat is, die in zichzelve heilig is, en die ons roept tot heiligheid, Luk. 1:75. Ef. 1:4. Kol. 1:22. Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Kol. 1:22 In het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor Zich stellen; |
30 Namelijk die als een voorgaande of voorgeziene oorzaak deze roeping zouden verdienen, of God daartoe zouden hebben bewogen. Zie Rom. 9:11. Ef. 2:9. Tit. 3:5. Rom. 9:11 Want als de kinderen
nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende, Ef. 2:9 Niet uit de werken, opdat niemand roeme. Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
31 Dat is, naar dat het Hem beliefd en behaagd heeft van eeuwigheid, bij Zichzelven, over ons te besluiten. Zie Rom. 8:28; 9:11. Ef. 1:11; 3:11. Rom. 8:28 En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Rom. 9:11 Want als de kinderen
nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende, Ef. 1:11 In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil; Ef. 3:11 Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere; |
32 Dat is, genadig voornemen, welks enige en eerste bewegende oorzaak is de onverdiende genade en barmhartigheid Gods, Rom. 6:23; 11:5, 6. Gal. 1:15. Ef. 1:6. Tit. 3:7. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. Rom. 11:5 Alzo is er dan ook in dezen tegenwoordigen tijd een overblijfsel geworden naar de verkiezing der genade. Rom. 11:6 En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer. En indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer. Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, Ef. 1:6 Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; Tit. 3:7 Opdat wij gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens. |
33 Dat is, die God in Zijn raad voorgenomen en besloten heeft ons te geven. Zie dergelijke Joh. 17:24. Want deze genade is ons metterdaad niet van eeuwigheid, maar in den tijd gegeven, wanneer wij dadelijk geroepen worden; maar wordt alzo gezegd, omdat dit dadelijke geven geschiedt naar dat eeuwig voornemen Gods, hetwelk zo vaststaat alsof het alrede volbracht ware. Joh. 17:24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. |
34 Dat is, om derzelver vruchten door Jezus Christus te verkrijgen. Zie verder Ef. 1:4. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; |
35 Dat is, van eeuwigheid, of gelijk hij elders spreekt, voor de grondlegging der wereld, Ef. 1:4. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; |
10 iDoch nu geopenbaard is door 36de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, kDie 37den dood heeft 38tenietgedaan, en 39het leven en de onverderfelijkheid 40aan het licht gebracht door het Evangelie; | | i Rom. 16:25. Ef. 1:9; 3:9. Kol. 1:26. Tit. 1:2. 1 Petr. 1:20. Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, |
36 Namelijk in het vlees, in Zijn eerste komst. |
k Jes. 25:8. Hebr. 2:14. Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
37 Namelijk den eeuwigen dood. |
38 Namelijk door Zijn dood, Hebr. 2:14. Versta ten aanzien van de gelovigen, die door Hem van denzelven verlost en bevrijd zijn. Want op de ongelovigen blijft de toorn Gods, Joh. 3:36. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. |
39 Namelijk het eeuwige leven, gelijk het volgende woord onverderfelijkheid, tot verklaring bijgevoegd, uitwijst. |
40 Dat is, teweeg heeft gebracht door Zijn verdiensten, en tevoorschijn gebracht of bekendgemaakt door de predicatie des Evangelies. |
11 l41Waartoe ik 42gesteld ben een prediker en een apostel en een leraar der heidenen; | | l Hand. 9:15; 13:2; 22:21. Gal. 1:15; 2:8. Ef. 3:8. 1 Tim. 2:7. Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, Gal. 2:8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, 1 Tim. 2:7 Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen in geloof en waarheid. |
41 Dat is, om welk Evangelie te prediken, voornamelijk onder de heidenen. |
42 Namelijk van God, Die mij daartoe afgezonderd, beroepen en verordineerd heeft. Zie Hand. 13:2. Rom. 1:1. Gal. 1:1. Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Rom. 1:1 PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods Gal. 1:1 PAULUS, een apostel ( geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), |
12 Om welke oorzaak ik ook 43deze dingen lijd, maar ik word 44niet beschaamd; want ik weet 45Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij 46machtig is 47mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot 48dien dag. | | 43 Dat is, deze verdrukkingen en banden. |
44 Of: ik schaam mij daarover niet. |
45 Dat is, op Wiens toezeggingen ik vertrouwd heb. |
46 Dat is, dat Hij niet alleen den wil heeft, hetwelk uit Zijn toezeggingen blijkt, maar ook de macht om die te volbrengen. |
47 Dat is, de eeuwige gelukzaligheid en heerlijkheid, die God Zijn kinderen en getrouwen dienaren beloofd heeft, en van Hem in den hemel als een toevertrouwd pand voor hen weggelegd is, en getrouwelijk bewaard wordt. |
48 Namelijk der toekomst van Christus ten oordeel, wanneer Hij hetzelve hun zal geven om metterdaad en eeuwiglijk te bezitten. |
13 m49Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, 50in geloof en liefde 51die in Christus Jezus is. | | m 2 Tim. 3:14. 2 Tim. 3:14 Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en waarvan u verzekering gedaan is, wetende van wien gij het geleerd hebt, |
49 Dat is, houd altijd in uw zin een kort begrip der gezonde leer, waarin de voornaamste hoofdstukken derzelve in het kort gelijk als ontworpen en afgebeeld zijn, waarnaar gij uw leringen moogt richten. Of, gelijk sommigen uitleggen: laat de gezonde woorden, dat is, de gezonde leer, die gij van mij gehoord hebt, en de manier die ik in het leren houd, u een voorschrift zijn, hetwelk gij in het leren volgt. |
50 Dit zijn twee hoofdstukken, waartoe al de artikelen of stukken der gezonde leer gebracht kunnen worden, en waarin dezelve begrepen zijn. Zie Tit. 3:8. Tit. 3:8 Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik dat gij ernstiglijk bevestigt, opdat degenen die aan God geloven, zorg dragen om goede werken voor te staan. Deze dingen zijn het die goed en nuttig zijn den mensen. |
51 Dat is, welk geloof Christus Jezus tot een fundament heeft, en welke liefde om Christus’ wil betoond moet worden. Zie 1 Tim. 1:14. 1 Tim. 1:14 Doch de genade onzes Heeren is zeer overvloedig geweest, met geloof en liefde, die er is in Christus Jezus. |
14 Bewaar 52het goede pand 53dat u toebetrouwd is, 54door den Heiligen Geest, 55Die in ons woont. | | 52 Namelijk der gezonde leer. Zie 1 Tim. 6:20. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; |
53 Namelijk van God, om wel te bewaren, en anderen zuiverlijk en getrouwelijk mede te delen. |
54 Dit doet hij daarbij, opdat Timotheüs deze bewaring niet aan zichzelven of aan zijn krachten zou toeschrijven, alzo dit in ons een werk en gave des Heiligen Geestes is, Rom. 15:13. 1 Kor. 12:3. Rom. 15:13 De God nu der hoop vervulle ulieden met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht des Heiligen Geestes. 1 Kor. 12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. |
55 Zie Rom. 8:9, 11. 1 Kor. 3:16. Rom. 8:9 Doch gijlieden zijt niet in het vlees, maar in den Geest, zo anders de Geest Gods in u woont. Maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? |
De trouw van Onesíforus |
15 Gij weet dit, ndat 56allen die in Azië zijn, zich van mij 57afgewend hebben, onder dewelke is Fygellus en Hermógenes. | | n Hand. 19:10. Hand. 19:10 En dit geschiedde twee jaar lang, alzo dat allen die in Azië woonden, het Woord des Heeren Jezus hoorden, beide Joden en Grieken. |
56 Dat is, meest alle dienaars des Evangelies, die óf van Azië zijn, óf nu in Azië te Efeze en elders zich onthouden. Zie de aantt. op Hand. 20:4. Hand. 20:4 (kt.) En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. |
57 Dat is, verlaten hebben, zonder mij in mijn dienst of verantwoording bij te staan. Dergelijke klacht zie 2 Tim. 4:10, 16. 2 Tim. 4:10 Want Démas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessaloníca gereisd; Crescens naar Galátië, Titus naar Dalmatië. 2 Tim. 4:16 In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend. |
16 De Heere geve 58het huis van oOnesíforus 59barmhartigheid; want hij heeft mij dikmaals 60verkwikt, en heeft zich 61mijner keten niet geschaamd; | | 58 Dat is, het ganse huisgezin, hetwelk des huisvaders goede voorbeeld in Paulus te verkwikken, zonder twijfel nagevolgd heeft. |
o 2 Tim. 4:19. 2 Tim. 4:19 Groet Prisca en Áquila en het huis van Onesíforus. |
59 Dat is, alle goeds naar lichaam en ziel, hetwelk zo genaamd wordt, omdat God den mensen hetzelve niet uit verdiensten, maar uit genadige ontferming verleent. Zie 1 Tim. 1:2. 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. |
60 Het Griekse woord betekent eigenlijk: heeft mij verkoeling gedaan. Een gelijkenis van degenen die verhit zijnde, door de verkoeling verkwikt worden. Zie Ps. 39:14; 66:12. Hand. 3:19. Ps. 39:14 Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga en ik niet meer zij. Ps. 66:12 Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing. Hand. 3:19 Betert u dan en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden, wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren, |
61 Dat is, mijns vernederden staats in mijn gevangenis. Zie van deze keten de aantt. op Hand. 28:16. Hand. 28:16 (kt.) En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht die hem bewaarde. |
17 Maar als hij te Rome gekomen was, heeft hij mij zeer naarstiglijk 62gezocht, en heeft mij gevonden. | | 62 Namelijk alzo Rome een zeer grote stad was en vol volk uit de gehele wereld. |
18 De Heere geve hem 63dat hij barmhartigheid vinde 64bij den Heere 65in dien dag; en hoeveel hij mij
66te Éfeze gediend heeft, weet gij 67zeer wel. | | 63 Zie vers 16. vers 16 De Heere geve het huis van Onesíforus barmhartigheid; want hij heeft mij dikmaals verkwikt, en heeft zich mijner keten niet geschaamd; |
64 Dat is, bij Hem Die onze Heere en Rechter is. |
65 Namelijk als deze Heere de levenden en doden zal oordelen, en de straffen en de beloningen zal uitdelen. |
66 Namelijk boven den dienst dien hij mij daarna hier te Rome heeft bewezen. |
67 Gr. beter. |