Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant de dienstknechten dat zij hun heren gehoorzamen. 3 Beschrijft de valse en bedrieglijke leraars, en beveelt dat men hen vliede. 6 Vermaant tot godzaligheid en genoegzaamheid en schuwen van gierigheid. 11 En tot verscheidene andere christelijke deugden. 13 Betuigt voor God en Jezus Christus, dat hij dit alzo waarneme. 15 En uit overdenking van Christus’ komst ten oordeel en van de heerlijkheid Gods breekt hij uit tot Gods lof. 17 Schrijft den rijken voor hoe zij zich moeten gedragen voor God en de mensen. 20 Waarschuwt hem nog eens met groten ernst voor valse en bedrieglijke leer. 21 En besluit den brief met den gewoonlijken groet. |
De plichten der dienstknechten |
1 DEa dienstknechten, zovelen als er onder 1het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam Gods en de leer 2niet gelasterd worde. |
| a Ef. 6:5. Kol. 3:22. Tit. 2:9. 1 Petr. 2:18. |
| Ef. 6:5 Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; Kol. 3:22 Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God. Tit. 2:9 Vermaan de dienstknechten dat zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij in alles welbehaaglijk zijn, niet tegensprekende; 1 Petr. 2:18 Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. |
| 1 Dat is, slavernij of dienstbaarheid, welke een juk wordt genaamd om de zwaarte en lastigheid derzelve in die tijden. |
| 2 Namelijk alsof de christelijke religie de dienstknechten of slaven, onder den dekmantel van de christelijke vrijheid, aan hun heren onttrok, of van hun gehoorzaamheid tegen der heren wil losmaakte. |
|
2 En die gelovige heren hebben, zullen hen niet verachten omdat zij broeders zijn; maar zullen hen te meer dienen, omdat zij gelovig en geliefd zijn, als die 3dezer weldaad mededeelachtig zijn. Leer en vermaan deze dingen. |
| 3 Namelijk der verlossing door Christus verworven. Anderen verstaan dit van de weldaad welke de dienstknechten van hun heren wederom hebben te verwachten, die wanneer zij gelovig zijn, niet zullen nalaten der dienstknechten trouwen dienst met dergelijke zorg en weldaad te belonen; en zetten het over: die dit weldoen weder zullen aannemen of vergelden. |
De dwaalleraars en de hebzucht |
3 Indien iemand 4een andere leer leert, en 5niet overeenkomt met de gezonde woorden van onzen Heere Jezus Christus, en met de leer die naar de godzaligheid is, |
| 4 Namelijk dan ik geleerd heb. |
| 5 Gr. niet komt tot de gezonde woorden, dat is, zich daaraan niet vasthoudt. |
|
4 Die is opgeblazen en 6weet niets, maar 7hij raast omtrent twistvragen en woordenstrijd; buit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen, |
| 6 Namelijk hoewel hij zichzelven wijs houdt, of gaarne voor wijs zou gehouden worden. |
| 7 Gr. is ziek, of krank, namelijk van zinnen of verstand, gelijk wargeesten en bedrieglijke leraars plegen, die de eenvoudige leer der godzaligheid te gering achten, en daarom met hogere spitsvondigheden of nieuwe leringen voor de gemeente zoeken te pronken, welke de apostel verklaart ongezond van verstand te zijn, omdat zij de gezonde leer verwerpen of voorbijgaan. |
| b 1 Tim. 1:4. 2 Tim. 2:23. Tit. 3:9. |
| 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 2 Tim. 2:23 En verwerp de vragen die dwaas en zonder lering zijn, wetende dat zij twistingen voortbrengen. Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
|
5 c8Verkeerde krakelingen van mensen die een verdorven verstand hebben en van de waarheid beroofd zijn, menende dat de godzaligheid 9een gewin is. Wijk af van dezulken. |
| c 1 Kor. 11:16. |
| 1 Kor. 11:16 Doch indien iemand schijnt twistgierig te zijn, wij hebben zulke gewoonte niet, noch de gemeenten Gods. |
| 8 Of: oefeningen, disputen, waarmede zij hun en anderer verstanden gelijk als verslijten, zonder dat van zulke krakelingen of disputen enige vaste nuttigheid tot een oprecht geloof en de oprechte godzaligheid voortkomt. |
| 9 Dat is, maar dient om wereldse eer of gewin daardoor te zoeken, gelijk de bedrieglijke leraars onder hun discipelen plegen te doen, waar de een met nieuwe gevoelens, spitsvondigheden en disputen de discipelen van den ander naar zich zoekt te trekken. |
|
6 dDoch de godzaligheid 10is een groot gewin 11met vergenoeging. |
| d Spr. 15:16. Hebr. 13:5. |
| Spr. 15:16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN dan een grote schat en onrust daarbij. Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. |
| 10 Dat is, in de godzaligheid zelve is het grootste gewin gelegen, dewijl die de belofte heeft des tegenwoordigen en des toekomenden levens, gelijk hij 1 Tim. 4:8 spreekt. |
| 1 Tim. 4:8 Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. |
| 11 Dat is, met een gemoed dat genoeg heeft en tevreden is met hetgeen hem de Heere verleent, welke vergenoeging ook zelve uit de godzaligheid spruit. Want die Christus heeft, die heeft alles met Hem. |
|
7 eWant wij hebben niets in de wereld gebracht; het is openbaar dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen; |
| e Job 1:21; 27:19. Ps. 49:18. |
| Job 1:21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd. Job 27:19 Rijk ligt hij neder en wordt niet weggenomen; doet hij zijn ogen open, zo is hij er niet. Ps. 49:18 Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen; zijn eer zal hem niet nadalen. |
|
8 fMaar als wij voedsel en deksel hebben, gwij zullen daarmede 12vergenoegd zijn. |
| f Spr. 27:26. |
| Spr. 27:26 De lammeren zullen zijn tot uw kleding, en de bokken de prijs des velds. |
| g Ps. 55:23. Matth. 6:25. 1 Petr. 5:7. |
| Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
| 12 Namelijk zonder naar andere rijkdommen gieriglijk te staan. |
|
9 hDoch die 13rijk willen worden, vallen in verzoeking en 14in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. |
| h Spr. 11:28. Matth. 13:22. Jak. 5:1. |
| Spr. 11:28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof. Matth. 13:22 En die in de doornen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Jak. 5:1 WELAAN nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen. |
| 13 Dat is, hun zinnen daarmede te zeer bekommeren, of met al te grote begeerte trachten om rijk te worden. |
| 14 Namelijk des duivels, die hen door deze begeerte van rijk te worden tot vele onbehoorlijke dingen verzoekt, en als met een strik in de wereld vasthoudt. Zie Matth. 6:24. |
| Matth. 6:24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
|
10 iWant de 15geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald 16van het geloof, en hebben zichzelven 17met vele smarten doorstoken. |
| i Ex. 23:8. Deut. 16:19. Spr. 15:16. |
| Ex. 23:8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. Spr. 15:16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN dan een grote schat en onrust daarbij. |
| 15 Gr. liefde des gelds. |
| 16 Dat is, van de gezonde leer des geloofs. |
| 17 Dat is, hun zielen met angst en zorg vele kwellingen aangedaan om die te vergaderen, en als zij vergaderd zijn, om die te behouden. Waarom Christus ze ook bij doornen vergelijkt, Matth. 13:22, die de mensen kwetsen en het goede zaad verstikken. |
| Matth. 13:22 En die in de doornen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. |
De strijd des geloofs |
11 kMaar gij, 18o mens Gods, vlied deze dingen, en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. |
| k 2 Tim. 2:22. |
| 2 Tim. 2:22 Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid, en jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart. |
| 18 Aldus noemt de Schrift degenen die door Gods Geest worden geregeerd, en in het bijzonder de trouwe profeten en leraars. Zie 2 Kon. 1:9, enz. 2 Tim. 3:17. |
| 2 Kon. 1:9 En hij zond tot hem een hoofdman van vijftig met zijn vijftig. En als hij tot hem opkwam (want zie, hij zat op de hoogte eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij man Gods, de koning zegt: Kom af. 2 Tim. 3:17 Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. |
|
12 lStrijd den goeden 19strijd des geloofs, 20grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en 21de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. |
| l 1 Tim. 1:18. |
| 1 Tim. 1:18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, |
| 19 Dat is, benaarstig u met alle vlijt niet alleen in het prediken van het woord des geloofs, maar ook in het beleven van hetzelve, 2 Tim. 4:7. |
| 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; |
| 20 Een gelijkenis genomen van degenen die om prijs lopen, en al lopende hun handen uitsteken om te grijpen als zij omtrent het perk komen. Zie 1 Kor. 9:24. Filipp. 3:13, 14. |
| 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. Filipp. 3:13 Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb. Filipp. 3:14 Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. |
| 21 Namelijk van Christus getrouwelijk te zullen dienen, toen gij van mij tot een evangelist in de tegenwoordigheid der ouderlingen zijt verkoren. Zie 1 Tim. 4:14. |
| 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. |
|
13 mIk beveel u voor God, nDie alle ding 22levend maakt, en voor Christus Jezus, o23Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, |
| m 1 Tim. 5:21. |
| 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. |
| n Deut. 32:39. 1 Sam. 2:6. |
| Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. 1 Sam. 2:6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen. |
| 22 Dat is, onderhoudt en alles het leven geeft wat leven heeft, Hand. 17:25, ja, ook tot het leven verwekt hetgeen alrede gestorven is; hetwelk Paulus hierbij doet, om Timotheüs tegen alle gevaar des doods te versterken. |
| Hand. 17:25 En wordt ook van mensenhanden niet gediend als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven en den adem en alle dingen geeft; |
| o Matth. 27:11. Joh. 18:37. |
| Matth. 27:11 En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide hem: Gij zegt het. Joh. 18:37 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de waarheid is, hoort Mijn stem. |
| 23 Of: Die voor. Zie hiervan Joh. 18:37, enz. |
| Joh. 18:37 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de waarheid is, hoort Mijn stem. |
|
14 Dat gij 24dit gebod houdt, onbevlekt en onberispelijk, tot op de verschijning van onzen Heere Jezus Christus; |
| 24 Dat is, deze bevelen, die ik u tot hiertoe heb gegeven, zelf onderhoudt en anderen beveelt te onderhouden. |
|
15 Welke te zijner tijd 25vertonen zal pde zalige en 26alleen machtige Heere, qde Koning der koningen en Heere der heren, |
| 25 Dat is, tevoorschijn zal brengen uit den hemel om te oordelen de levenden en de doden. |
| p 1 Tim. 1:17. |
| 1 Tim. 1:17 Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
| 26 Alzo wordt God de Vader alleen wijs, 1 Tim. 1:17, en alleen goed genaamd, Matth. 19:17, en in het volgende vers gezegd de onsterfelijkheid alleen te bezitten, omdat Hij die alleen van Zichzelven en volmaaktelijk heeft. De apostel spreekt hier alzo, niet om Christus hier uit te sluiten, Dien deze titels ook worden gegeven, Openb. 1:8; 19:16 en elders, maar om God alzo van alle schepselen te onderscheiden, en om aan te wijzen dat wij geen macht die ons tegen is, in de wereld hebben te vrezen, wanneer wij ons beroep trouwelijk uitvoeren, en dienvolgens God voor ons hebben, Die door Christus eenmaal alles zal richten. Zie ook Joh. 17:3. |
| 1 Tim. 1:17 Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. Matth. 19:17 En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden. Openb. 1:8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 19:16 En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
| q Openb. 17:14; 19:16. |
| Openb. 17:14 Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want Het is een Heere der heren en een Koning der koningen), en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. Openb. 19:16 En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. |
|
16 Die alleen onsterfelijkheid heeft en 27een ontoegankelijk licht bewoont, rDenwelken geen mens 28gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. |
| 27 Dat is, een volmaaktheid en heerlijkheid in Zichzelven bezit, die niemand kan begrijpen, gelijk het woord licht ook genomen wordt, 1 Joh. 1:5, enz. |
| 1 Joh. 1:5 En dit is de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hem is. |
| r Ex. 33:20. Deut. 4:12. 1 Joh. 4:12. |
| Ex. 33:20 Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven. Deut. 4:12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden des vuurs; gij hoordet de stem der woorden, maar gij zaagt geen gelijkenis, behalve de stem. 1 Joh. 4:12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt. |
| 28 Namelijk met het oog des lichaams, dewijl Hij een geestelijk wezen heeft, gelijk Hij daarom ook onzienlijk genaamd wordt, 1 Tim. 1:17. Zie ook Joh. 1:18. 1 Joh. 4:20. |
| 1 Tim. 1:17 Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. 1 Joh. 4:20 Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft? |
De plichten der rijken |
17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige 29wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, snoch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons 30alle dingen rijkelijk verleent 31om te genieten; |
| 29 Gr. eeuw. |
| s Mark. 4:18. Luk. 8:14. |
| Mark. 4:18 En dezen zijn die in de doornen bezaaid worden, namelijk degenen die het Woord horen; Luk. 8:14 En dat in de doornen valt, dezen zijn die gehoord hebben, en heengaande verstikt worden door de zorgvuldigheden en rijkdom en wellusten des levens en voldragen geen vrucht. |
| 30 Zelfs dan ook de rijkdommen. |
| 31 Gr. tot genieting, namelijk met dankbaarheid en matigheid. Zie Deut. 8:10, enz. |
| Deut. 8:10 Als gij dan zult gegeten hebben en verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE uw God loven over dat goede land dat Hij u zal hebben gegeven. |
|
18 Dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn en
32gemeenzaam, |
| 32 Deze deugd van gemeenzaamheid wordt gesteld tegen den trots en de teruggetrokkenheid van sommige rijken, die de kleinen en armen verachten, en zelfs niet ter sprake willen staan. Anderen nemen het voor een gemeenzaamheid om aan anderen gaarne alle vriendschap en hulp te bewijzen, gelijk de mededeelzaamheid, welke voorafgaat, alleen de goederen aangaat. Zie Gal. 6:6. Hebr. 13:16. |
| Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. Hebr. 13:16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. |
|
19 tLeggende voor zichzelven weg tot een schat 33een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
| t Matth. 6:20. Luk. 12:33; 16:9. |
| Matth. 6:20 Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen. Luk. 12:33 Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. Luk. 16:9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. |
| 33 Namelijk van hoop; niet dat de weldadigheid der rijken zulks verdient, maar omdat dezelve een vrucht is des geloofs, en God beloofd heeft dezelve uit genade om Christus’ wil te belonen. Zie Hebr. 13:21. 1 Petr. 2:5. |
| Hebr. 13:21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
Bewaar het pand. Zegenbede |
20 O Timótheüs, bewaar 34het pand u toebetrouwd, veen afkeer hebbende van 35het ongoddelijk ijdel roepen en van de 36tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; |
| 34 Dat is, de gezonde leer des geloofs, welke u als een pand is te bewaren gegeven, om hetzelve wel aan te leggen en ook anderen te bewaren te geven. |
| v 1 Tim. 1:4; 4:7. 2 Tim. 2:16. Tit. 1:14; 3:9. |
| 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 4:7 Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. 2 Tim. 2:16 Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdel roepen; want zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen; Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
| 35 Gr. onheilige ijdele roepingen; waardoor de apostel wederom de spitsvondige krakelingen der bedrieglijke leraars verstaat, die van hen met grote hevigheid en roepen zonder stichting worden gevoerd. |
| 36 Namelijk zo tegen de gezonde leer, alsook zelfs tegen elkander in zaken waaraan geen zaligheid hangt, gelijk de bedrieglijke leraars plegen van de ene ijdele kwestie tot de andere te vervallen. |
|
21 Dewelke sommigen 37voorgevende, zijn 38van het geloof 39afgeweken. 40De genade zij met u. Amen. |
| 37 Dat is, daarvan professie of belijdenis doende, en zichzelve voor zulken uitgevende. |
| 38 Dat is, van de gezonde leer des geloofs, gelijk vers 10. |
| vers 10 Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doorstoken. |
| 39 Of: gemist, gelijk iemand die het doel mist waarnaar hij scheen te schieten. Want zulken mensen overkomt dit dikmaals, dat zij door hun spitsvondigheid en ijdele wijsheid van de ware wijsheid vervallen. Zie 2 Tim. 2:18. |
| 2 Tim. 2:18 Die van de waarheid zijn afgeweken, zeggende dat de opstanding alrede geschied is, en verkeren sommiger geloof. |
| 40 Zie hiervoor het besluit van de andere brieven. |
* De eerste zendbrief aan Timotheüs is geschreven
van Laodicea, welke is de hoofdstad van Phrygia Pacatiana. |
| * Dat dit onderschrift ook niet vaststaat, blijkt uit hetgeen Paulus zegt 1 Tim. 1:3; 4:13. Zie ook Kol. 2:1. Daarom menen anderen dat deze brief veeleer van Filippi of enige andere stad van Macedonië is geschreven, om Timotheüs te onderrichten hoe hij zich te Efeze had te gedragen, terwijl hij zelf in Macedonië zou blijven, en weder tot hem zou keren. |
| 1 Tim. 1:3 Gelijk ik u vermaand heb dat gij te Éfeze zoudt blijven, als ik naar Macedónië reisde, zo vermaan ik het u nog, opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren, 1 Tim. 4:13 Houd aan in het lezen, in het vermanen, in het leren, totdat ik kom. Kol. 2:1 WANT ik wil dat gij weet hoe groten strijd ik voor u heb, en voor degenen die te Laodicéa zijn, en zovelen als er mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien, |