Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus voorzegt den afval van sommigen in de laatste dagen. 3 Die het huwelijk zullen verbieden, en het gebruik van sommige spijzen. 6 Vermaant Timotheüs de rechte leer voor te stellen, en de fabelen te verwerpen. 8 En zich vooral in de godzaligheid te oefenen, en naar zijn voorbeeld in allen smaad op God te hopen. 12 Beveelt dat hij zichzelven tot een voorbeeld stelle van alle deugden. 13 Dat hij aanhoudende in het lezen. 14 De gave niet verzuime die hij heeft ontvangen. 15 In het goede toeneme en volharde. 16 Met belofte dat hij alzo doende zich en zijn toehoorders zal behouden. |
De afval in de laatste tijden |
1 DOCHa
1de Geest zegt duidelijk, dat 2in de laatste tijden sommigen zullen bafvallen 3van het geloof, zich begevende tot 4verleidende geesten en leringen 5der duivelen, |
| a 2 Tim. 3:1. 2 Petr. 3:3. Jud. vs. 18. |
| 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. 2 Petr. 3:3 Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, Jud. vs. 18 Dat zij u gezegd hebben dat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen. |
| 1 Namelijk de Heilige Geest, door Zijn extraordinair ingeven in de apostelen en andere profeten. Zie Hand. 20:23; 21:4. |
| Hand. 20:23 Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn. Hand. 21:4 En de discipelen gevonden hebbende, bleven wij daar zeven dagen; dewelke tot Paulus zeiden door den Geest, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. |
| 2 Of: in de volgende tijden. Zie 2 Tim. 3:1. |
| 2 Tim. 3:1 EN
weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. |
| b Matth. 24:23. 2 Thess. 2:3. |
| Matth. 24:23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, |
| 3 Dat is, van de ware leer des geloofs, gelijk de volgende woorden bewijzen. Zie 2 Thess. 2:3. 2 Petr. 2:1. |
| 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. |
| 4 Hierdoor worden óf de boze geesten zelve verstaan, gelijk in het volgende lid, óf de geesten der valse leraren, gelijk 1 Joh. 4:1. |
| 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. |
| 5 Dat is, waarvan de duivel een auteur of ingever is. |
|
2 Door 6geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen consciëntie als
7met een brandijzer toegeschroeid; |
| 6 Gr. In geveinsdheid, dat is, onder den schijn van heiligheid en van een harder leven te willen leiden; en is een gelijkenis genomen van de kamerspelers, die dikmaals een personage aannemen die zij niet zijn. |
| 7 Namelijk alzo toegeschroeid, dat zij geen gevoel heeft; want daartoe vervallen eindelijk door een rechtvaardig oordeel Gods de valse leraars of bijgelovige mensen. Zie Ef. 4:19. 2 Thess. 2:11. |
| Ef. 4:19 Welke ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid, om alle onreinheid gieriglijk te bedrijven. 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; |
|
3 Verbiedende te huwen, 8gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft ctot nuttiging dmet dankzegging, voor de gelovigen en 9die de waarheid hebben bekend. |
| 8 Dat dit tegengestelde woord hierop moet verstaan worden, blijkt klaarlijk uit de volgende woorden, gelijk zulke voorbeelden meer voorkomen. Zie een ander 1 Kor. 14:34. 1 Tim. 2:12. |
| 1 Kor. 14:34 Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. 1 Tim. 2:12 Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over den man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij. |
| c Gen. 1:29; 9:3. |
| Gen. 1:29 En God zeide: Zie, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven dat op de ganse aarde is, en alle geboomte in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze. Gen. 9:3 Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u alles gegeven, gelijk het groene kruid. |
| d Rom. 14:6. 1 Kor. 10:30. |
| Rom. 14:6 Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks den Heere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God. 1 Kor. 10:30 En indien ik door genade der spijze deelachtig ben, waarom word ik gelasterd over hetgeen waarvoor ik dankzeg? |
| 9 Dat is, de ware gelovigen, dien alle dingen rein zijn, ook alle spijze met matigheid gebruikt, Tit. 1:15. |
| Tit. 1:15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. |
|
4 eWant alle schepsel Gods is goed, en er is 10niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; |
| e Gen. 1:31. Hand. 10:15. Rom. 14:14. |
| Gen. 1:31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. Rom. 14:14 Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelf; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein. |
| 10 Namelijk in zichzelf, ten tijde des Nieuwen Testaments, in welke het onderscheid der spijzen is weggenomen. Zie Hand. 10:15. |
| Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. |
|
5 Want het wordt 11geheiligd 12door het Woord Gods en door
13het gebed. |
| 11 Dat is, tot een recht en heilig gebruik gericht of bekwaam gemaakt, gelijk 1 Kor. 7:14. |
| 1 Kor. 7:14 Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. |
| 12 Dat is, door de verklaring die ons Gods Woord daarvan doet. Zie Tit. 1:15. |
| Tit. 1:15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. |
| 13 Namelijk dat het ons tot gezondheid en zegen moge gedijen, waaronder ook de dankzegging wordt begrepen. Zie Matth. 15:36. Joh. 6:11. |
| Matth. 15:36 En Hij nam de zeven broden en de vissen, en als Hij gedankt had, brak Hij ze en gaf ze Zijn discipelen, en de discipelen gaven ze de schare. Joh. 6:11 En Jezus nam de broden, en gedankt hebbende deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen dengenen die nedergezeten waren; desgelijks ook van de visjes, zoveel zij wilden. |
De taak van Timótheüs |
6 Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, f14opgevoed in de woorden 15des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt. |
| f 2 Tim. 1:5; 3:14, 15. |
| 2 Tim. 1:5 Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Euníce; en ik ben verzekerd dat het ook in u woont. 2 Tim. 3:14 Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en waarvan u verzekering gedaan is, wetende van wien gij het geleerd hebt, 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
| 14 Namelijk van uw kindsheid af, gelijk hij daarbij doet 2 Tim. 3:15. |
| 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
| 15 Dat is, der gezonde leer des geloofs, gelijk de volgende woorden verklaren. |
|
7 gMaar verwerp de ongoddelijke en oudwijfse 16fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid. |
| g 1 Tim. 1:4; 6:20. 2 Tim. 2:16. Tit. 1:14; 3:9. |
| 1 Tim. 1:4 Noch zich te begeven tot fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. 1 Tim. 6:20 O Timótheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; 2 Tim. 2:16 Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdel roepen; want zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen; Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
| 16 Namelijk waar de Joodse talmoedisten nog vol van zijn, waarvan Paulus ook spreekt Tit. 1:14; 3:9, en waartoe hij voorzegt dat ook enige christenleraars in de laatste tijden zullen vervallen, 2 Tim. 4:4. |
| Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. Tit. 3:9 Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. 2 Tim. 4:4 En zullen hun gehoor van de waarheid afwenden en zullen zich keren tot fabelen. |
|
8 hWant 17de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, 18hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. |
| h Kol. 2:23. |
| Kol. 2:23 Dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid, en in het lichaam niet te sparen, doch
zijn niet in enige waarde, maar
tot verzadiging des vleses. |
| 17 Hierdoor verstaan sommigen de oefening dergenen die om prijs streden met worstelen, lopen en anderszins, gelijk het Griekse woord gymnasia somwijlen betekent, waardoor maar enige lichamelijke weldaad werd verkregen; maar alzo Paulus hier handelt van zaken die den godsdienst aangaan, zo verstaan anderen dit bekwamelijker van enige oefening van het lichaam, waardoor hetzelve getemd of getuchtigd wordt, als daar is vasten, waken, onthouding van enige spijzen of kledingen, anderszins geoorloofd. Van deze zegt dan de apostel, dat zij wel enige nuttigheid kunnen hebben, maar nochtans weinig ten aanzien van de godzaligheid zelve, overmits die ook kunnen misbruikt worden en in bijgelovigheden verkeren, gelijk Paulus getuigt Kol. 2:23. Maar de godzaligheid is Gode altijd aangenaam, en tot alles dienstig. |
| Kol. 2:23 Dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid, en in het lichaam niet te sparen, doch
zijn niet in enige waarde, maar
tot verzadiging des vleses. |
| 18 Namelijk van Christus Zelven, Matth. 6:33. |
| Matth. 6:33 Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. |
|
9 Dit is 19een getrouw woord en alle aanneming waardig. |
| 19 Dat is, een vaste en waarachtige belofte. |
|
10 Want hiertoe arbeiden wij ook, en worden gesmaad omdat wij 20gehoopt hebben op den levenden God, Die 21een Behouder is aller mensen, maar allermeest der gelovigen. |
| 20 Namelijk in al onze zwarigheden en verdrukkingen. |
| 21 Gr. Soter, welk woord sommigen hier overzetten met Zaligmaker. Doch alzo God geen Zaligmaker is dan van de gelovigen, Joh. 3:36 en elders, zo kan het hier in dien zin niet genomen worden, maar alleen voor een Beschermer en Behoeder, gelijk het Griekse woord sozein in het gemeen voor allerlei behoeden en bewaren menigmaal wordt genomen, ja, ook, Ps. 36:6, 7, om de goedheid Gods jegens de Zijnen te prijzen, gezegd wordt dat Hij vee en mensen behoedt. |
| Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Ps. 36:6 O HEERE, Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe. Ps. 36:7 Uw gerechtigheid is als de bergen Gods, Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE, Gij behoudt mensen en beesten. |
|
11 Beveel deze dingen en leer ze. |
12 i22Niemand verachte uw jonkheid; kmaar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, 23in den geest, in geloof, in reinheid. |
| i Tit. 2:15. |
| Tit. 2:15 Spreek dit, en vermaan en bestraf met allen ernst. Dat niemand u verachte. |
| 22 Dat is, geef niemand oorzaak door uw handel en wandel, dat u iemand om uw jonkheid met reden zou kunnen verachten; welken zin de volgende woorden vereisen. |
| k Tit. 2:7. 1 Petr. 5:3. |
| Tit. 2:7 Betoon uzelven in alles een voorbeeld van goede werken; betoon
in de leer onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid, 1 Petr. 5:3 Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. |
| 23 Dat is, ijver des geestes, of: gaven des geestes. |
|
13 Houd aan 24in het lezen, in het vermanen, in het leren, totdat ik kom. |
| 24 Namelijk der Heilige Schrift, gelijk hij daarbij voegt, 2 Tim. 3:14, enz. |
| 2 Tim. 3:14 Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en waarvan u verzekering gedaan is, wetende van wien gij het geleerd hebt, |
|
14 25Verzuim 26de gave niet die in u is, die u gegeven is door 27de profetie lmet oplegging der handen 28van de ouderlingschap. |
| 25 Dat is, verwek haar en leg haar wel aan, besteed haar wel, 2 Tim. 1:6, 7. |
| 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. 2 Tim. 1:7 Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid. |
| 26 Hierdoor wordt zowel het beroep als de gave daartoe nodig verstaan, gelijk de volgende woorden uitwijzen. |
| 27 Zie hiervan de aant. op 1 Tim. 1:18. |
| 1 Tim. 1:18 (kt.) Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, |
| l Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6. 1 Tim. 5:22. 2 Tim. 1:6. |
| Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
| 28 Dat is, van de vergadering der ouderlingen, of der opzieners der gemeente, in welker naam en tegenwoordigheid Paulus de handen Timotheüs had opgelegd, 1 Tim. 6:12. Want dat Paulus zulks zelf gedaan heeft, blijkt uit 2 Tim. 1:6, en dat te Lystre, gelijk af te leiden is uit Hand. 16:1, 2. |
| 1 Tim. 6:12 Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Hand. 16:2 Welken goede getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikónium. |
|
15 Bedenk deze dingen, wees hierin bezig, opdat 29uw toenemen openbaar zij 30in alles. |
| 29 Namelijk in gaven en godzaligheid. |
| 30 Namelijk dingen. Of: onder allen, namelijk mensen. |
|
16 Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én 31uzelven behouden én die u horen. |
| 31 Namelijk door het woord, als een instrument en dienaar van Christus, in welken het woord der verzoening is gelegd, 2 Kor. 5:19, alzo nochtans dat noch die plant iets is, noch die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft, 1 Kor. 3:7. |
| 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. |