Statenvertaling.nl

sample header image

1 Thessalonicenzen 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Thessalonicenzen 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 WANT gij weet zelven, broeders, onzen ingang tot u, dat die niet ijdel is geweest;
2 Maar hoewel wij tevoren geleden hadden, en ook ons smaadheid aangedaan was, gelijk gij weet, te Filippi, zo hebben wij nochtans vrijmoedigheid gebruikt in onzen God, om het Evangelie Gods tot u te spreken in veel strijd.
3 Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinheid, noch met bedrog;
4 Maar gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden, alzo spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten beproeft.
5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig bedeksel van gierigheid (God is Getuige),
6 Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen; hoewel wij u tot last konden zijn als apostelen van Christus;
7 Maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u, gelijk als een voedster haar kinderen koestert;
8 Alzo wij, tot u zeer genegen zijnde, hebben u gaarne willen mededelen niet alleen het Evangelie Gods, maar ook onze eigen zielen, daarom dat gij ons lief geworden waart.
9 Want gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie Gods onder u gepredikt.
10 Gij zijt getuigen, en God, hoe heiliglijk en rechtvaardiglijk en onberispelijk wij u, die gelooft, geweest zijn.
11 Gelijk gij weet hoe wij een iegelijk van u, als een vader zijn kinderen, vermaanden en vertroostten,
12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid.
13 Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het woord der prediking Gods van ons ontvangen hebt, gij het aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft.
14 Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der gemeenten Gods die in Judéa zijn in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden;
15 Welke ook gedood hebben den Heere Jezus en hun eigen profeten, en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen mensen tegen zijn,
16 En verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde.
17 Maar wij, broeders, van u beroofd geweest zijnde voor een kleine wijle tijds, naar het aangezicht, niet naar het hart, hebben ons te overvloediger benaarstigd om uw aangezicht te zien, met grote begeerte.
18 Daarom hebben wij tot u willen komen (immers ik, Paulus) eenmaal en andermaal, maar de satan heeft ons belet.
19 Want welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst?
20 Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap.

Einde 1 Thessalonicenzen 2