Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel waarschuwt voorts de Filippenzen tegen de verleiding der valse apostelen, die de wet en het Evangelie samenmengden. 3 En leert daartegen dat niet de uiterlijke besnijdenis, maar de geestelijke ter zaligheid nodig is. 4 Hetwelk hij met zijn eigen voorbeeld en geloof bevestigt. 5 En te dien einde verhaalt hij dat hij ook al die uiterlijke voordelen had, die dezen roemden te hebben. 7 Maar dat hij die dingen niet achtte, en daarop geen vertrouwen stelde, maar alleen op Christus. 9 Niet steunende op zijn eigen gerechtigheid die uit de wet is, maar alleen op de gerechtigheid van Christus, die hij beschrijft met haar vruchten. 12 Bekent evenwel zijn onvolmaaktheid, hoezeer hij ook naar de volmaaktheid tracht. 15 En vermaant de Filippenzen dat zij hetzelve ook doen, naar dezen regel, en naar zijn voorbeeld. 18 Bestraffende degenen die anders deden, met verkondiging aan hen van het eeuwig verderf. 20 En vertroost de ware gelovigen met de heerlijkheid, ook des lichaams, die ons de Heere Christus zal toebrengen. |
Alles verwerpelijk om Christus |
1 VOORTS, mijne broeders, averblijdt u 1in den Heere. 2Dezelfde dingen aan u te schrijven 3is mij niet verdrietig, en 4het is u zeker. |
| a Filipp. 4:4. Jak. 1:2. 1 Petr. 4:13. |
| Filipp. 4:4 Verblijdt u in den Heere allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u. Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; 1 Petr. 4:13 Maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen. |
| 1 Dat is, om de genade die ons de Heere gedaan heeft. Of: met een vreugd die den Heere aangenaam is, namelijk midden in de verdrukkingen. |
| 2 Namelijk die ik u tevoren mondeling geleerd heb. Zie 2 Thess. 2:15. |
| 2 Thess. 2:15 Zo dan, broeders, staat vast
en houdt de inzettingen die u geleerd zijn, hetzij door ons woord, hetzij door onzen zendbrief. |
| 3 Of: is mij niet zwaar, moeilijk, vervelend. |
| 4 Dat is, het strekt en is dienstig tot uw verzekerdheid, om daardoor in de waarheid der christelijke leer en in het geloof meer en meer bevestigd te worden. |
|
2 b5Ziet op de honden, ziet op de 6kwade arbeiders, ziet op de 7versnijding. |
| b Jes. 56:10. |
| Jes. 56:10 Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief. |
| 5 Dat is, let op de honden, en wacht u van de valse apostelen, die hij met dezen smadelijken naam van honden noemt, om hun aard uit te drukken, dat zij onbeschaamdelijk de rechte leraars met hun lasteringen aanbassen en bijten. |
| 6 Dat is, die wel veel arbeid en moeite aannemen, maar om een kwade en verderfelijke leer den mensen in te planten. |
| 7 Dat is, die uit de besnijdenis zijn, daarop roemen, en leren dat de besnijdenis ter zaligheid nodig is. Hetwelk niet zozeer een besnijding, als wel een versnijding met recht mag genoemd worden. De apostel verandert hier zeer vernuftiglijk het woord besnijding in versnijding, omdat de leer van deze valse apostelen de mensen die haar aannemen, van Christus afsnijdt, en hen ten verderve als in stukken versnijdt. |
|
3 cWant 8wij zijn 9de besnijding, wij die dGod 10in den geest dienen, en 11in Christus Jezus roemen en niet in 12het vlees betrouwen; |
| c Deut. 10:16; 30:6. Jer. 4:4. Rom. 2:29. Kol. 2:11. |
| Deut. 10:16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer. Deut. 30:6 En de HEERE uw God zal uw hart besnijden en het hart van uw zaad, om den HEERE uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft. Jer. 4:4 Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uws harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat Mijn grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. Kol. 2:11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; |
| 8 Namelijk die onze gerechtigheid in Christus alleen zoeken en stellen, gelijk hierna verklaard wordt. |
| 9 Dat is, de rechte besnijding die voor God geldt, welke is de inwendige besnijding des harten. Zie Rom. 2:29. |
| Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. |
| d Joh. 4:24. |
| Joh. 4:24 God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. |
| 10 Of: met den geest, dat is, inwendiglijk met de ziel en het hart, Joh. 4:24. Ef. 6:18. Of: door de kracht des Heiligen Geestes. |
| Joh. 4:24 God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. Ef. 6:18 Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen; |
| 11 Namelijk dat wij in Hem en in Zijn gerechtigheid alleen onze zaligheid hebben, 1 Kor. 1:30, 31. |
| 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; 1 Kor. 1:31 Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere. |
| 12 Dat is, op die uiterlijke ceremoniën der wet of uiterlijke besnijding des vleses en onderhouding derzelve, om daardoor zalig te worden. En wordt gesteld tegen het woord geest, tevoren gebruikt. |
|
4 13Hoewel ik heb dat ik ook in het vlees betrouwen mocht. Indien 14iemand anders meent te betrouwen in het vlees, e15ik nog meer: |
| 13 Gr. Hoewel ik betrouwen heb ook in het vlees, dat is, hoewel ik ook stof heb aangaande die uiterlijke besnijding en andere ceremoniën der wet, mitsgaders de uiterlijke voordelen der Joden, om daarop te betrouwen, namelijk zo men zijn vertrouwen om zalig te worden daarop mocht stellen. |
| 14 Namelijk van deze valse apostelen, die altijd op dat uiterlijke zeer roemden, en daarin hun zaligheid zochten. |
| e 2 Kor. 11:21. |
| 2 Kor. 11:21 Ik zeg dit
naar oneer, gelijk of wij zwak waren geweest; maar waarin iemand stout is (ik spreek in onwijsheid), daarin ben ik ook stout. |
| 15 Dat is, ik zou daarin nog meer stof hebben om te vertrouwen. |
|
5 16Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van fIsraël, van den stam van gBenjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, 17naar de wet heen farizeeër; |
| 16 Gr. Achtdaagse besnijdenis. |
| f 2 Kor. 11:22. |
| 2 Kor. 11:22 Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij het zaad Abrahams? Ik ook. |
| g Gen. 49:27. |
| Gen. 49:27 Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen. |
| 17 Dat is, ten aanzien van het verstaan der wet; of: uit die drie sekten die onder het Joodse volk waren, sadduceeën, essenen en farizeeën, was ik toegedaan de sekte der farizeeën, die de allerbescheidenste werd gehouden, Hand. 26:5. |
| Hand. 26:5 Als die van overlang mij tevoren gekend hebben (indien zij het wilden getuigen), dat ik naar de bescheidenste sekte van onzen godsdienst als een farizeeër geleefd heb. |
| h Hand. 23:6. |
| Hand. 23:6 En Paulus wetende dat het ene deel was van de sadduceeën en het andere van de farizeeën, riep in den Raad: Mannen broeders, ik ben een farizeeër, eens farizeeërs zoon; ik word over de hoop en opstanding der doden geoordeeld. |
|
6 18Naar den ijver ieen vervolger 19der gemeente; naar de rechtvaardigheid 20die in de wet is, 21zijnde onberispelijk. |
| 18 Namelijk voor de onderhouding van de ceremoniën der wet; waarin de valse apostelen ook zeer, doch verkeerdelijk ijverden. |
| i Hand. 8:3; 9:1; 22:3, 4. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. |
| Hand. 8:3 En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Gal. 1:13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
| 19 Namelijk der Christenen, die hun zaligheid niet zochten in de werken der wet, maar in Christus alleen. |
| 20 Dat is, die de wet uiterlijk van de mensen eist. |
| 21 Namelijk alzo dat de mensen mij niet konden bestraffen over enige moedwillige overtreding der wet, dewijl mijn uiterlijke werken aan de wet Gods gelijkvormig waren. Waardoor hij verklaart nochtans niet gerechtvaardigd te zijn, 1 Kor. 4:4. |
| 1 Kor. 4:4 Want ik ben mijzelven van geen ding bewust, doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere. |
|
7 kMaar hetgeen 22mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil 23schade geacht. |
| k Matth. 13:44. |
| Matth. 13:44 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een schat, in den akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg dien, en van blijdschap over denzelven gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker. |
| 22 Gr. die mij winsten waren, dat is, dat ik in dien tijd achtte mij nut en bevorderlijk te zijn ter zaligheid. |
| 23 Dat is, daarentegen als schade aanbrengende verworpen. |
|
8 Ja gewisselijk, 24ik acht ook 25alle dingen schade te zijn, lom de uitnemendheid 26der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik 27al die dingen schade gerekend heb, en acht die 28drek te zijn, opdat ik 29Christus moge gewinnen; |
| 24 Dat is, ik heb dat niet alleen zo geacht als ik eerst tot Christus bekeerd ben geweest, maar acht het nu nog zo, en blijf bij dezelve mening. |
| 25 Namelijk door welke de mensen hun zaligheid zoeken buiten Christus. |
| l Jes. 53:11. Jer. 9:23. Joh. 17:3. Kol. 2:2. |
| Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Jer. 9:23 Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. Kol. 2:2 Opdat hun harten vertroost mogen worden, en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader, en van Christus, |
| 26 Namelijk niet der blote kennis alleen, maar der zaligmakende kennis, die met vertrouwen en geloof vergezelschapt is, Joh. 17:3, gelijk de woorden mijn Heere ook te kennen geven. |
| Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. |
| 27 Gr. aan al die dingen schade geleden heb. |
| 28 Het Griekse woord betekent eigenlijk: dingen die óf van de honden uitgeworpen, óf den honden voorgeworpen worden; dat is, vuile en verwerpelijke dingen. |
| 29 Dat is, de gerechtigheid van Christus deelachtig worden, hetwelk het grootste gewin is. |
|
9 En 30in Hem 31gevonden worde, 32niet hebbende mijn rechtvaardigheid 33die uit de wet is, maar 34die door het geloof van Christus is, namelijk
35de rechtvaardigheid m36die uit God is 37door het geloof; |
| 30 Dat is, in Zijn gemeenschap, Hem door het geloof ingelijfd, en Zijn gerechtigheid deelachtig zijnde. |
| 31 Namelijk in het gericht Gods. |
| 32 Dat is, mij niet verlatende op mijn eigen gerechtigheid. |
| 33 Dat is, die bestaat in volkomen onderhouding der wet, zo der zeden als der ceremoniën. |
| 34 Dat is, die men verkrijgt als men in Christus gelooft en Zijn gerechtigheid daardoor aanneemt; en die den gelovigen van God uit genade als hun gerechtigheid wordt toegerekend. |
| 35 Namelijk van Christus. |
| m Rom. 1:17; 3:21. |
| Rom. 1:17 Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven. Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: |
| 36 Dat is, die God ons schenkt en genadiglijk toerekent, Rom. 4:6. |
| Rom. 4:6 Gelijk ook David den mens zalig spreekt welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken, |
| 37 Gr. in; dat is, die wij verkrijgen en ons toe-eigenen door het geloof, als door een geestelijk instrument waardoor deze gerechtigheid aangenomen wordt. |
|
10 38Opdat ik 39Hem 40kenne, en 41de kracht Zijner opstanding nen 42de gemeenschap Zijns lijdens, 43Zijn dood gelijkvormig wordende, |
| 38 Hiermede beschrijft hij het ware zaligmakende en rechtvaardigmakende geloof, waarin hetzelve bestaat, waarop het ziet, en wat het voortbrengt. |
| 39 Namelijk Christus. |
| 40 Zie vers 8. |
| vers 8 Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen; |
| 41 Dat is, de vruchten en weldaden die Hij door Zijn dood ons verkregen hebbende, door Zijn opstanding krachtiglijk toe-eigent en toebrengt, namelijk onze rechtvaardigmaking voor God, en de kracht om uit den dood der zonden op te staan. Zie Rom. 4:25; 6:3, 4, enz.; 8:11. 1 Petr. 4:1, 2. |
| Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Rom. 6:3 Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. 1 Petr. 4:1 DEWIJL dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde; 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
| n Rom. 8:17. 2 Kor. 4:10. 2 Tim. 2:11, 12. 1 Petr. 4:13. |
| Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. 2 Kor. 4:10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. 2 Tim. 2:11 Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem
leven; 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; 1 Petr. 4:13 Maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen. |
| 42 Dat is, opdat ik deel hebbe aan de vruchten van het lijden van Christus, namelijk dat ik daardoor van de straf der zonden verlost en tot een nieuw leven opgewekt worde, en om Zijnentwil gaarne verdrage alle lijden, kruis en verdrukking, die mij om Zijnentwil zou mogen overkomen. |
| 43 Namelijk de oude mens in mij gedood zijnde, Rom. 6:5, 6, en om Zijnentwil den gansen dag gedood wordende, Rom. 8:36. |
| Rom. 6:5 Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; Rom. 6:6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Rom. 8:36 (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) |
|
11 44Of ik enigszins moge komen 45tot de wederopstanding der doden. |
| 44 Deze woorden betekenen hier niet enige onzekerheid dezer zaak, maar de zwaarte om die te verkrijgen, om daarmede den lust en de vlijt op te scherpen. De zin is: daarnaar vlijtiglijk trachtende of ik enigszins, enz. |
| 45 Namelijk de zalige opstanding der rechtvaardigen, en daardoor tot de eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid, Luk. 14:14. Joh. 6:39, 40, 44, 54. Daarom worden de gelovigen en rechtvaardigen alleen genaamd kinderen der opstanding, Luk. 20:36. Niet dat de goddelozen ook niet zullen opstaan, Dan. 12:2. Hand. 24:15, maar hun opstanding zal zijn ter verdoemenis, Joh. 5:29, en overzulks meer een val dan een opstanding. |
| Luk. 14:14 En gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben om u te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen. Joh. 6:39 En dit is de wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage. Joh. 6:40 En dit is de wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:54 Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Luk. 20:36 Want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn den engelen gelijk; en zij zijn kinderen Gods, dewijl zij kinderen der opstanding zijn. Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. Hand. 24:15 Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelven verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beide der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen. Joh. 5:29 En zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis. |
|
12 Niet dat ik 46het alrede gekregen heb of alrede 47volmaakt ben; maar 48ik jaag daarnaar, 49of ik het ook grijpen mocht, 50waartoe 51ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. |
| 46 Namelijk de volmaaktheid der wedergeboorte in dit leven. |
| 47 Namelijk in wedergeboorte. |
| 48 Gr. ik vervolg, namelijk met groten lust en vlijt. |
| 49 Waarmede hij niet wil zeggen dat hij onzeker is of hij het verkrijgen zal, maar wijst de zwaarte van de zaak aan en zijn ijver daarnaar, gelijk in het voorgaande vers. |
| 50 Dat is, om welke te verkrijgen. |
| 51 Dat is, van Christus gelijk als gegrepen en gevangen, als ik Zijn kerk vervolgende, en gelijk als in het verderf lopende, op den weg naar Damascus van Hem aangegrepen en tot Hem bekeerd ben, Handelingen 9. Zie dergelijk 1 Kor. 13:12. |
| Handelingen 9 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. |
|
13 Broeders, 52ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb. |
| 52 Dat is, ik laat mij dat niet voorstaan, gelijk sommigen zouden mogen denken, omdat ik zozeer roem van de gemeenschap met Christus en Zijn weldaden. |
|
14 Maar 53één ding doe ik, 54vergetende hetgeen 55dat achter is, en 56strekkende mij 57tot hetgeen dat voor is, o58jaag ik 59naar het wit 60tot den prijs 61der roeping Gods, 62die van boven is 63in Christus Jezus. |
| 53 Namelijk als het voornaamste waarin ik mij met alle vlijt oefen, Ps. 27:4. Luk. 10:42. |
| Ps. 27:4 Eén ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de lieflijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. Luk. 10:42 Maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden. |
| 54 Dat is, niet tevreden zijnde met hetgeen van mij goeds zou mogen gedaan zijn voordezen. |
| 55 Dat is, dat voorbij is, waarmede verstaan wordt hetgeen hij tot nog toe gedaan heeft, ook nu bekeerd zijnde tot Christus. Een gelijkenis genomen van degenen die in een loopbaan alrede ver gelopen zijn, en de afgelopen plaats achter zich laten. Zie 1 Kor. 9:24. |
| 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. |
| 56 Of: uitstrekkende, gelijk de lopers hun hoofd, hals, armen en lichaam voorwaarts uitstrekken om te sterker te lopen; bij welke gelijkenis hij verklaart zijn grote en naarstige vlijt, die hij met alle macht aanwendt om daartoe te geraken. |
| 57 Dat is, dat nog afgelopen moet worden om tot het einde of perk te komen. Of: tot beloften des Evangelies, die ons zijn voorgesteld om die te bekomen en te grijpen. |
| o 1 Kor. 9:24. 2 Tim. 4:7. |
| 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; |
| 58 Gr. vervolg; gelijk vers 12. |
| vers 12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. |
| 59 Dat is, naar het perk aan het einde der loopbaan gesteld, naar hetwelk de lopers met strijd lopen om die eerst te grijpen, en alzo den prijs te gewinnen. |
| 60 Gr. brabeion, waardoor verstaan wordt een kroon of andere verering die gegeven werd aan dengene die in de loopbaan gewonnen had. De apostel verstaat daardoor de eeuwige zaligheid, die hij noemt een kroon der gerechtigheid, 2 Tim. 4:8. |
| 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. |
| 61 Dat is, die gegeven zal worden aan degenen die God krachtiglijk heeft geroepen tot de gemeenschap der zaligheid, en die deze roeping gehoorzaam zijn, en dienvolgens tot het einde toe deze loopbaan standvastelijk uitlopen. |
| 62 Dat is, die ons van God uit den hemel gewordt, en ons tot de hemelse gelukzaligheid nodigt en brengt. |
| 63 Dat is, die door de verdiensten van Christus alleen te verkrijgen is, en die om dezelve en door Hem ons gegeven wordt. |
|
15 Zovelen dan als wij 64volmaakt zijn, laat ons 65dit gevoelen; en indien gij 66iets anderszins gevoelt, ook 67dat zal u God openbaren. |
| 64 Door dit woord verstaat de apostel niet degenen die in de onderhouding der wet geheel zouden volmaakt zijn, want dat heeft hij tevoren van zichzelven ontkend, vss. 12, 13, maar degenen die de hoofdstukken der christelijke religie wel en grondiglijk verstaan, en daarin gelijk als tot volwassen ouderdom gekomen zijn, Ef. 4:13, tegen dewelke gesteld worden degenen die nog als kinderen zijn in kennis. Zie 1 Kor. 2:6; 3:1. Hebr. 5:13, 14. |
| vers 12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. vers 13 Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb. Ef. 4:13 Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; 1 Kor. 2:6 En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die tenietworden; 1 Kor. 3:1 EN ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus. Hebr. 5:13 Want een iegelijk die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid, want hij is een kind. Hebr. 5:14 Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads. |
| 65 Namelijk dat van mij hiertevoren geleerd is; namelijk van de rechtvaardigmaking des mensen voor God, vers 9, en van onze onvolmaaktheid in dit leven, vers 12, en dergelijke. |
| vers 9 En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk
de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof; vers 12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. |
| 66 Namelijk in zaken van minder gewicht. |
| 67 Namelijk doende u mettertijd in kennis toenemen en opwassen, mits dat gij u leerzaam aanstelt en de middelen daartoe naarstiglijk gebruikt. Dit zegt hij niet van heimelijke openbaringen buiten het Woord Gods, maar van de gewone openbaringen of bekendmakingen, die Hij doet door de predicatiën Zijns Woords, vergezelschapt met de verlichting Zijns Geestes. Dit wordt gezegd voornamelijk tot troost van de zwakken, die nog niet recht konden verstaan dat de wet der ceremoniën geheel was afgedaan; dat namelijk God hun mettertijd datzelve ook zou geven te verstaan. Zie hiervan ook Romeinen 14. |
| Romeinen 14 NEEMT dengene nu die zwak is in het geloof, aan, maar niet tot twistige samensprekingen. |
|
16 Doch 68waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
pnaar 69denzelven regel wandelen, qlaat ons hetzelfde gevoelen. |
| 68 Dat is, in die stukken der leer tot welker verstaan wij door de genade Gods zijn gebracht. |
| p Gal. 6:16. |
| Gal. 6:16 En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn
vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods. |
| 69 Dat is, naar de kennis die wij daarvan hebben uit Gods Woord, hetwelk als een regel of richtsnoer is, waarnaar wij ons geloof en wandel moeten richten. |
| q Rom. 12:16; 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 2:2. 1 Petr. 3:8. |
| Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. Rom. 15:5 Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, 1 Kor. 1:10 Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in één zelfden zin en in één zelfde gevoelen. Filipp. 2:2 Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. 1 Petr. 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
Christelijke levenswandel |
17 Weest 70mede r71mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die 72alzo wandelen, gelijk gij ons stot een voorbeeld hebt. |
| 70 Of: tezamen, tegelijk. |
| r 1 Kor. 4:16; 11:1. 1 Thess. 1:6. |
| 1 Kor. 4:16 Zo vermaan ik u dan: Zijt mijn navolgers. 1 Kor. 11:1 WEEST mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. 1 Thess. 1:6 En gij zijt onze navolgers geworden en des Heeren, het Woord aangenomen hebbende in veel verdrukking, met blijdschap des Heiligen Geestes; |
| 71 Namelijk in gevoelen en in wandel. Zie 1 Kor. 11:1. |
| 1 Kor. 11:1 WEEST mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. |
| 72 Namelijk als ik wandel; gelijk in het volgende verklaard wordt. |
| s 2 Thess. 3:9. 1 Petr. 5:3. |
| 2 Thess. 3:9 Niet dat wij de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot
een voorbeeld om ons na te volgen. 1 Petr. 5:3 Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. |
|
18 tWant 73velen wandelen anders; van dewelke ik u 74dikmaals gezegd heb en 75nu ook 76wenende zeg, dat zij 77vijanden van het kruis van Christus zijn; |
| t Rom. 16:17. |
| Rom. 16:17 En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve. |
| 73 Namelijk van de leraars, die het Woord prediken, en wandelen in hun beroeping niet gelijk wij doen. |
| 74 Namelijk als ik bij u was, ulieden voor dezelve in mijn predicatiën waarschuwende. |
| 75 Namelijk door dit mijn schrijven. |
| 76 Dat is, met droefheid des harten, ontstaande daaruit dat deze lieden met hun valse leer en ongeregeld leven de gemeente verleiden en verstoren, en zichzelven het verderf op den hals halen. |
| 77 Dat is, tonende dat zij vijanden zijn van de leer waardoor geleerd wordt dat de mensen niet door de onderhouding van de wet, maar door de enige offerande van Christus aan het kruis geschied, zalig worden, 1 Kor. 1:23, 24; 2:2. |
| 1 Kor. 1:23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, 1 Kor. 1:24 Maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de Kracht Gods en de Wijsheid Gods. 1 Kor. 2:2 Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. |
|
19 78Welker einde is het verderf, welker 79god is de buik, en welker
80heerlijkheid 81is in hun schande, dewelke 82aardse dingen 83bedenken. |
| 78 Dat is, die eindelijk van God met de eeuwige verdoemenis zullen gestraft worden, Openb. 19:20, 21. Zie ook Filipp. 1:28. |
| Openb. 19:20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. Openb. 19:21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. Filipp. 1:28 En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God. |
| 79 Dat is, die in plaats van God te dienen en Zijn eer te verbreiden, anders niet zoeken dan een lekker en gemakkelijk leven te leiden, en hun buik, alsof het hun god ware, te dienen. |
| 80 Dat is, eer die zij bij de mensen zoeken, en waarop zij roemen. |
| 81 Dat is, zoeken hun eer in hetgeen dat hun schandelijk is, dat is, zal hun gedijen tot tijdelijke en eeuwige schande. Of: tot hun schande. |
| 82 Dat is, tijdelijken wellust en gemak. |
| 83 Of: bevroeden, dat is, met de zinnen en het verstand naar trachten. |
|
20 vMaar 84onze wandel 85is in de hemelen, x86waaruit wij ook den Zaligmaker 87verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, |
| v Hebr. 13:14. |
| Hebr. 13:14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende. |
| 84 Of: burgerschap, dat is, burgerlijke verkering en wijze van leven der rechte Christenen. Zie Filipp. 1:27. |
| Filipp. 1:27 Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; |
| 85 Dat is, is zodanig dat dezelve altijd trachten niet naar aardse dingen, maar naar hemelse, en naar de heerlijkheid die in de hemelen is weggelegd. Zie Kol. 3:1, 2. |
| Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Kol. 3:2 Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. |
| x 1 Kor. 1:7. 1 Thess. 1:10. Tit. 2:13. |
| 1 Kor. 1:7 Alzo dat het u aan geen gave ontbreekt, verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus Christus; 1 Thess. 1:10 En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van den toekomenden toorn. Tit. 2:13 Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus; |
| 86 Gr. uit welke, namelijk plaats der hemelen. Zie dergelijke Matth. 2:9. |
| Matth. 2:9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats waar het Kindeken was. |
| 87 Namelijk om te komen oordelen de levenden en de doden, Hand. 1:11. |
| Hand. 1:11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. |
|
21 yDie ons 88vernederd lichaam 89veranderen zal, opdat hetzelve 90gelijkvormig worde aan 91Zijn heerlijk lichaam, 92naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| y 1 Kor. 15:51. Kol. 3:4. 1 Joh. 3:2. |
| 1 Kor. 15:51 Zie, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, Kol. 3:4 Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 88 Gr. het lichaam onzer vernedering, of: ons lichaam der vernedering, dat is, dit ons sterfelijk en verderfelijk lichaam. |
| 89 Het Griekse woord betekent in gedaante of hoedanigheid veranderen. Zie 1 Kor. 15:52, enz. |
| 1 Kor. 15:52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. |
| 90 Namelijk in onverderfelijkheid, onsterfelijkheid en andere geestelijke eigenschappen. Zie 1 Kor. 15:48, 49. |
| 1 Kor. 15:48 Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen. 1 Kor. 15:49 En gelijkerwijs wij het beeld van den aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld van den Hemelsen dragen. |
| 91 Gr. het lichaam Zijner heerlijkheid, of: Zijn lichaam der heerlijkheid, namelijk hetwelk Hij na Zijn opstanding, en nu nog in den hemel heeft. |
| 92 Dat is, naar Zijn Goddelijke en alvermogende kracht, waardoor Hij alles vermag, en derhalve ook de opwekking en verandering onzer lichamen teweeg kan brengen. |