Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant de Filippenzen zeer beweeglijk tot enigheid. 3 En tot nederigheid en gedienstigheid. 5 Te dien einde hun voorstellende het voorbeeld van den Heere Jezus Christus. 6 Dewelke, zijnde de waarachtige God, Zich zo vernietigd heeft, dat Hij onze menselijke natuur heeft aangenomen, en aan het kruis voor ons gestorven is. 9 En daarna wederom zeer uitnemend verhoogd. 12 Voegt daarbij een gemene vermaning tot gehoorzaamheid, vreze Gods, en allerlei christelijke deugden, 15 Om zich als lichten midden onder de ongelovigen te betonen. 17 Verklaart zo hij zou mogen te Rome gedood worden, dat hij zich daarover zou verblijden, en dat zij ook hetzelve behoren te doen. 19 Belooft dat hij Timotheüs haast tot hen zal zenden. 24 En hoopt zelf ook tot hen te komen. 25 Beveelt hun zeer ernstiglijk hun herder Epafroditus, die dezen brief hun bracht. 26 Verklaart dat dezelve zeer krank was geweest, doch van den Heere wederom gesterkt. 29 Vermaant de Filippenzen, dat zij hem blijdelijk willen ontvangen, alzo hij omwille van hun dienst in gevaar zijns levens was geweest. |
Opwekking tot eensgezindheid en ootmoed |
1 INDIEN er dan enige 1vertroosting 2is 3in Christus, indien er enige 4troost is 5der liefde, indien er enige 6gemeenschap is des Geestes, indien er enige 7innerlijke bewegingen en 8ontfermingen zijn, |
| 1 Of: vermaning. Want het Griekse woord betekent beide. |
| 2 Of: plaats heeft bij ulieden; of: bij u gelden mag. |
| 3 Dat is, in Christus’ Naam, of: om Christus’ wil. |
| 4 Dat is, troostelijke aanspraak. |
| 5 Dat is, uit oprechte liefde gedaan. |
| 6 Dat is, zo gij ook de genade der wedergeboorte toont in het betrachten van deze vermaning. Of: zo gij door één geest aan elkander verbonden zijt. |
| 7 Gr. ingewanden. Zie Filipp. 1:8. |
| Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. |
| 8 Dat is, medelijden, namelijk met mijn banden en verdrukkingen. Zie Kol. 3:12. Hebr. 10:28. |
| Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; Hebr. 10:28 Als iemand de wet van Mozes heeft tenietgedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen; |
|
2 Zo 9vervult mijn blijdschap, dat gij moogt a10eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, 11van één gemoed en van één gevoelen zijnde. |
| 9 Dat is, vermeerdert die hoe langer hoe meer met uw christelijken wandel. |
| a Rom. 12:16; 15:5. 1 Kor. 1:10. Filipp. 3:16. 1 Petr. 3:8. |
| Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. Rom. 15:5 Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, 1 Kor. 1:10 Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in één zelfden zin en in één zelfde gevoelen. Filipp. 3:16 Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen. 1 Petr. 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
| 10 Door deze enigheid van zinnen wordt verstaan niet alleen enerlei gevoelen in het verstand, aangaande de hoofdstukken der christelijke leer, maar ook enigheid in wil, genegenheden en liefde, gelijk hetzelve hier ook uitgedrukt wordt. Zie Hand. 4:32. |
| Hand. 4:32 En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen. |
| 11 Gr. van één ziel; of: de zielen samengevoegd hebbende. |
|
3 Doet geen ding door twisting of ijdele eer, bmaar door ootmoedigheid achte de een den ander 12uitnemender dan zichzelven. |
| b Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5. |
| Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
| 12 Namelijk van gaven, of van diensten. |
|
4 cEen iegelijk 13zie niet op 14het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen dat 15der anderen is. |
| c 1 Kor. 10:24; 13:5. |
| 1 Kor. 10:24 Niemand zoeke wat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke
wat des anderen is. 1 Kor. 13:5 Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; |
| 13 Namelijk voornamelijk, of alleen. Want anderszins moet ook een Christen zijn huisgenoten verzorgen, 1 Tim. 5:8. De apostel gebruikt hier een woord hetwelk eigenlijk betekent: te zien op iets als op een doelwit waarnaar men schiet. |
| 1 Tim. 5:8 Doch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige. |
| 14 Dat is, zijn voordeel, eer of gemak. |
| 15 Dat is, dat tot zijns naasten voordeel, eer, dienst en stichting strekt. |
|
5 dWant 16dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, |
| d Matth. 11:29. Joh. 13:15. 1 Petr. 2:21. 1 Joh. 2:6. |
| Matth. 11:29 Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Joh. 13:15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. 1 Petr. 2:21 Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; 1 Joh. 2:6 Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen gelijk Hij gewandeld heeft. |
| 16 Gr. hetzelfde worde gevoeld, dat is, dat dan in u dezelfde gezindheid en genegenheid zij tot nederigheid. |
|
6 eDie in de 17gestaltenis Gods zijnde, 18geen roof geacht heeft 19Gode evengelijk te zijn, |
| e 2 Kor. 4:4. Kol. 1:15. Hebr. 1:3. |
| 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
| 17 Gr. morphe, dat is, gedaante, of gestaltenis, met welk woord hetzelve hier overgezet is, omdat daardoor hier betekend wordt niet alleen een Goddelijke majesteit en heerlijkheid, maar ook het Goddelijk Wezen Zelf, overmits zonder Hetzelve geen ware Goddelijke majesteit en heerlijkheid kan wezen, en deze ook bij niemand kunnen zijn dan bij den waarachtigen God, Jes. 42:8. Uit het volgende blijkt dat door dit woord hier ook het Wezen Gods betekend wordt, als gezegd wordt vers 6, dat Hij Gode evengelijk was, en vers 7, dat Hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen, dat is, niet alleen een dienstbare en knechtelijke hoedanigheid, maar ook een ware menselijke natuur zelve met zodanige hoedanigheid bekleed. Zodat de woorden gestaltenis Gods te verstaan zijn van Zijn Wezen en staat, in welke Hij geweest is van alle eeuwigheid, eer Hij de menselijke natuur heeft aangenomen. Zie Joh. 1:1, 14; 17:5. |
| Jes. 42:8 Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. vers 6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, vers 7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 17:5 En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. |
| 18 Dat is, geen zaak die ongeoorloofd of onrechtvaardig was, die Hem met recht niet toebehoorde, alsof Hij ze geroofd had. |
| 19 Dat is, Gode Zijn Vader naar Zijn Goddelijk Wezen en dienvolgens ook in majesteit en heerlijkheid volkomenlijk gelijk te zijn en te blijven, als zijnde één met den Vader. Zie Joh. 5:18, 26; 10:30; 16:15. Hebr. 1:3. |
| Joh. 5:18 Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende. Joh. 5:26 Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven; Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. Joh. 16:15 Al wat de Vader heeft, is Mijne; daarom heb Ik gezegd dat Hij het uit het Mijne zal nemen en u verkondigen. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
|
7 fMaar heeft 20Zichzelven 21vernietigd, g22de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, 23en is den mensen gelijk geworden; |
| f Ps. 8:6. |
| Ps. 8:6 En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? |
| 20 Namelijk gans vrijwilliglijk. |
| 21 Gr. verijdeld; of: ledig gemaakt, dat is, heeft het gebruik Zijner Goddelijke heerlijkheid voor een tijd, om het werk onzer verlossing in den staat der nederigheid te volbrengen, gelijk als afgelegd, en Zich daarvan gelijk als ledig gemaakt, en in Zijn menselijke natuur verborgen gehouden, alleen enige kleine stralen derzelve door Zijn wonderwerken en anderszins altemet latende schijnen, Joh. 1:14; 2:11. In het volgende 8ste vers wordt het verklaard met het woord vernederd. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 2:11 Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galiléa, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem. |
| g Matth. 20:28. Joh. 13:14. |
| Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Joh. 13:14 Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, zo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wassen. |
| 22 Dit wordt verklaard met de volgende woorden, namelijk dat Hij een ware menselijke natuur heeft aangenomen, en met dezelve een gans nederigen en verachten staat, als van een slaaf of dienstknecht, om alzo voor onze zonden te voldoen, en tot onze verlossing Zijn Vader te dienen. Zie Jes. 53:11. |
| Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. |
| 23 Gr. in gelijkmaking der mensen geworden zijnde, dat is, den mensen gelijkgemaakt zijnde, namelijk niet alleen naar de menselijke natuur door Hem aangenomen, maar ook naar alle zwakheden derzelve, zonder zonde. Zie Hebr. 2:17; 4:15. Of: als een slecht en veracht mens. Zie Richt. 16:7, 11. Ps. 82:7. |
| Hebr. 2:17 Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. Richt. 16:7 En Simson zeide tot haar: Indien zij mij bonden met zeven verse zelen, die niet verdroogd zijn, zo zou ik zwak worden en wezen als een ander mens. Richt. 16:11 En hij zeide tot haar: Indien zij mij vastbonden met nieuwe touwen, met dewelke geen werk gedaan is, zo zou ik zwak worden en wezen als een ander mens. Ps. 82:7 Nochtans zult gij sterven als een mens, en als een van de vorsten zult gij vallen. |
|
8 hEn 24in gedaante 25gevonden 26als een mens, heeft Hij 27Zichzelven ivernederd, 28gehoorzaam geworden zijnde 29tot den dood, ja, 30den dood des kruises. |
| h Hebr. 2:14, 17; 4:15. |
| Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Hebr. 2:17 Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. |
| 24 Daardoor wordt verstaan hetzelfde dat tevoren genoemd is gestaltenis en gelijkmaking. Gevoegd met den uitwendigen wandel onder de mensen. |
| 25 Dat is, bevonden te zijn. |
| 26 Dat is, als een waar en ook als een slecht en veracht mens. Zie vers 7. |
| vers 7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; |
| 27 Zie het voorgaande 7de vers. |
| i Hebr. 2:9; 12:2. |
| Hebr. 2:9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Hebr. 12:2 Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand
van den troon Gods. |
| 28 Namelijk Zich aan den wil Zijns Vaders in alles gewilliglijk onderwerpende. |
| 29 Dat is, niet alleen in allerlei bevelen, maar ook in de zwaarste, om den dood te sterven; dien Hij anderszins niet onderworpen was, noch naar Zijn Goddelijke natuur, die onsterfelijk is, 1 Tim. 1:17, noch naar Zijn menselijke, overmits in dezelve geen zonde was, 1 Joh. 3:5, en daarom de bezoldiging derzelve niet verdiend had, Rom. 6:23. |
| 1 Tim. 1:17 Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
| 30 Dat is, den allerbittersten en allersmadelijksten dood, die ook van God vervloekt was, Deut. 21:23. Onder dezen uitersten trap van vernedering begrijpt de apostel alle andere die denzelven voorgegaan zijn naar lichaam en naar ziel, en drukt dezen uit om te beter de uiterste vernedering van Christus voor ogen te stellen, en de gelovigen daarmede tot nederigheid te vermanen. |
| Deut. 21:23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft. |
|
9 k31Daarom heeft Hem ook 32God 33uitermate verhoogd en heeft Hem l34een Naam 35gegeven, welke 36boven allen naam is, |
| k Hand. 2:33. |
| Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| 31 Met dit woord daarom wordt niet aangewezen dat Christus met deze vernedering de volgende heerlijkheid zou voor Zichzelven verdiend hebben; want al wat Christus verdiend heeft, dat heeft Hij voor ons verdiend, Joh. 17:19; maar wijst alleen aan wat hierop gevolgd is, of betamelijk was te volgen. Zie dergelijk Hand. 20:26. Hebr. 3:7. 2 Petr. 1:10. |
| Joh. 17:19 En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. Hand. 20:26 Daarom betuig ik ulieden op dezen huidigen dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen. Hebr. 3:7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, 2 Petr. 1:10 Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen. |
| 32 Namelijk de Vader. |
| 33 Namelijk nadat Hij van de doden opgestaan en ten hemel opgevaren zijnde, ter rechterhand Gods gezet is in de hoogste heerlijkheid, Ef. 1:20. Hebr. 1:3, welke Hij wel naar Zijn Goddelijke natuur van eeuwigheid heeft gehad, Joh. 17:5, maar zoals Hij het gebruik van die in den staat Zijner nederigheid gelijk als afgelegd had, zo heeft Hij hetzelve na Zijn hemelvaart wederom aangenomen en heerlijk vertoond; en Zijn menselijke natuur is naar lichaam en naar ziel met zo hoge heerlijkheid en gelukzaligheid versierd als een schepsel ontvangen kan, ver te boven gaande alle heerlijkheid van engelen en andere mensen. |
| Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, Joh. 17:5 En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. |
| l Hebr. 1:4. |
| Hebr. 1:4 Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. |
| 34 Daardoor wordt verstaan niet de blote Naam, waardoor Hij van andere mensen onderscheiden is; want dien heeft Hij ook in den staat Zijner nederigheid gehad; noch ook alleen de vermaardheid van Zijn Persoon, maar de majesteit en heerlijkheid Deszelven. Zie Ef. 1:21. |
| Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; |
| 35 Of: geschonken. Zie Filipp. 1:29. Waarmede te kennen gegeven wordt, dat deze verhoging geschied is naar des Vaders wil en believen. |
| Filipp. 1:29 Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, |
| 36 Dat is, de allergrootste en hoogste heerlijkheid. |
|
10 m37Opdat 38in den Naam van Jezus zich zou 39buigen alle knie dergenen 40die in den hemel, en 41die op de aarde, en 42die onder de aarde zijn, |
| m Jes. 45:23. Rom. 14:11. |
| Jes. 45:23 Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. Rom. 14:11 Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden. |
| 37 Of: Zodat. |
| 38 Dat is, dezen Jezus Christus aldus verheerlijkt zijnde, en vanwege deze Zijn heerlijkheid. |
| 39 Dat is, alle rede gebruikende schepselen zich onderwerpen, zelfs ook Zijn vijanden huns ondanks. De apostel ziet hier op hetgeen God zegt, Jes. 45:23, en past datzelve Jezus Christus hier toe, gelijk ook Rom. 14:11. Deze woorden moeten dan niet eigenlijk verstaan worden, te weten dat als de Naam Jezus genaamd wordt, men de knieën zou moeten buigen, gelijk sommigen uit misverstand van deze plaats, niet zonder bijgeloof, doen; want de engelen en boze geesten, van welke hier ook gesproken wordt, hebben eigenlijk geen knieën; maar bij gelijkenis van den uiterlijken eerbied, dien men koningen of prinsen daarmede betoont, onder welke men staat, wordt hier verstaan de onderwerping aller schepselen onder Christus, als den Heere der heren en Koning der koningen, Openb. 19:16, den Overste van de koningen der aarde, Openb. 1:5, en den Heere over alles, Hand. 10:36. |
| Jes. 45:23 Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. Rom. 14:11 Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden. Openb. 19:16 En Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, Hand. 10:36 Dit is het woord dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, verkondigende vrede door Jezus Christus: Deze is een Heere van allen. |
| 40 Namelijk de heilige engelen en zalige zielen, Openb. 5:13. |
| Openb. 5:13 En alle schepsel dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. |
| 41 Dat is, alle mensen op de aarde levende. |
| 42 Dat is, alle mensen die gestorven en in de graven zijn; of ook alle boze geesten en verdoemde mensen die in de hel zijn, dat is, alle rede gebruikende schepselen in wat plaats der geschapen wereld dezelve ook zouden mogen zijn. Want hoewel de duivelen en de goddeloze en verdoemde mensen Christus de behoorlijke onderdanigheid en eer niet tonen, zo moeten zij nochtans, ook huns ondanks, Hem, als den Heere en Rechter over allen, onderworpen zijn. Zie Ps. 22:30; 72:9. |
| Ps. 22:30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Ps. 72:9 De ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor Zijn aangezicht knielen, en Zijn vijanden zullen het stof lekken. |
|
11 nEn 43alle tong zou belijden 44dat Jezus Christus de Heere is, 45tot heerlijkheid Gods des Vaders. |
| n Joh. 13:13. 1 Kor. 8:6; 12:3. |
| Joh. 13:13 Gij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wel, want Ik ben het. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. 1 Kor. 12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. |
| 43 Namelijk van alle natiën en volken, en ook van alle rede gebruikende schepselen, niet alleen der goeden maar ook der kwaden, dewelke, hoezeer zij zich tegen Christus stellen, evenwel Hem huns ondanks dikwijls hebben moeten belijden, Mark. 5:7. Hand. 16:17, en zullen in het laatste oordeel Hem moeten erkennen voor den Rechter der levenden en der doden, en voor den Heere, Matth. 7:22. |
| Mark. 5:7 En met een grote stem roepende, zeide hij: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt. Hand. 16:17 Dezelve volgde Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die ons den weg der zaligheid verkondigen. Matth. 7:22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? |
| 44 Of: dat de Heere Jezus zij Christus, dat is, de Gezalfde. |
| 45 Dat is, welke belijdenis strekt tot verbreiding van de heerlijkheid des Vaders, Die uit enkel barmhartigheid en genade jegens ons dezen Zijn Zoon Jezus tot een Heere en Zaligmaker gesteld en gegeven heeft. |
Opwekking tot heiligen wandel |
12 Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd 46gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, 47werkt uws zelfs zaligheid 48met vreze en beven; |
| 46 Namelijk het Evangelie, hetzelve met waar geloof aannemende, en met een godzaligen wandel belevende. |
| 47 Dat is, benaarstigt, bearbeidt, gebruikende de middelen die God tot bevordering derzelve heeft verordineerd. |
| 48 Dat is, met een nederig gevoelen van uzelven, en met grote en kinderlijke zorgvuldigheid, vrezende dat gij iets zoudt mogen doen of nalaten waarmede gij God zoudt mogen vertoornen, of dat ter zaligheid zou mogen hinderlijk zijn. Zie van deze wijze van spreken Ps. 2:11. 1 Kor. 2:3. 2 Kor. 7:15. Ef. 6:5. Hebr. 12:28. 1 Petr. 1:17. |
| Ps. 2:11 Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving. 1 Kor. 2:3 En ik was bij ulieden in zwakheid en in vreze en in veel beving. 2 Kor. 7:15 En zijn innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij u aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. Ef. 6:5 Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; Hebr. 12:28 Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door dewelke wij welbehaaglijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. 1 Petr. 1:17 En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; |
|
13 oWant het is God 49Die in u werkt beide 50het willen en 51het werken, 52naar Zijn welbehagen. |
| o 2 Kor. 3:5. |
| 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; |
| 49 Dit wordt daarbij gedaan, opdat men uit deze voorgaande vermaning niet zou denken of besluiten, dat de mens uit zichzelven en door zijn eigen krachten de zaligheid zou kunnen werken. Zie Filipp. 1:6. 2 Kor. 3:5. Jak. 1:17. |
| Filipp. 1:6 Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat
voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus; 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. |
| 50 Dat is, niet alleen het kunnen willen, maar ook het willen zelf; den wil krachtiglijk neigende en buigende om het goede te verkiezen, en alzo van onwilligen gewilligen makende, door de kracht des Heiligen Geestes, Joh. 3:5; 6:44. Rom. 9:16. 1 Petr. 1:3. |
| Joh. 3:5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. Joh. 6:44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Rom. 9:16 Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |
| 51 Of: het uitwerken, dat is, het doen en volbrengen van het goede dat men wil. |
| 52 Dat is, niet naar enige voorgaande goede schikking of voorbereiding, die Hij in den mens zou vinden, maar naar Zijn believen, uit louter genade. Zie Ef. 1:5, 9, 11; 2:8. 2 Tim. 1:9. |
| Ef. 1:5 Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 1:11 In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil; Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, |
|
14 pDoet 53alle dingen q54zonder murmureren en 55tegenspreken, |
| p Rom. 12:17. 1 Petr. 2:12. |
| Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Petr. 2:12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. |
| 53 Namelijk die u de Heere beveelt, hoe zwaar die ook het vlees zouden mogen zijn. |
| q 1 Petr. 4:9. |
| 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. |
| 54 Dat is, gewilliglijk en geduldiglijk. |
| 55 Of: twistingen, overleggingen, namelijk of gij hetgeen God gebiedt, zult doen of niet. Want het Griekse woord betekent óf in zijn gemoed, óf met woorden over en weder disputeren of knibbelen. |
|
15 Opdat gij moogt 56onberispelijk en 57oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van 58een krom en verdraaid geslacht, ronder 59welke 60gij schijnt als 61lichten in de wereld; |
| 56 Dat is, zodat de mensen uw wandel met recht niet mogen berispen. Zie Luk. 1:6. Ef. 5:26, 27. |
| Luk. 1:6 En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk. Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
| 57 Of: eenvoudig, zonder bedrog. Zie Matth. 10:16. |
| Matth. 10:16 Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven. |
| 58 Dat is, ongelovige en onwedergeboren mensen. Zie Hand. 2:40. |
| Hand. 2:40 En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden van dit verkeerd geslacht. |
| r Spr. 4:18. Matth. 5:14. |
| Spr. 4:18 Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. Matth. 5:14 Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. |
| 59 Namelijk mensen. |
| 60 Dat is, voortaan ook moet schijnen en voorlichten. |
| 61 Of: voorlichters, gesternten. Zie Spr. 4:18. Matth. 5:14. |
| Spr. 4:18 Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. Matth. 5:14 Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. |
|
16 62Voorhoudende het woord des 63levens, smij tot een roem tegen 64den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb 65gelopen, noch tevergeefs gearbeid. |
| 62 Dat is, de gezonde leer des Evangelies standvastelijk behoudende, belijdende en betrachtende. Of: voordragende. |
| 63 Dat is, in hetwelk ons het eeuwige leven, en de weg om daartoe te komen, aangewezen wordt, en hetwelk ons daartoe leidt. Zie Joh. 6:68. |
| Joh. 6:68 Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot wien zullen wij heen gaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. |
| s 2 Kor. 1:14. 1 Thess. 2:19. |
| 2 Kor. 1:14 Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de onze zijt in den dag van den Heere Jezus. 1 Thess. 2:19 Want welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? |
| 64 Namelijk als Hij zal komen om alle mensen te oordelen, of mij uit dit leven te verlossen. |
| 65 Namelijk in de loopbaan van mijn dienst aan u bediend door de predicatie van dit woord. |
|
17 Ja, indien 66ik ook 67tot een drankoffer geofferd word 68over de offerande en 69bediening uws geloofs, tzo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; |
| 66 Namelijk mijn bloed vergietende om des Evangelies wil. |
| 67 Het Griekse woord betekent zo geofferd te worden, gelijk in het Oude Testament benevens het offer van meel ook wijn tot drankoffer opgeofferd werd. De apostel ziet hier op het storten van zijn bloed; want het bloed der martelaren is den Heere een aangename offerande, Ps. 116:15. |
| Ps. 116:15 Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten. |
| 68 Dat is, omdat ik u door de predicatie van het Evangelie Gode gelijk als opgeofferd en toegeheiligd heb, en daarmede u gediend heb om tot het geloof te brengen, waarin gij door mijn dood zult bevestigd worden. |
| 69 Gr. leitourgia. Zie van dit woord Rom. 15:16. 2 Kor. 9:12. Hebr. 8:2, 6. |
| Rom. 15:16 Opdat ik een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie Gods bedienende, opdat de offerande der heidenen aangenaam worde, geheiligd door den Heiligen Geest. 2 Kor. 9:12 Want de bediening van dezen dienst vervult niet alleen het gebrek der heiligen, maar is ook overvloedig door vele dankzeggingen tot God; Hebr. 8:2 Een Bedienaar des heiligdoms, en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens. Hebr. 8:6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is. |
| t 2 Kor. 7:4. |
| 2 Kor. 7:4 Ik heb veel vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting, ik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. |
|
18 En om datzelve 70verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij. |
| 70 Dit kan verstaan worden óf vermanenderwijze, dat zij zich dan zullen verblijden; óf verhalenderwijze, dat zij zulks deden. |
Timótheüs en Epafrodítus |
19 En ik hoop 71in den Heere Jezus, vTimótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben. |
| 71 Dat is, met hulp en door de genade des Heeren; zo het Hem zal believen. Zie Hand. 18:21. 1 Kor. 4:19. Jak. 4:15. |
| Hand. 18:21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, zo God wil. En hij voer weg van Éfeze. 1 Kor. 4:19 Maar ik zal haast tot u komen, zo de Heere wil, en ik zal dan verstaan niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, maar de kracht. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
| v Hand. 16:1. Rom. 16:21. 1 Thess. 3:2. |
| Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Rom. 16:21 U groeten Timótheüs, mijn medearbeider, en Lucius en Jason en Sosípater, mijn bloedverwanten. 1 Thess. 3:2 En hebben gezonden Timótheüs, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken en u te vermanen van uw geloof, |
|
20 Want ik heb niemand die 72even alzo gemoed is, dewelke 73oprechtelijk 74uw zaken zal bezorgen. |
| 72 Gr. gelijkzielig, dat is, die u even zo goed hart toedraagt als ik en als hij. |
| 73 Het Griekse woord betekent eigenlijk: zo oprechtelijk als het van de natuur zelve komt, gelijk de ouders voor hun kinderen zorgen die van hen geboren zijn. |
| 74 Namelijk die aangaan de stichting van uw gemeente en uw zaligheid. |
|
21 xWant zij zoeken 75allen 76het hunne, niet 77hetgeen van Christus Jezus is. |
| x 1 Kor. 10:24; 13:5. |
| 1 Kor. 10:24 Niemand zoeke wat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke
wat des anderen is. 1 Kor. 13:5 Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; |
| 75 Dat is, bijna allen, of meest allen, gelijk Matth. 10:22. Mark. 1:5. Joh. 10:8. |
| Matth. 10:22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden. Mark. 1:5 En al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden. Joh. 10:8 Allen, zovelen als er vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord. |
| 76 Dat is, hun eigen gemak, nut of eer. |
| 77 Dat is, hetgeen tot bevordering van Christus’ Rijk, eer en leer behoort. |
|
22 En gij weet 78zijn beproeving, dat hij 79als een kind zijn vader, 80met mij gediend heeft in het Evangelie. |
| 78 Dat is, de proefstukken van zijn oprechtheid en getrouwheid, die hij voordezen dikwijls heeft getoond. Of: hoe hij altijd oprecht en getrouw bevonden is geweest. |
| 79 Dat is, niet als een knecht uit bedwang, maar met een onderdanige en bereidwillige genegenheid. Zie 1 Kor. 4:17. 2 Tim. 2:1. |
| 1 Kor. 4:17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. 2 Tim. 2:1 GIJ dan, mijn zoon, word gesterkt in de genade die in Christus Jezus is; |
| 80 Dat is, mij geholpen heeft in het verkondigen, verbreiden en verdedigen van de leer des Evangelies. |
|
23 Ik hoop dan wel 81dezen 82van stonden aan te zenden, zo haast als ik in 83mijn zaken zal voorzien hebben; |
| 81 Namelijk Timotheüs, zulk een treffelijken jongeman en getrouwen leraar, die mij zo dienstig en behulpzaam is geweest. |
| 82 Dit kan óf tot het woord zenden, óf tot het woord voorzien gevoegd worden. |
| 83 Namelijk die aangaan de bediening van mijn ambt. |
|
24 Doch ik 84vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal. |
| 84 Dat is, ik hoop vastelijk en twijfel weinig daaraan; want dit woord betekent hier niet een vaste zekerheid des harten, maar een grote en sterke hoop. Zie Filipp. 1:25. |
| Filipp. 1:25 En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap des geloofs; |
|
25 Maar ik heb nodig geacht 85tot u te zenden 86Epafrodítus, 87mijn broeder en 88medearbeider en 89medestrijder, en uw 90afgezondene en 91bedienaar mijner nooddruft; |
| 85 Namelijk nu terstond met dezen zendbrief. |
| 86 Zie van hem ook Filipp. 4:18. Sommigen menen dat hij dezelfde zou zijn die Epafras genaamd wordt, Kol. 1:7; 4:12. Filem. vs. 23, maar dat is onzeker. |
| Filipp. 4:18 Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, als
een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. Kol. 1:7 Gelijk gij ook geleerd hebt van Épafras, onzen geliefden mededienstknecht, dewelke een getrouw dienaar van Christus is voor u; Kol. 4:12 U groet Épafras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wil Gods. Filem. vs. 23 U groeten Épafras, mijn medegevangene in Christus Jezus, |
| 87 Dat is, mijn medebroeder en een leraar van het Heilig Evangelie. |
| 88 Namelijk in het werk van de verkondiging des Evangelies. |
| 89 Namelijk in den geestelijken strijd tegen de vijanden van het Evangelie, met grote moeite en gevaar zijns levens. |
| 90 Gr. apostolon, welk woord in het bijzonder betekent een die van Christus Zelven beroepen en uitgezonden is, om het Evangelie te prediken door de gehele wereld, Gal. 1:1. Ef. 4:11. Maar hier wordt het breder genomen in het gemeen, voor een die van iemand afgezonden is, om uit zijn naam of voor hem iets uit te richten; hij was van de Filippenzen gezonden naar Rome aan Paulus, om hem te brengen hetgeen zij tot zijn onderhoud toegevoegd hadden. Of ook: uw leraar; want alzo wordt dit woord ook somtijds genomen voor allerlei leraars. Zie Rom. 16:7. 2 Kor. 8:23. |
| Gal. 1:1 PAULUS, een apostel (geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; Rom. 16:7 Groet Andrónikus en Júnias, mijn magen en mijn medegevangenen, welke vermaard zijn onder de apostelen; die ook vóór mij in Christus geweest zijn. 2 Kor. 8:23 Hetzij dan
Titus, hij is mijn metgezel en medearbeider bij u; hetzij onze broeders, zij zijn afgezanten der gemeenten en
een eer van Christus. |
| 91 Waarom de apostel hem zo noemt, wordt breder verklaard Filipp. 4:18. |
| Filipp. 4:18 Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, als
een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. |
|
26 Dewijl hij zeer begerig was 92naar u allen, en zeer 93beangst was, omdat 94gij gehoord hadt dat hij krank was. |
| 92 Dat is, om u allen weder te zien en bij u te zijn. |
| 93 Het Griekse woord betekent een zeer bekommerlijke verwachting van enig kwaad of leed, met grote benauwdheid des harten. Zie Matth. 26:37. Mark. 14:33. |
| Matth. 26:37 En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedéüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden. Mark. 14:33 En Hij nam met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, en begon verbaasd en zeer beangst te worden; |
| 94 Namelijk en wist dat gij, die hem zozeer liefhebt, daarover ten uiterste zoudt bedroefd zijn. |
|
27 En hij is ook krank geweest 95tot nabij den dood; maar God heeft Zich 96zijner ontfermd, en niet alleen zijner, maar 97ook mijner, opdat ik niet 98droefheid op 99droefheid zou hebben. |
| 95 Dat is, zodat hij in groot gevaar is geweest dat hij zou aan die ziekte gestorven zijn. |
| 96 Dat is, heeft hem uit genade bij het leven behouden en tot gezondheid wedergebracht. |
| 97 Namelijk alzo ik de genade die hem geschied is, houd, alsof zij mijzelven gedaan ware, om de hulp die ik van hem heb. |
| 98 Namelijk om den dood van zo een treffelijk leraar en dienstig instrument in de kerke Gods. |
| 99 Namelijk die mij in deze banden van de vijanden des Evangelies dagelijks aangedaan wordt. |
|
28 Zo heb ik dan hem 100te spoediger gezonden, opdat gij hem ziende, wederom u zoudt verblijden, en ik 1te min zou droevig zijn. |
| 100 Namelijk zo haast hij weder gezond is geworden. Of: te vlijtiger, te naarstiger. |
| 1 Namelijk gelijk ik ben geweest, als gij uw getrouwen leraar zo lang hebt moeten ontberen. |
|
29 Ontvangt hem dan 2in den Heere met alle blijdschap, yen houdt 3dezulken 4in waarde. |
| 2 Dat is, om des Heeren wil, Wiens dienaar hij is. Of: onthaalt niet met een wereldse vreugde, maar gelijk den Heere aangenaam is. |
| y 1 Kor. 9:14. Gal. 6:6. 1 Thess. 5:12. 1 Tim. 5:17. Hebr. 13:17. |
| 1 Kor. 9:14 Alzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven. Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. 1 Thess. 5:12 En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in den Heere en u vermanen, 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. Hebr. 13:17 Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig. |
| 3 Dat is, die dienaars zijn des Evangelies, en voornamelijk die zo getrouw zijn als hij en Timotheüs. |
| 4 Of: in ere, of: dierbaar. |
|
30 Want 5om het werk van Christus was hij 6tot nabij den dood gekomen, 7zijn leven 8niet achtende, opdat hij 9het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou. |
| 5 Dat is, om het werk waartoe hem Christus beroepen had; of hetwelk hij tot verbreiding van het Rijk van Christus en van Zijn eer aangenomen had. Waardoor verstaan wordt óf in het gemeen de dienst des Woords met al wat daaraan kleeft, óf in het bijzonder de dienst dien hij den apostel gedaan had, in het overbrengen van hetgeen de Filippenzen hem gezonden hadden, en die hij nog deed in hem te dienen in zijn banden; hetwelk alles ook strekte tot verbreiding en dienst van het Rijk van Christus. |
| 6 Dat is, is in groot gevaar zijns levens geweest, namelijk óf op die gevaarlijke reis, óf hier te Rome, omdat hij mij helpt en dient in het Evangelie te verbreiden. |
| 7 Gr. zijn ziel. |
| 8 Het Griekse woord betekent raad nemen zonder op zijn ziel of leven te achten of te letten; dat is, dat hij overlegd hebbende wat hij behoorde te doen, zijn leven in gevaar te stellen of zijn dienst na te laten, besloten en raad genomen heeft zijn leven liever te wagen. |
| 9 Dat is, opdat dewijl gij zelven hier niet kunt tegenwoordig zijn om mij te dienen in mijn banden, hij in u aller plaats hetzelve zou mogen doen. Gr. uw gebrek der bediening aan mij. |