Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Na het gewoonlijke opschrift van den brief, 3 Dankt Paulus God dat de Kolossenzen het geloof in Christus hebben aangenomen. 5 Door de predicatie des Evangelies, die nu in de gehele wereld vruchten voortbracht. 7 Gelijk ook onder hen geschiedde, naar de getuigenis van Epafras, hun trouwen leraar. 9 Bidt God dat zij in alle christelijke deugden meer en meer worden bekrachtigd. 12 Komt daarna tot de verhandeling der leer, en verklaart hoe zij uit de macht der duisternis door het bloed van Christus zijn verlost. 15 Wiens Persoon hij beschrijft, namelijk dat Hij is het Beeld des onzienlijken Gods. 16 Dat alle dingen door Hem zijn geschapen. 18 Dat Hij is het Hoofd der gemeente. 20 Dat door het bloed Zijns kruises alles is verzoend wat in den hemel en op aarde is. 23 Vermaant hen in dit geloof te volharden. 24 Waarom hij het lijden van Christus ook voor hen vervult. 25 Overmits hij is geroepen om onder de heidenen deze verborgenheid te verkondigen. 28 En alle mensen in Christus alleen volmaakt te stellen, naar de werking Gods in hem. |
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS,1 een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, |
| 1 Van dit gehele opschrift zie de aantt. op de andere zendbrieven, en voornamelijk Ef. 1:1, 2. |
| Ef. 1:1 (kt.) PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, den heiligen die te Éfeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus: Ef. 1:2 (kt.) Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
|
2 Den heiligen en gelovigen broederen in Christus die te 2Kolosse zijn: aGenade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| 2 Dit was een voorname stad in Frygië, niet ver van Hiërapolis en Laodicea, gelijk te zien is Kol. 4:13, 16, waar de apostel zelf nooit was geweest, Kol. 2:1, hoewel hij in Pamfylië, een landschap niet ver vandaar gelegen, het Evangelie meermaals gepredikt had; vanwaar het schijnt dat hij Epafras en enige anderen derwaarts gezonden heeft. Zie Hand. 13:13; 14:24. |
| Kol. 4:13 Want ik geef hem getuigenis, dat hij groten ijver heeft over u en degenen die in Laodicéa zijn en degenen die in Hiërápolis zijn. Kol. 4:16 En wanneer deze zendbrief van u zal gelezen zijn, maakt dat hij ook in de gemeente der Laodicenzen gelezen wordt, en dat ook gij dien leest die uit Laodicéa geschreven is. Kol. 2:1 WANT ik wil dat gij weet hoe groten strijd ik voor u heb, en voor degenen die te Laodicéa zijn, en zovelen als er mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien, Hand. 13:13 En Paulus en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. Maar Johannes van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. Hand. 14:24 En Pisídië doorgereisd hebbende, kwamen zij in Pamfylië. |
| a Rom. 1:7. Gal. 1:3. Ef. 1:2. 1 Petr. 1:2. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Gal. 1:3 Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; Ef. 1:2 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
Dankzegging |
3 3bWij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, altijd voor u biddende; |
| 3 Zie van deze benaming Gods 1 Kor. 15:24. Ef. 1:3. |
| 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. |
| b Ef. 1:15. Filipp. 1:3. 1 Thess. 1:2. 2 Thess. 1:3. |
| Ef. 1:15 Daarom ook ik, gehoord hebbende het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is, en de liefde tot al de heiligen, Filipp. 1:3 Ik dank mijn God zo dikwijls als ik uwer gedenk 1 Thess. 1:2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; 2 Thess. 1:3 Wij moeten God allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast, en dat de liefde van een iegelijk van u allen jegens elkander overvloedig wordt, |
|
4 Alzo wij van 4uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben, en van de liefde die gij hebt tot alle heiligen; |
| 4 Dat is, de belijdenis van uw geloof van Christus Jezus, op Welken het ware geloof bijzonderlijk ziet, om door Hem vergeving der zonden en de zaligheid te verkrijgen, Hand. 10:43. Rom. 3:24, 25, enz. |
| Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, |
|
5 Om 5de hoop cdie u 6weggelegd is in de hemelen, van welke gij tevoren gehoord hebt 7door het Woord der waarheid, namelijk des Evangelies; |
| 5 De eeuwige zaligheid, die wij hier hopen, en hiernamaals in den hemel genieten zullen, Rom. 8:24. Ef. 1:18. |
| Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Ef. 1:18 Namelijk
verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten welke is de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom is der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; |
| c 1 Petr. 1:4. |
| 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
| 6 Dat is, bewaard wordt, gelijk Petrus spreekt, 1 Petr. 1:4, om te zijner tijd aldaar te ontvangen. |
| 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
| 7 Gr. in het Woord, Ef. 1:13. |
| Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, |
|
6 Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook 8in de gehele wereld, den 9het brengt vruchten voort, gelijk ook 10onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt en de genade Gods 11in waarheid bekend hebt; |
| 8 Dat is, onder al de volken der wereld, gelijk hierna vers 23 verklaard wordt. Zie ook Rom. 10:18. |
| vers 23 Indien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hoop des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder al de creatuur die onder den hemel is; van hetwelk ik, Paulus, een dienaar geworden ben; Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. |
| d Mark. 4:8. Joh. 15:16. |
| Mark. 4:8 En het andere viel in de goede aarde en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig- en het andere zestig- en het andere honderdvoud. Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. |
| 9 Namelijk des waren geloofs, en die de ware bekering betamelijk zijn. Zie Matth. 3:8; 13:23, alsook Jes. 55:10. |
| Matth. 3:8 Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. Matth. 13:23 Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoud. Jes. 55:10 Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde en maakt dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier en brood den eter; |
| 10 Gr. in u. |
| 11 Dat is, waarlijk en oprechtelijk, gelijk Hand. 10:34, hetwelk van de Kolossenzen verstaan wordt, die oprechtelijk en zonder geveinsdheid de waarheid des Evangelies hebben bekend; of van degenen die hun hetzelve eerst hebben gepredikt, welke het hun oprechtelijk en zonder vermenging van menselijke leringen hebben voorgesteld, gelijk hij terstond van Epafras getuigt. |
| Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; |
|
7 Gelijk gij ook geleerd hebt van eÉpafras, onzen geliefden mededienstknecht, dewelke een getrouw dienaar van Christus is 12voor u; |
| e Kol. 4:12. Filem. vs. 23. |
| Kol. 4:12 U groet Épafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil Gods. Filem. vs. 23 U groeten Épafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, |
| 12 Dat is, u ten goede en tot uw zaligheid. |
|
8 Die ons ook verklaard heeft uw liefde 13in den Geest. |
| 13 Of: door den Geest, dat is, die door den Heiligen Geest in u gewrocht is, en uit een geestelijk gemoed en oorzaak voortkomt; hetwelk de apostel daarbij doet om deze liefde te onderscheiden van wereldse liefde, die uit wereldse oorzaken haar oorsprong heeft. Zie Rom. 14:17. Ef. 6:18. |
| Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. Ef. 6:18 Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen; |
Christus en Zijn werk |
9 fWaarom ook wij, van dien dag af dat wij het gehoord hebben, 14niet ophouden voor u te bidden, en te begeren gdat gij moogt vervuld worden met de kennis van 15Zijn wil, 16in alle wijsheid en geestelijk verstand, |
| f Ef. 1:15. |
| Ef. 1:15 Daarom ook ik, gehoord hebbende het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is, en de liefde tot al de heiligen, |
| 14 Dat is, zo menigmaal als wij bidden, ook voor u te bidden. |
| g 1 Kor. 1:5. |
| 1 Kor. 1:5 Dat gij in alles zijt rijk geworden in Hem, in alle rede en alle kennis, |
| 15 Dat is, Gods wil in het Evangelie geopenbaard, van welken hij vers 6 gesproken had. |
| vers 6 Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt en de genade Gods in waarheid bekend hebt; |
| 16 Deze twee gaven worden alzo onderscheiden, dat wijsheid is eigenlijk het begrip der geestelijke verborgenheden en leringen, ons in het Evangelie geopenbaard; maar het verstand de bekwaamheid om de ware leer des Evangelies wel te kunnen onderscheiden van menselijke bijvoegselen, en dezelve tot stichting en vertroosting te kunnen aanleggen, gelijk de apostel hierna ook beide deze dingen voorstelt. |
|
10 hOpdat gij moogt wandelen 17waardiglijk den Heere 18tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken ivruchtdragende, en wassende in de kennis Gods; |
| h Gen. 17:1. 1 Kor. 7:20. Ef. 4:1. Filipp. 1:27. 1 Thess. 2:12. |
| Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. 1 Kor. 7:20 Een iegelijk blijve in die beroeping waar hij in geroepen is. Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Filipp. 1:27 Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; 1 Thess. 2:12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. |
| 17 Dat is, gelijk het betaamt dien die den Heere kennen, belijden en liefhebben. Zie dergelijk Rom. 16:2. Ef. 4:1. |
| Rom. 16:2 Opdat gij haar ontvangt in den Heere, gelijk het den heiligen betaamt, en haar bijstaat in wat zaak zij u zou mogen vandoen hebben; want zij is een voorstandster geweest van velen, ook van mijzelven. Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; |
| 18 Dat is, om den Heere in al uw wandel te mogen behagen. |
| i Joh. 15:16. |
| Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. |
|
11 19Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle 20lijdzaamheid en lankmoedigheid, 21met blijdschap; |
| 19 Dat is, met allerlei kracht, die Hij ons in onze zwakheid mededeelt, om al deze onze vijanden te overwinnen, wanneer wij die sterkte door het geloof van Hem begeren. Zie 1 Kor. 1:27. 2 Kor. 12:9. Jak. 1:5, 17. |
| 1 Kor. 1:27 Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; 2 Kor. 12:9 En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. |
| 20 De lijdzaamheid ziet op de grootte der verdrukking, die zij lijdzamelijk verdraagt; de lankmoedigheid op de langdurigheid derzelve, waardoor zij onder dezelve niet bezwijkt, noch zichzelve wreekt, al is zulks somwijlen in haar macht. Zie Jes. 30:15. Klgld. 3:25. |
| Jes. 30:15 Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israëls: Door wederkering en rust zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid en in vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet gewild; Klgld. 3:25 Teth. De HEERE is goed dengenen die Hem verwachten, der ziele die Hem zoekt. |
| 21 Niet om de verdrukkingen zelve, die ook den gelovigen droefheid aandoen en tranen uitpersen, Joh. 16:20, maar om de vertroostingen die zij daarin gevoelen, en de vruchten en beloningen die zij daardoor verkrijgen. Zie Matth. 5:12. Hand. 5:41. Rom. 5:3. 2 Kor. 1:5, enz. |
| Joh. 16:20 Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, dat gij zult schreien en klaaglijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. Hand. 5:41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, 2 Kor. 1:5 Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig. |
|
12 22Dankende den Vader, Die ons 23bekwaam gemaakt heeft om 24deel te hebben in de erve der heiligen 25in het licht; |
| 22 Namelijk wij, van dewelke hij in het negende vers gesproken heeft. De apostel begint hier het tweede deel van dezen zendbrief, bestaande in de voorstelling van de leer der zaligheid en in de wederlegging der daartegen strijdige dwalingen. |
| 23 Namelijk door Zijn Woord en Geest. |
| 24 Of: deel te hebben in het lot, dat is, in het erfdeel der heiligen, gelijk Hand. 26:18. |
| Hand. 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. |
| 25 Dat is, in het Rijk Zijner genade en heerlijkheid, hetwelk licht wordt genaamd vanwege de ware kennis Gods, die daarin heerst; en vanwege de eeuwige heerlijkheid en klaarheid in den hemel, die daarop volgt, gesteld tegen het rijk der duisternis, waarvan in het volgende vers wordt gesproken. |
|
13 kDie ons getrokken heeft uit 26de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van l27den Zoon Zijner liefde, |
| k Ef. 2:4. 1 Thess. 2:12. |
| Ef. 2:4 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft, 1 Thess. 2:12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. |
| 26 Van de zonde en den eeuwigen dood, waarover den satan als een prins der duisternis, Ef. 6:12, de macht toegeschreven wordt, Hebr. 2:14, omdat hij door afleiding en onkennis van God en Zijn wil over de ongelovige mensen heerst, 2 Kor. 4:3, 4, en hen alzo tot den eeuwigen dood in de eeuwige duisternis brengt, Matth. 8:12. 2 Petr. 2:17. Jud. vs. 6. |
| Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, 2 Kor. 4:3 Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die verloren gaan; 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Matth. 8:12 En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden. 2 Petr. 2:17 Dezen zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; |
| l Matth. 3:17; 17:5. 2 Petr. 1:17. |
| Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| 27 Dat is, Zijn welgeliefden Zoon, Matth. 3:17; 17:5. Een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk Ps. 15:1 de berg Sion de berg Zijner heiligheid genaamd wordt, dat is, Zijn heilige berg. |
| Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Ps. 15:1 EEN psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? |
|
14 28In Denwelken wij 29de verlossing hebben mdoor Zijn bloed, 30namelijk de vergeving der zonden; |
| 28 Namelijk Zoon Zijner liefde, dat is, Christus Jezus, Wiens Persoon hij daarna gaat beschrijven. |
| 29 Gr. vrijmaking of lossing door rantsoen. Zie ook Ef. 1:7. |
| Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, |
| m Hand. 20:28. Ef. 1:7. Hebr. 9:14. 1 Petr. 1:19. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; |
| 30 Hier wordt deze verlossing, die wij in Christus Jezus hebben, nader verklaard; de vergeving der zonden wordt hier, gelijk ook Luk. 1:77, alleen uitgedrukt, niet omdat wij door de verlossing van Christus niet meer hebben, maar omdat dezelve het eerste deel is van onze verlossing, en de grond waarop het recht tot het eeuwige leven en de heiligmaking, mitsgaders ook het pand des Heiligen Geestes noodwendiglijk volgt, gelijk de apostel elders alom verklaart, voornamelijk Ef. 1:7, enz., waarvan deze brief een kort begrip is. Zie ook Gal. 3:12, enz. |
| Luk. 1:77 Om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden, Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Gal. 3:12 Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. |
|
15 nDewelke is 31het Beeld 32des onzienlijken Gods, ode 33Eerstgeborene aller creatuur. |
| n 2 Kor. 4:4. Filipp. 2:6. Hebr. 1:3. |
| 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
| 31 Christus wordt hier alzo genaamd, zo ten aanzien van Zijn eeuwige geboorte van den Vader, omdat Hij is het uitgedrukte en eeuwige Beeld van den Persoon des Vaders, eenswezens met den Vader, Spr. 8:22. Micha 5:1. Joh. 10:30. Hebr. 1:3, alsook ten aanzien dat Hij Mens geworden zijnde, God in Hem en door Hem Zijn eigenschappen, namelijk Zijn wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid en almacht, voor onze ogen gelijk als afbeeldt. Zie Joh. 14:9. 1 Tim. 3:16. |
| Spr. 8:22 De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan. Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, Joh. 14:9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
| 32 Namelijk des Vaders, Die daarom onzienlijk genoemd wordt, omdat Zijn Wezen onzienlijk is, 1 Tim. 6:16, en omdat Hij Zichzelven voor de ogen der mensen niet heeft geopenbaard, gelijk wel de Zoon in Zijn aangenomen menselijke natuur heeft gedaan. Zie Joh. 1:18, 33. |
| 1 Tim. 6:16 Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. Joh. 1:33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het Die met den Heiligen Geest doopt. |
| o Openb. 3:14. |
| Openb. 3:14 En schrijf aan den engel van de gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: |
| 33 Hij zegt niet de Eerstgeschapene, maar Eerstgeborene, hetwelk verstaan moet worden van Zijn Goddelijke natuur en eeuwige geboorte van den Vader vóór alle schepselen, en van Zijn waardigheid boven alle schepselen, gelijk op het woord Beeld aangetekend is, en nader blijkt Joh. 1:1, vergeleken met vers 14. Temeer omdat Hij hier gezegd wordt de Eerstgeborene niet onder vele broederen, gelijk Rom. 8:29, maar aller creatuur, waardoor Hij merkelijk van alle schepselen wordt onderscheiden, en dienvolgens niet als een schepsel, maar als de Schepper van alles wordt ingevoerd, gelijk in het volgende vers breder verklaard wordt. |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. |
|
16 pWant 34door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij 35tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en 36tot Hem geschapen; |
| p Gen. 1:3. Ps. 33:6. Joh. 1:3. Ef. 3:9. Hebr. 1:2. |
| Gen. 1:3 En God zeide: Daar zij licht. En daar werd licht. Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Joh. 1:3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; |
| 34 Gr. in Hem, dat is, door Hem als een Medewerker des Vaders, gelijk aan het einde van dit vers verklaard wordt. Zie ook Joh. 1:3; 5:19. |
| Joh. 1:3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Joh. 5:19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen; want zo wat Die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks. |
| 35 Deze namen worden hier den engelen in den hemel gegeven, omdat God hen als koningen (aan welke eigenlijk de tronen toekomen), prinsen, overheden en machtigen dikmaals gebruikt in het regeren van landen en koninkrijken, gelijk bij Daniël, Zacharia en andere profeten te zien is. Zie ook Ef. 1:21; 3:10. |
| Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Ef. 3:10 Opdat nu door de gemeente bekendgemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; |
| 36 Dat is, om Zijnentwil, opdat Hij een Erfgenaam en Heere zou zijn ook van dit alles. Zie Hebr. 1:2. Of: tot Zijn eer, gelijk tot de eer des Vaders en des Heiligen Geestes. Zie Joh. 5:23. Rom. 11:36. |
| Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; Joh. 5:23 Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Die den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft. Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. |
|
17 En Hij is 37vóór alle dingen, en alle dingen 38bestaan tezamen door Hem. |
| 37 Dat is, eer daar enige dingen geschapen zijn geweest, gelijk Spr. 8:22. Joh. 17:5. |
| Spr. 8:22 De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan. Joh. 17:5 En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. |
| 38 Dat is, alle geschapen creaturen worden in wezen, leven en bewegen van Hem onderhouden; zie Joh. 5:17. Hebr. 1:3, enz., door welke alle de eeuwige Godheid des Zoons, en dienvolgens de enigheid Zijns Wezens met den Vader en den Heiligen Geest bewezen wordt, alzo daar maar een enig God is, Die hemel en aarde geschapen heeft en onderhoudt. Zie 1 Joh. 5:7. |
| Joh. 5:17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, 1 Joh. 5:7 Want Drie zijn er Die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één. |
|
18 qEn Hij is 39het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die 40het Begin is, rde 41Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij 42in allen de Eerste zou zijn. |
| q Ef. 1:22; 4:15; 5:23. |
| Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Ef. 4:15 Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus; Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. |
| 39 In de voorgaande verzen heeft hij gesproken van de uitnemendheid van den Persoon van Christus, als den eeuwigen Zone Gods en Schepper en Onderhouder van alle dingen; nu bewijst hij ook de uitnemendheid van Zijn Persoon boven al Zijn uitverkoren leden, ten aanzien dat Hij als God en Mens een Middelaar is geworden tussen God en de mensen; waarvan het eerste is, dat Hij het geestelijk Hoofd is der gemeente, die Zijn geestelijk lichaam is, hetwelk van Hem door Zijn verdienste en Geest alle geestelijk leven en zaligheid ontvangt. Waarvan zie breder Ef. 1:22; 4:15, 16. |
| Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Ef. 4:15 Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus; Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. |
| 40 Dat is, de Eersteling uit de doden, gelijk Hem Paulus noemt 1 Kor. 15:20. Christus wordt alzo genaamd, omdat Hij niet alleen is Degene Die door Zijn eigen kracht is opgestaan, en door Wiens kracht alle anderen opgestaan zijn, en hiernamaals opstaan zullen, maar ook omdat Hij de Eerste is Die tot de eeuwige heerlijkheid opgestaan is, opdat Hij al Zijn gelovigen met Zich tot dezelve heerlijkheid hiernamaals zou verwekken. Zie 1 Kor. 15:23. 1 Thess. 4:14, enz. |
| 1 Kor. 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en
is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. 1 Kor. 15:23 Maar een iegelijk in zijn orde: de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst. 1 Thess. 4:14 Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem. |
| r 1 Kor. 15:20. Openb. 1:5. |
| 1 Kor. 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en
is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, |
| 41 Dat is, de Eerstgeborene onder degenen die tot de eeuwige heerlijkheid uit de doden zullen opstaan, waardoor, gelijk ook door het woord Begin, te kennen gegeven wordt, niet alleen dat Hij de Eerste in orde is en de Oorzaak van de opstanding der anderen, maar bovendien ook dat Hij in heerlijkheid boven anderen, zelfs naar Zijn menselijke natuur, ver zal uitsteken, gelijk de eerstgeborenen in het Oude Testament boven al hun broederen gezet waren; hetwelk ook de volgende woorden opdat Hij, enz., merkelijk medebrengen. |
| 42 Of: onder allen, namelijk Zijn broederen. |
|
19 Want het is 43des Vaders welbehagen geweest, dat sin Hem 44al de volheid wonen zou, |
| 43 Dat is, Gods Zijns Vaders, van Denwelken hij ook in de volgende verzen spreekt. Zie 2 Kor. 5:18. |
| 2 Kor. 5:18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. |
| s Joh. 1:14, 16. Kol. 2:9. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Kol. 2:9 Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk; |
| 44 Namelijk van alle geestelijke gaven en heerlijkheid, namelijk niet alleen om dezelve voor Zich te bezitten, maar ook om al den leden, naar de mate Zijner gaven, dezelve mede te delen. Zie Joh. 1:14, 16; 3:34, 35. Ef. 4:7, enz. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Joh. 3:34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate. Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
|
20 tEn dat Hij door Hem vvrede gemaakt hebbende 45door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen 46die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. |
| t 2 Kor. 5:18. 1 Joh. 4:10. |
| 2 Kor. 5:18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. |
| v Jes. 9:6. Joh. 16:33. Hand. 10:36. Rom. 5:1. Ef. 2:14. |
| Jes. 9:6 Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen. Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Hand. 10:36 Dit is het woord dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, verkondigende vrede door Jezus Christus: Deze is een Heere van allen. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, |
| 45 Dat is, door Zijn bloedige offerande eenmaal aan het kruis volbracht, Hebr. 10:10, enz. |
| Hebr. 10:10 In welken wil wij geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. |
| 46 Zie de verklaring van deze plaats in de aant. op Ef. 1:10. |
| Ef. 1:10 (kt.) Om in de bedeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide wat in den hemel is en wat op de aarde is; |
|
21 En Hij heeft 47u, die 48eertijds vervreemd waart, 49en vijanden door het verstand 50in de boze werken, nu ook verzoend, |
| 47 Namelijk gelovigen uit de heidenen. |
| 48 Namelijk eer gij tot Christus bekeerd waart. Zie Ef. 2:12, enz. |
| Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. |
| 49 Dat is, God hatende en van God gehaat. Zie Joh. 15:25. Rom. 1:30; 5:10. Jak. 4:4. |
| Joh. 15:25 Maar dit geschiedt opdat het woord vervuld worde dat in hun Wet geschreven is: Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat. Rom. 1:30 Oorblazers, achterklappers, haters Gods, smaders, hovaardigen, laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouders ongehoorzaam; Rom. 5:10 Want indien wij vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven. Jak. 4:4 Overspelers en overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld. |
| 50 Dat is, hetwelk zich altijd in het boze bezighoudt, Gen. 6:5. |
| Gen. 6:5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. |
|
22 51In het lichaam Zijns vleses, door den dood, xopdat Hij u zou heilig en onberispelijk en 52onbeschuldiglijk voor Zich stellen; |
| 51 Dat is, in Zijn lichaam, bestaande uit vlees en bloed, en ons in alle zwakheden gelijk, uitgenomen de zonde, Hebr. 2:14; welken titel de apostel daarbij doet, opdat hij Zijn lichaam dat Hij voor ons in den dood gegeven heeft, zou onderscheiden van Zijn geestelijk lichaam Zijner gemeente, waarvan hij kort tevoren heeft gesproken; en ook van Zijn verheerlijkt lichaam, waarmede Hij in den hemel triumfeert, en hetwelk aan geen zwakheid of sterfelijkheid meer is onderworpen, Rom. 6:9, 10. |
| Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Rom. 6:9 Wetende dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. Rom. 6:10 Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode. |
| x Luk. 1:75. Ef. 1:4; 5:27. 2 Tim. 1:9. Tit. 2:12. |
| Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, Tit. 2:12 En onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matiglijk en rechtvaardiglijk en godzaliglijk leven zouden in deze tegenwoordige wereld; |
| 52 Namelijk omdat de gerechtigheid van Christus ons door het geloof wordt toegerekend, en al onze gebreken door Zijn bloed en voorbidden bedekt worden, Rom. 8:33, 34, en wij door Gods Geest wedergeboren zijnde, ook zelven van alle overblijfselen der zonde hierna zullen bevrijd worden, Ef. 5:26, 27. |
| Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Rom. 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
|
23 yIndien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van 53de hoop des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder 54al de creatuur die onder den hemel is; 55van hetwelk ik, Paulus, een dienaar geworden ben; |
| y Joh. 15:6. |
| Joh. 15:6 Zo iemand in Mij niet blijft, die is buitengeworpen gelijkerwijs de rank, en is verdord; en men vergadert dezelve, en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand. |
| 53 Dat is, de hoop der eeuwige zaligheid, die den gelovigen door het Evangelie wordt beloofd. |
| 54 Dat is, alle volken of soorten van mensen in de wereld, gelijk Christus verklaart Matth. 28:19, en Markus ook spreekt Mark. 16:15. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. |
| 55 Namelijk Evangelie onder alle volken. |
|
24 zDie mij nu verblijd in mijn 56lijden avoor u, en vervul in mijn vlees 57de overblijfselen van 58de verdrukkingen van Christus bvoor 59Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
| z 2 Kor. 7:4. |
| 2 Kor. 7:4 Ik heb veel vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting, ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. |
| 56 Dat is, om u met mijn voorbeeld te versterken in de aangenomen waarheid. Zie 2 Kor. 12:15. 2 Tim. 2:10. |
| 2 Kor. 12:15 En ik zal zeer gaarne de kosten doen, en voor uw zielen ten koste gegeven worden; hoewel ik, u overvloediger beminnende, minder bemind word. 2 Tim. 2:10 Daarom verdraag ik alles om de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid. |
| a Ef. 3:13. Filipp. 2:17. 2 Tim. 2:10. |
| Ef. 3:13 Daarom bid ik dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u, hetwelk is uw heerlijkheid. Filipp. 2:17 Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; 2 Tim. 2:10 Daarom verdraag ik alles om de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid. |
| 57 Of: hetgeen ontbreekt. Dit wordt niet verstaan van het lijden van Christus voor onze zonden, alsof daaraan iets zou ontbreken tot onze verlossing, want dat is volkomen en in alle delen volmaakt, zodat daaraan niets ontbreekt, Kol. 1:20. Hebr. 10:14. 1 Joh. 1:7; 2:2, maar van het lijden dat Zijn leden aangedaan wordt om Zijnentwil. Zie 2 Kor. 1:5. Hebr. 11:26. |
| vers 20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. 2 Kor. 1:5 Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig. Hebr. 11:26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. |
| 58 Dat is, die óf Christus lijdt in Zijn ledematen, Hand. 9:4. 2 Kor. 1:5, óf de gelovigen om Christus’ zaak lijden, 2 Kor. 4:10. Hebr. 11:26. |
| Hand. 9:4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? 2 Kor. 1:5 Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig. 2 Kor. 4:10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. Hebr. 11:26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. |
| b Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 4:12; 5:23. |
| Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. |
| 59 Dat is, tot versterking en stichting van Zijn gemeente, gelijk hij tevoren gezegd heeft voor u. |
|
25 Welker dienaar ik geworden ben naar 60de bedeling Gods, cdie mij gegeven is aan u, om te vervullen het Woord Gods; |
| 60 Dat is, naar dat Hij mij dezen Zijn last en deze Zijn gaven uitgedeeld heeft, als een heer over zijn huis. Zie de verklaring van dit woord Ef. 1:10. |
| Ef. 1:10 Om in de bedeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide wat in den hemel is en wat op de aarde is; |
| c Rom. 16:25. Ef. 1:9; 3:9. 2 Tim. 1:10. Tit. 1:3. 1 Petr. 1:20. |
| Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; 2 Tim. 1:10 Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie; Tit. 1:3 Namelijk
Zijn Woord, door de prediking die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God onzen Zaligmaker: aan Titus, mijn oprechten zoon naar het gemeen geloof: 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, |
|
26 Namelijk de verborgenheid 61die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, dmaar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, |
| 61 Zie de verklaring hiervan in de aantt. op Ef. 3:5, enz. |
| Ef. 3:5 (kt.) Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekendgemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest; |
| d Matth. 13:11. |
| Matth. 13:11 En Hij antwoordende zeide tot hen: Omdat het u gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. |
|
27 eAan wie God heeft willen bekendmaken, welke zij 62de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder de heidenen, 63welke 64is Christus onder u, f65de Hoop der heerlijkheid; |
| e 2 Kor. 2:14. |
| 2 Kor. 2:14 En Gode zij dank, Die ons allen tijd doet triomferen in Christus, en den reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen. |
| 62 Dat is, de overvloed en heerlijkheid; of: de heerlijke overvloedigheid. |
| 63 Namelijk rijkdom der heerlijkheid. |
| 64 Want in Hem zijn alle schatten der wijsheid en kennis Gods verborgen, gelijk hij hierna spreekt Kol. 2:3. Die dan Christus heeft in zich wonende door het geloof, die heeft alles met Hem, Rom. 8:32. |
| Kol. 2:3 In Denwelken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? |
| f 1 Tim. 1:1. |
| 1 Tim. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, naar het bevel van God onzen Zaligmaker, en van den Heere Jezus Christus, Die
onze Hoop is, |
| 65 Dat is, in Wien en door Wien wij de hoop der eeuwige heerlijkheid ontvangen. |
|
28 Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens 66in alle wijsheid, opdat wij zouden 67een iegelijk mens 68volmaakt stellen in Christus Jezus; |
| 66 Namelijk ter zaligheid nodig. Zie Hand. 20:27. 2 Tim. 3:15. |
| Hand. 20:27 Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
| 67 Namelijk wie hij ook zij, hetzij Jood of heiden. |
| 68 Dat is, leren zijn volmaaktheid alleen in Christus te stellen en te zoeken; of in Christus’ geloof en leer. Zie Hand. 4:12. Rom. 1:16. |
| Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. |
|
29 Waartoe ik ook arbeid, 69strijdende 70naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht. |
| 69 Een gelijkenis genomen van degenen die om prijs strijden of vechten, die al hun krachten die zij hebben, gebruiken om te overwinnen. |
| 70 Dat is, naar de mate Zijner werking, die in ons niet ledig is. Zie 1 Kor. 15:10. 2 Tim. 1:6, 7. |
| 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. 2 Tim. 1:7 Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid. |