Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De afval in de laatste tijden |
1 DOCHa
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen bafvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, a 2 Tim. 3:1. 2 Petr. 3:3. Jud. vs. 18. b Matth. 24:23. 2 Thess. 2:3. |
a 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. 2 Petr. 3:3 Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, Jud. vs. 18 Dat zij u gezegd hebben dat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen. b Matth. 24:23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, |
2 Door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen consciëntie als
met een brandijzer toegeschroeid; |
3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft ctot nuttiging dmet dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. c Gen. 1:29; 9:3. d Rom. 14:6. 1 Kor. 10:30. |
c Gen. 1:29 En God zeide: Zie, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven dat op de ganse aarde is, en alle geboomte in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze. Gen. 9:3 Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u alles gegeven, gelijk het groene kruid. d Rom. 14:6 Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks den Heere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God. 1 Kor. 10:30 En indien ik door genade der spijze deelachtig ben, waarom word ik gelasterd over hetgeen waarvoor ik dankzeg? |
4 eWant alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; e Gen. 1:31. Hand. 10:15. Rom. 14:14. |
e Gen. 1:31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. Rom. 14:14 Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelf; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein. |
5 Want het wordt geheiligd door het Woord Gods en door
het gebed. |
De taak van Timótheüs |
6 Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, fopgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt. f 2 Tim. 1:5; 3:14, 15. |
f 2 Tim. 1:5 Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Euníce; en ik ben verzekerd dat het ook in u woont. 2 Tim. 3:14 Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en waarvan u verzekering gedaan is, wetende van wien gij het geleerd hebt, 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
7 gMaar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. g 1 Tim. 1:4; 6:20. 2 Tim. 2:16. Tit. 1:14; 3:9. |
g 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; 2 Tim. 2:16 Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdel roepen; want zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen; Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
8 hWant de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. h Kol. 2:23. |
h Kol. 2:23 Dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid, en in het lichaam niet te sparen, doch
zijn niet in enige waarde, maar
tot verzadiging des vleses. |
9 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig. |
10 Want hiertoe arbeiden wij ook, en worden gesmaad omdat wij gehoopt hebben op den levenden God, Die een Behouder is aller mensen, maar allermeest der gelovigen. |
11 Beveel deze dingen en leer ze. |
12 iNiemand verachte uw jonkheid; kmaar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid. i Tit. 2:15. k Tit. 2:7. 1 Petr. 5:3. |
i Tit. 2:15 Spreek dit, en vermaan en bestraf met allen ernst. Dat niemand u verachte. k Tit. 2:7 Betoon uzelven in alles een voorbeeld van goede werken; betoon
in de leer onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid, 1 Petr. 5:3 Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. |
13 Houd aan in het lezen, in het vermanen, in het leren, totdat ik kom. |
14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie lmet oplegging der handen van de ouderlingschap. l Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6. 1 Tim. 5:22. 2 Tim. 1:6. |
l Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
15 Bedenk deze dingen, wees hierin bezig, opdat uw toenemen openbaar zij in alles. |
16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen. |