Statenvertaling.nl

sample header image

Filippenzen 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Filippenzen 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 De apostel vermaant de Filippenzen zeer beweeglijk tot enigheid. 3 En tot nederigheid en gedienstigheid. 5 Te dien einde hun voorstellende het voorbeeld van den Heere Jezus Christus. 6 Dewelke, zijnde de waarachtige God, Zich zo vernietigd heeft, dat Hij onze menselijke natuur heeft aangenomen, en aan het kruis voor ons gestorven is. 9 En daarna wederom zeer uitnemend verhoogd. 12 Voegt daarbij een gemene vermaning tot gehoorzaamheid, vreze Gods, en allerlei christelijke deugden, 15 Om zich als lichten midden onder de ongelovigen te betonen. 17 Verklaart zo hij zou mogen te Rome gedood worden, dat hij zich daarover zou verblijden, en dat zij ook hetzelve behoren te doen. 19 Belooft dat hij Timotheüs haast tot hen zal zenden. 24 En hoopt zelf ook tot hen te komen. 25 Beveelt hun zeer ernstiglijk hun herder Epafroditus, die dezen brief hun bracht. 26 Verklaart dat dezelve zeer krank was geweest, doch van den Heere wederom gesterkt. 29 Vermaant de Filippenzen, dat zij hem blijdelijk willen ontvangen, alzo hij omwille van hun dienst in gevaar zijns levens was geweest.
 
Opwekking tot eensgezindheid en ootmoed
1 INDIEN er dan enige 1vertroosting 2is 3in Christus, indien er enige 4troost is 5der liefde, indien er enige 6gemeenschap is des Geestes, indien er enige 7innerlijke bewegingen en 8ontfermingen zijn,
1 Of: vermaning. Want het Griekse woord betekent beide.
2 Of: plaats heeft bij ulieden; of: bij u gelden mag.
3 Dat is, in Christus’ Naam, of: om Christus’ wil.
4 Dat is, troostelijke aanspraak.
5 Dat is, uit oprechte liefde gedaan.
6 Dat is, zo gij ook de genade der wedergeboorte toont in het betrachten van deze vermaning. Of: zo gij door één geest aan elkander verbonden zijt.
7 Gr. ingewanden. Zie Filipp. 1:8. verwijsteksten
8 Dat is, medelijden, namelijk met mijn banden en verdrukkingen. Zie Kol. 3:12. Hebr. 10:28. verwijsteksten
 
2 Zo 9vervult mijn blijdschap, dat gij moogt a10eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, 11van één gemoed en van één gevoelen zijnde.
9 Dat is, vermeerdert die hoe langer hoe meer met uw christelijken wandel.
a Rom. 12:16; 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 3:16. 1 Petr. 3:8. verwijsteksten
10 Door deze enigheid van zinnen wordt verstaan niet alleen enerlei gevoelen in het verstand, aangaande de hoofdstukken der christelijke leer, maar ook enigheid in wil, genegenheden en liefde, gelijk hetzelve hier ook uitgedrukt wordt. Zie Hand. 4:32. verwijsteksten
11 Gr. van één ziel; of: de zielen samengevoegd hebbende.
 
3 Doet geen ding door twisting of ijdele eer, bmaar door ootmoedigheid achte de een den ander 12uitnemender dan zichzelven.
b Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5. verwijsteksten
12 Namelijk van gaven, of van diensten.
 
4 cEen iegelijk 13zie niet op 14het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen dat 15der anderen is.
c 1 Kor. 10:24; 13:5. verwijsteksten
13 Namelijk voornamelijk, of alleen. Want anderszins moet ook een Christen zijn huisgenoten verzorgen, 1 Tim. 5:8. De apostel gebruikt hier een woord hetwelk eigenlijk betekent: te zien op iets als op een doelwit waarnaar men schiet. verwijsteksten
14 Dat is, zijn voordeel, eer of gemak.
15 Dat is, dat tot zijns naasten voordeel, eer, dienst en stichting strekt.
 
5 dWant 16dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was,
d Matth. 11:29. Joh. 13:15. 1 Petr. 2:21. 1 Joh. 2:6. verwijsteksten
16 Gr. hetzelfde worde gevoeld, dat is, dat dan in u dezelfde gezindheid en genegenheid zij tot nederigheid.
 
6 eDie in de 17gestaltenis Gods zijnde, 18geen roof geacht heeft 19Gode evengelijk te zijn,
e 2 Kor. 4:4. Kol. 1:15. Hebr. 1:3. verwijsteksten
17 Gr. morphe, dat is, gedaante, of gestaltenis, met welk woord hetzelve hier overgezet is, omdat daardoor hier betekend wordt niet alleen een Goddelijke majesteit en heerlijkheid, maar ook het Goddelijk Wezen Zelf, overmits zonder Hetzelve geen ware Goddelijke majesteit en heerlijkheid kan wezen, en deze ook bij niemand kunnen zijn dan bij den waarachtigen God, Jes. 42:8. Uit het volgende blijkt dat door dit woord hier ook het Wezen Gods betekend wordt, als gezegd wordt vers 6, dat Hij Gode evengelijk was, en vers 7, dat Hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen, dat is, niet alleen een dienstbare en knechtelijke hoedanigheid, maar ook een ware menselijke natuur zelve met zodanige hoedanigheid bekleed. Zodat de woorden gestaltenis Gods te verstaan zijn van Zijn Wezen en staat, in welke Hij geweest is van alle eeuwigheid, eer Hij de menselijke natuur heeft aangenomen. Zie Joh. 1:1, 14; 17:5. verwijsteksten
18 Dat is, geen zaak die ongeoorloofd of onrechtvaardig was, die Hem met recht niet toebehoorde, alsof Hij ze geroofd had.
19 Dat is, Gode Zijn Vader naar Zijn Goddelijk Wezen en dienvolgens ook in majesteit en heerlijkheid volkomenlijk gelijk te zijn en te blijven, als zijnde één met den Vader. Zie Joh. 5:18, 26; 10:30; 16:15. Hebr. 1:3. verwijsteksten
 
7 fMaar heeft 20Zichzelven 21vernietigd, g22de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, 23en is den mensen gelijk geworden;
f Ps. 8:6. verwijsteksten
20 Namelijk gans vrijwilliglijk.
21 Gr. verijdeld; of: ledig gemaakt, dat is, heeft het gebruik Zijner Goddelijke heerlijkheid voor een tijd, om het werk onzer verlossing in den staat der nederigheid te volbrengen, gelijk als afgelegd, en Zich daarvan gelijk als ledig gemaakt, en in Zijn menselijke natuur verborgen gehouden, alleen enige kleine stralen derzelve door Zijn wonderwerken en anderszins altemet latende schijnen, Joh. 1:14; 2:11. In het volgende 8ste vers wordt het verklaard met het woord vernederd. verwijsteksten
g Matth. 20:28. Joh. 13:14. verwijsteksten
22 Dit wordt verklaard met de volgende woorden, namelijk dat Hij een ware menselijke natuur heeft aangenomen, en met dezelve een gans nederigen en verachten staat, als van een slaaf of dienstknecht, om alzo voor onze zonden te voldoen, en tot onze verlossing Zijn Vader te dienen. Zie Jes. 53:11. verwijsteksten
23 Gr. in gelijkmaking der mensen geworden zijnde, dat is, den mensen gelijkgemaakt zijnde, namelijk niet alleen naar de menselijke natuur door Hem aangenomen, maar ook naar alle zwakheden derzelve, zonder zonde. Zie Hebr. 2:17; 4:15. Of: als een slecht en veracht mens. Zie Richt. 16:7, 11. Ps. 82:7. verwijsteksten
 
8 hEn 24in gedaante 25gevonden 26als een mens, heeft Hij 27Zichzelven ivernederd, 28gehoorzaam geworden zijnde 29tot den dood, ja, 30den dood des kruises.
h Hebr. 2:14, 17; 4:15. verwijsteksten
24 Daardoor wordt verstaan hetzelfde dat tevoren genoemd is gestaltenis en gelijkmaking. Gevoegd met den uitwendigen wandel onder de mensen.
25 Dat is, bevonden te zijn.
26 Dat is, als een waar en ook als een slecht en veracht mens. Zie vers 7. verwijsteksten
27 Zie het voorgaande 7de vers.
i Hebr. 2:9; 12:2. verwijsteksten
28 Namelijk Zich aan den wil Zijns Vaders in alles gewilliglijk onderwerpende.
29 Dat is, niet alleen in allerlei bevelen, maar ook in de zwaarste, om den dood te sterven; dien Hij anderszins niet onderworpen was, noch naar Zijn Goddelijke natuur, die onsterfelijk is, 1 Tim. 1:17, noch naar Zijn menselijke, overmits in dezelve geen zonde was, 1 Joh. 3:5, en daarom de bezoldiging derzelve niet verdiend had, Rom. 6:23. verwijsteksten
30 Dat is, den allerbittersten en allersmadelijksten dood, die ook van God vervloekt was, Deut. 21:23. Onder dezen uitersten trap van vernedering begrijpt de apostel alle andere die denzelven voorgegaan zijn naar lichaam en naar ziel, en drukt dezen uit om te beter de uiterste vernedering van Christus voor ogen te stellen, en de gelovigen daarmede tot nederigheid te vermanen. verwijsteksten
 
9 k31Daarom heeft Hem ook 32God 33uitermate verhoogd en heeft Hem l34een Naam 35gegeven, welke 36boven allen naam is,
k Hand. 2:33. verwijsteksten
31 Met dit woord daarom wordt niet aangewezen dat Christus met deze vernedering de volgende heerlijkheid zou voor Zichzelven verdiend hebben; want al wat Christus verdiend heeft, dat heeft Hij voor ons verdiend, Joh. 17:19; maar wijst alleen aan wat hierop gevolgd is, of betamelijk was te volgen. Zie dergelijk Hand. 20:26. Hebr. 3:7. 2 Petr. 1:10. verwijsteksten
32 Namelijk de Vader.
33 Namelijk nadat Hij van de doden opgestaan en ten hemel opgevaren zijnde, ter rechterhand Gods gezet is in de hoogste heerlijkheid, Ef. 1:20. Hebr. 1:3, welke Hij wel naar Zijn Goddelijke natuur van eeuwigheid heeft gehad, Joh. 17:5, maar zoals Hij het gebruik van die in den staat Zijner nederigheid gelijk als afgelegd had, zo heeft Hij hetzelve na Zijn hemelvaart wederom aangenomen en heerlijk vertoond; en Zijn menselijke natuur is naar lichaam en naar ziel met zo hoge heerlijkheid en gelukzaligheid versierd als een schepsel ontvangen kan, ver te boven gaande alle heerlijkheid van engelen en andere mensen. verwijsteksten
l Hebr. 1:4. verwijsteksten
34 Daardoor wordt verstaan niet de blote Naam, waardoor Hij van andere mensen onderscheiden is; want dien heeft Hij ook in den staat Zijner nederigheid gehad; noch ook alleen de vermaardheid van Zijn Persoon, maar de majesteit en heerlijkheid Deszelven. Zie Ef. 1:21. verwijsteksten
35 Of: geschonken. Zie Filipp. 1:29. Waarmede te kennen gegeven wordt, dat deze verhoging geschied is naar des Vaders wil en believen. verwijsteksten
36 Dat is, de allergrootste en hoogste heerlijkheid.
 
10 m37Opdat 38in den Naam van Jezus zich zou 39buigen alle knie dergenen 40die in den hemel, en 41die op de aarde, en 42die onder de aarde zijn,
m Jes. 45:23. Rom. 14:11. verwijsteksten
37 Of: Zodat.
38 Dat is, dezen Jezus Christus aldus verheerlijkt zijnde, en vanwege deze Zijn heerlijkheid.
39 Dat is, alle rede gebruikende schepselen zich onderwerpen, zelfs ook Zijn vijanden huns ondanks. De apostel ziet hier op hetgeen God zegt, Jes. 45:23, en past datzelve Jezus Christus hier toe, gelijk ook Rom. 14:11. Deze woorden moeten dan niet eigenlijk verstaan worden, te weten dat als de Naam Jezus genaamd wordt, men de knieën zou moeten buigen, gelijk sommigen uit misverstand van deze plaats, niet zonder bijgeloof, doen; want de engelen en boze geesten, van welke hier ook gesproken wordt, hebben eigenlijk geen knieën; maar bij gelijkenis van den uiterlijken eerbied, dien men koningen of prinsen daarmede betoont, onder welke men staat, wordt hier verstaan de onderwerping aller schepselen onder Christus, als den Heere der heren en Koning der koningen, Openb. 19:16, den Overste van de koningen der aarde, Openb. 1:5, en den Heere over alles, Hand. 10:36. verwijsteksten
40 Namelijk de heilige engelen en zalige zielen, Openb. 5:13. verwijsteksten
41 Dat is, alle mensen op de aarde levende.
42 Dat is, alle mensen die gestorven en in de graven zijn; of ook alle boze geesten en verdoemde mensen die in de hel zijn, dat is, alle rede gebruikende schepselen in wat plaats der geschapen wereld dezelve ook zouden mogen zijn. Want hoewel de duivelen en de goddeloze en verdoemde mensen Christus de behoorlijke onderdanigheid en eer niet tonen, zo moeten zij nochtans, ook huns ondanks, Hem, als den Heere en Rechter over allen, onderworpen zijn. Zie Ps. 22:30; 72:9. verwijsteksten
 
11 nEn 43alle tong zou belijden 44dat Jezus Christus de Heere is, 45tot heerlijkheid Gods des Vaders.
n Joh. 13:13. 1 Kor. 8:6; 12:3. verwijsteksten
43 Namelijk van alle natiën en volken, en ook van alle rede gebruikende schepselen, niet alleen der goeden maar ook der kwaden, dewelke, hoezeer zij zich tegen Christus stellen, evenwel Hem huns ondanks dikwijls hebben moeten belijden, Mark. 5:7. Hand. 16:17, en zullen in het laatste oordeel Hem moeten erkennen voor den Rechter der levenden en der doden, en voor den Heere, Matth. 7:22. verwijsteksten
44 Of: dat de Heere Jezus zij Christus, dat is, de Gezalfde.
45 Dat is, welke belijdenis strekt tot verbreiding van de heerlijkheid des Vaders, Die uit enkel barmhartigheid en genade jegens ons dezen Zijn Zoon Jezus tot een Heere en Zaligmaker gesteld en gegeven heeft.
 
Opwekking tot heiligen wandel
12 Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd 46gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, 47werkt uws zelfs zaligheid 48met vreze en beven;
46 Namelijk het Evangelie, hetzelve met waar geloof aannemende, en met een godzaligen wandel belevende.
47 Dat is, benaarstigt, bearbeidt, gebruikende de middelen die God tot bevordering derzelve heeft verordineerd.
48 Dat is, met een nederig gevoelen van uzelven, en met grote en kinderlijke zorgvuldigheid, vrezende dat gij iets zoudt mogen doen of nalaten waarmede gij God zoudt mogen vertoornen, of dat ter zaligheid zou mogen hinderlijk zijn. Zie van deze wijze van spreken Ps. 2:11. 1 Kor. 2:3. 2 Kor. 7:15. Ef. 6:5. Hebr. 12:28. 1 Petr. 1:17. verwijsteksten
 
13 oWant het is God 49Die in u werkt beide 50het willen en 51het werken, 52naar Zijn welbehagen.
o 2 Kor. 3:5. verwijsteksten
49 Dit wordt daarbij gedaan, opdat men uit deze voorgaande vermaning niet zou denken of besluiten, dat de mens uit zichzelven en door zijn eigen krachten de zaligheid zou kunnen werken. Zie Filipp. 1:6. 2 Kor. 3:5. Jak. 1:17. verwijsteksten
50 Dat is, niet alleen het kunnen willen, maar ook het willen zelf; den wil krachtiglijk neigende en buigende om het goede te verkiezen, en alzo van onwilligen gewilligen makende, door de kracht des Heiligen Geestes, Joh. 3:5; 6:44. Rom. 9:16. 1 Petr. 1:3. verwijsteksten
51 Of: het uitwerken, dat is, het doen en volbrengen van het goede dat men wil.
52 Dat is, niet naar enige voorgaande goede schikking of voorbereiding, die Hij in den mens zou vinden, maar naar Zijn believen, uit louter genade. Zie Ef. 1:5, 9, 11; 2:8. 2 Tim. 1:9. verwijsteksten
 
14 pDoet 53alle dingen q54zonder murmureren en 55tegenspreken,
p Rom. 12:17. 1 Petr. 2:12. verwijsteksten
53 Namelijk die u de Heere beveelt, hoe zwaar die ook het vlees zouden mogen zijn.
q 1 Petr. 4:9. verwijsteksten
54 Dat is, gewilliglijk en geduldiglijk.
55 Of: twistingen, overleggingen, namelijk of gij hetgeen God gebiedt, zult doen of niet. Want het Griekse woord betekent óf in zijn gemoed, óf met woorden over en weder disputeren of knibbelen.
 
15 Opdat gij moogt 56onberispelijk en 57oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van 58een krom en verdraaid geslacht, ronder 59welke 60gij schijnt als 61lichten in de wereld;
56 Dat is, zodat de mensen uw wandel met recht niet mogen berispen. Zie Luk. 1:6. Ef. 5:26, 27. verwijsteksten
57 Of: eenvoudig, zonder bedrog. Zie Matth. 10:16. verwijsteksten
58 Dat is, ongelovige en onwedergeboren mensen. Zie Hand. 2:40. verwijsteksten
r Spr. 4:18. Matth. 5:14. verwijsteksten
59 Namelijk mensen.
60 Dat is, voortaan ook moet schijnen en voorlichten.
61 Of: voorlichters, gesternten. Zie Spr. 4:18. Matth. 5:14. verwijsteksten
 
16 62Voorhoudende het woord des 63levens, smij tot een roem tegen 64den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb 65gelopen, noch tevergeefs gearbeid.
62 Dat is, de gezonde leer des Evangelies standvastelijk behoudende, belijdende en betrachtende. Of: voordragende.
63 Dat is, in hetwelk ons het eeuwige leven, en de weg om daartoe te komen, aangewezen wordt, en hetwelk ons daartoe leidt. Zie Joh. 6:68. verwijsteksten
s 2 Kor. 1:14. 1 Thess. 2:19. verwijsteksten
64 Namelijk als Hij zal komen om alle mensen te oordelen, of mij uit dit leven te verlossen.
65 Namelijk in de loopbaan van mijn dienst aan u bediend door de predicatie van dit woord.
 
17 Ja, indien 66ik ook 67tot een drankoffer geofferd word 68over de offerande en 69bediening uws geloofs, tzo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen;
66 Namelijk mijn bloed vergietende om des Evangelies wil.
67 Het Griekse woord betekent zo geofferd te worden, gelijk in het Oude Testament benevens het offer van meel ook wijn tot drankoffer opgeofferd werd. De apostel ziet hier op het storten van zijn bloed; want het bloed der martelaren is den Heere een aangename offerande, Ps. 116:15. verwijsteksten
68 Dat is, omdat ik u door de predicatie van het Evangelie Gode gelijk als opgeofferd en toegeheiligd heb, en daarmede u gediend heb om tot het geloof te brengen, waarin gij door mijn dood zult bevestigd worden.
69 Gr. leitourgia. Zie van dit woord Rom. 15:16. 2 Kor. 9:12. Hebr. 8:2, 6. verwijsteksten
t 2 Kor. 7:4. verwijsteksten
 
18 En om datzelve 70verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij.
70 Dit kan verstaan worden óf vermanenderwijze, dat zij zich dan zullen verblijden; óf verhalenderwijze, dat zij zulks deden.
 
Timótheüs en Epafrodítus
19 En ik hoop 71in den Heere Jezus, vTimótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben.
71 Dat is, met hulp en door de genade des Heeren; zo het Hem zal believen. Zie Hand. 18:21. 1 Kor. 4:19. Jak. 4:15. verwijsteksten
v Hand. 16:1. Rom. 16:21. 1 Thess. 3:2. verwijsteksten
 
20 Want ik heb niemand die 72even alzo gemoed is, dewelke 73oprechtelijk 74uw zaken zal bezorgen.
72 Gr. gelijkzielig, dat is, die u even zo goed hart toedraagt als ik en als hij.
73 Het Griekse woord betekent eigenlijk: zo oprechtelijk als het van de natuur zelve komt, gelijk de ouders voor hun kinderen zorgen die van hen geboren zijn.
74 Namelijk die aangaan de stichting van uw gemeente en uw zaligheid.
 
21 xWant zij zoeken 75allen 76het hunne, niet 77hetgeen van Christus Jezus is.
x 1 Kor. 10:24; 13:5. verwijsteksten
75 Dat is, bijna allen, of meest allen, gelijk Matth. 10:22. Mark. 1:5. Joh. 10:8. verwijsteksten
76 Dat is, hun eigen gemak, nut of eer.
77 Dat is, hetgeen tot bevordering van Christus’ Rijk, eer en leer behoort.
 
22 En gij weet 78zijn beproeving, dat hij 79als een kind zijn vader, 80met mij gediend heeft in het Evangelie.
78 Dat is, de proefstukken van zijn oprechtheid en getrouwheid, die hij voordezen dikwijls heeft getoond. Of: hoe hij altijd oprecht en getrouw bevonden is geweest.
79 Dat is, niet als een knecht uit bedwang, maar met een onderdanige en bereidwillige genegenheid. Zie 1 Kor. 4:17. 2 Tim. 2:1. verwijsteksten
80 Dat is, mij geholpen heeft in het verkondigen, verbreiden en verdedigen van de leer des Evangelies.
 
23 Ik hoop dan wel 81dezen 82van stonden aan te zenden, zo haast als ik in 83mijn zaken zal voorzien hebben;
81 Namelijk Timotheüs, zulk een treffelijken jongeman en getrouwen leraar, die mij zo dienstig en behulpzaam is geweest.
82 Dit kan óf tot het woord zenden, óf tot het woord voorzien gevoegd worden.
83 Namelijk die aangaan de bediening van mijn ambt.
 
24 Doch ik 84vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal.
84 Dat is, ik hoop vastelijk en twijfel weinig daaraan; want dit woord betekent hier niet een vaste zekerheid des harten, maar een grote en sterke hoop. Zie Filipp. 1:25. verwijsteksten
 
25 Maar ik heb nodig geacht 85tot u te zenden 86Epafrodítus, 87mijn broeder en 88medearbeider en 89medestrijder, en uw 90afgezondene en 91bedienaar mijner nooddruft;
85 Namelijk nu terstond met dezen zendbrief.
86 Zie van hem ook Filipp. 4:18. Sommigen menen dat hij dezelfde zou zijn die Epafras genaamd wordt, Kol. 1:7; 4:12. Filem. vs. 23, maar dat is onzeker. verwijsteksten
87 Dat is, mijn medebroeder en een leraar van het Heilig Evangelie.
88 Namelijk in het werk van de verkondiging des Evangelies.
89 Namelijk in den geestelijken strijd tegen de vijanden van het Evangelie, met grote moeite en gevaar zijns levens.
90 Gr. apostolon, welk woord in het bijzonder betekent een die van Christus Zelven beroepen en uitgezonden is, om het Evangelie te prediken door de gehele wereld, Gal. 1:1. Ef. 4:11. Maar hier wordt het breder genomen in het gemeen, voor een die van iemand afgezonden is, om uit zijn naam of voor hem iets uit te richten; hij was van de Filippenzen gezonden naar Rome aan Paulus, om hem te brengen hetgeen zij tot zijn onderhoud toegevoegd hadden. Of ook: uw leraar; want alzo wordt dit woord ook somtijds genomen voor allerlei leraars. Zie Rom. 16:7. 2 Kor. 8:23. verwijsteksten
91 Waarom de apostel hem zo noemt, wordt breder verklaard Filipp. 4:18. verwijsteksten
 
26 Dewijl hij zeer begerig was 92naar u allen, en zeer 93beangst was, omdat 94gij gehoord hadt dat hij krank was.
92 Dat is, om u allen weder te zien en bij u te zijn.
93 Het Griekse woord betekent een zeer bekommerlijke verwachting van enig kwaad of leed, met grote benauwdheid des harten. Zie Matth. 26:37. Mark. 14:33. verwijsteksten
94 Namelijk en wist dat gij, die hem zozeer liefhebt, daarover ten uiterste zoudt bedroefd zijn.
 
27 En hij is ook krank geweest 95tot nabij den dood; maar God heeft Zich 96zijner ontfermd, en niet alleen zijner, maar 97ook mijner, opdat ik niet 98droefheid op 99droefheid zou hebben.
95 Dat is, zodat hij in groot gevaar is geweest dat hij zou aan die ziekte gestorven zijn.
96 Dat is, heeft hem uit genade bij het leven behouden en tot gezondheid wedergebracht.
97 Namelijk alzo ik de genade die hem geschied is, houd, alsof zij mijzelven gedaan ware, om de hulp die ik van hem heb.
98 Namelijk om den dood van zo een treffelijk leraar en dienstig instrument in de kerke Gods.
99 Namelijk die mij in deze banden van de vijanden des Evangelies dagelijks aangedaan wordt.
 
28 Zo heb ik dan hem 100te spoediger gezonden, opdat gij hem ziende, wederom u zoudt verblijden, en ik 1te min zou droevig zijn.
100 Namelijk zo haast hij weder gezond is geworden. Of: te vlijtiger, te naarstiger.
1 Namelijk gelijk ik ben geweest, als gij uw getrouwen leraar zo lang hebt moeten ontberen.
 
29 Ontvangt hem dan 2in den Heere met alle blijdschap, yen houdt 3dezulken 4in waarde.
2 Dat is, om des Heeren wil, Wiens dienaar hij is. Of: onthaalt niet met een wereldse vreugde, maar gelijk den Heere aangenaam is.
y 1 Kor. 9:14. Gal. 6:6. 1 Thess. 5:12. 1 Tim. 5:17. Hebr. 13:17. verwijsteksten
3 Dat is, die dienaars zijn des Evangelies, en voornamelijk die zo getrouw zijn als hij en Timotheüs.
4 Of: in ere, of: dierbaar.
 
30 Want 5om het werk van Christus was hij 6tot nabij den dood gekomen, 7zijn leven 8niet achtende, opdat hij 9het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou.
5 Dat is, om het werk waartoe hem Christus beroepen had; of hetwelk hij tot verbreiding van het Rijk van Christus en van Zijn eer aangenomen had. Waardoor verstaan wordt óf in het gemeen de dienst des Woords met al wat daaraan kleeft, óf in het bijzonder de dienst dien hij den apostel gedaan had, in het overbrengen van hetgeen de Filippenzen hem gezonden hadden, en die hij nog deed in hem te dienen in zijn banden; hetwelk alles ook strekte tot verbreiding en dienst van het Rijk van Christus.
6 Dat is, is in groot gevaar zijns levens geweest, namelijk óf op die gevaarlijke reis, óf hier te Rome, omdat hij mij helpt en dient in het Evangelie te verbreiden.
7 Gr. zijn ziel.
8 Het Griekse woord betekent raad nemen zonder op zijn ziel of leven te achten of te letten; dat is, dat hij overlegd hebbende wat hij behoorde te doen, zijn leven in gevaar te stellen of zijn dienst na te laten, besloten en raad genomen heeft zijn leven liever te wagen.
9 Dat is, opdat dewijl gij zelven hier niet kunt tegenwoordig zijn om mij te dienen in mijn banden, hij in u aller plaats hetzelve zou mogen doen. Gr. uw gebrek der bediening aan mij.

Einde Filippenzen 2