Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Na het opschrift van dezen brief en den gewoonlijken groet, 3 Verklaart de apostel dat hij God dankt over de gemeenschap der Filippenzen aan het Evangelie. 6 En dat hij vertrouwt dat zij daarin, en voorts in alle christelijke deugden, meer en meer zullen toenemen. 12 Beschrijft zijn verdrukking en banden, die hij leed om des Evangelies wil, en de vrucht die door dezelve ontstond. 15 Leert dat het Evangelie van sommigen gepredikt wordt uit goedwilligheid en liefde, tot zijn verlichting, en van anderen uit nijd en twisting, tot zijn verzwaring in zijn banden. 19 Doch dat hij vertrouwt dat hetzelve gedijen zal tot zijn zaligheid, en tot grootmaking van Christus, hetzij door het leven, hetzij door den dood. 21 Verklaart dat hij tot beide bereid is, alzo het beide nut was: te blijven in het leven voor de gemeente, en te sterven voor zichzelven. 25 En dat hij hoopt dat hij nog een tijdlang in het leven zal blijven tot dienst der gemeente. 27 Voegt daar wederom bij een vermaning tot enigheid, tot kloekmoedigheid en lijdzaamheid in de verdrukkingen, 30 Volgens zijn voorbeeld. |
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS en 1Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te 2Filippi zijn, met de 3opzieners en 4diakenen: | | 1 Hij voegt Timotheüs hier bij zich, als een oprechten leraar des Evangelies, om te tonen dat dezelve ook toestemt al wat de apostel aan hen schrijft. Zie 2 Kor. 1:1. 1 Thess. 1:1. 2 Thess. 1:1. 2 Kor. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Acháje zijn: 1 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is in God den Vader en den Heere Jezus Christus: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 2 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is
in God onzen Vader en den Heere Jezus Christus: |
2 Van deze stad in Macedonië zie Hand. 16:12. Hand. 16:12 En vandaar naar Filippi, welke is de eerste stad van dit deel van Macedónië, een kolonie. En wij onthielden ons in die stad ettelijke dagen. |
3 Gr. episcopois, dat is, opzieners, waarvan het woord bisschop komt, hetwelk gemeen is aan alle opzieners en regeerders der kerk. Zie Hand. 20:17, 28. 1 Tim. 3:1. Tit. 1:5, 7. Want hier blijkt dat in een gemeente meer zulke bisschoppen zijn geweest dan een. Hand. 20:17 Maar hij zond van Miléte naar Éfeze, en hij ontbood de ouderlingen der gemeente. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. 1 Tim. 3:1 DIT is een getrouw woord: zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk. Tit. 1:5 Om die oorzaak heb ik u in Kreta gelaten, opdat gij hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt terechtbrengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: Tit. 1:7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker; |
4 Dit woord wordt somtijds in het gemeen genomen voor allerlei dienaren, Matth. 20:26. Rom. 13:4, ook voor de leraars der kerk, 1 Kor. 3:5. 2 Kor. 11:23. Ef. 3:7, somtijds in het bijzonder, gelijk hier, voor degenen die de gemeente dienen in het verzorgen der armen, 1 Tim. 3:8, 12, van welker instelling en ambt zie Handelingen 6. Matth. 20:26 Doch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar. Rom. 13:4 Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene die kwaad doet. 1 Kor. 3:5 Wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan dienaars door welke gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft? 2 Kor. 11:23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen: in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doods gevaar menigmaal. Ef. 3:7 Waarvan ik een dienaar geworden ben naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is naar de werking Zijner kracht. 1 Tim. 3:8 De diakenen insgelijks moeten
eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijn begeven, geen vuilgewinzoekers; 1 Tim. 3:12 Dat de diakenen éner vrouwe mannen zijn, die hun kinderen en hun eigen huizen wel regeren. Handelingen 6 EN in dezelve dagen, als de discipelen vermenigvuldigden, ontstond een murmurering der Grieksen tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen in de dagelijkse bediening verzuimd werden. |
2 aGenade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. | | a Rom. 1:7. 1 Petr. 1:2. Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
Dankzegging en gebed |
3 bIk dank mijn God zo dikwijls als ik uwer gedenk | | b Ef. 1:15. Kol. 1:3. 1 Thess. 1:2. 2 Thess. 1:3. Ef. 1:15 Daarom ook ik, gehoord hebbende het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is, en de liefde tot al de heiligen, Kol. 1:3 Wij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, altijd voor u biddende; 1 Thess. 1:2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; 2 Thess. 1:3 Wij moeten God allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast, en dat de liefde van een iegelijk van u allen jegens elkander overvloedig wordt, |
4 (Allen tijd in al mijn gebed voor u allen met blijdschap het gebed doende), | | |
5 5Over 6uw gemeenschap aan het Evangelie, van 7den eersten dag af tot nu toe; | | 5 Namelijk ik dank God, vers 3. vers 3 Ik dank mijn God zo dikwijls als ik uwer gedenk |
6 Dat is, over de grote weldaad, dat u ook het Evangelie is gepredikt, en dat gij hetzelve met het geloof hebt aangenomen. Zie 1 Joh. 1:3. 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
7 Namelijk dat gij het Evangelie hebt ontvangen en aangenomen. |
6 Vertrouwende ditzelve, dat 8Hij Die in u c9een goed werk begonnen heeft, dat
10voleindigen zal tot 11op den dag van Jezus Christus; | | 8 Namelijk God de Vader. |
c Joh. 6:29. 1 Thess. 1:3. Joh. 6:29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem Dien Hij gezonden heeft. 1 Thess. 1:3 Zonder ophouden gedenkende het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus, voor onzen God en Vader; |
9 Namelijk van het geloof in Christus en van de bekering tot God. |
10 Dat is, meer en meer zal vermeerderen, versterken en bewaren. |
11 Namelijk op welken Christus u uit dit leven tot Zich zal nemen, of uit de doden zal opwekken ten uitersten dage des oordeels. |
7 Gelijk het 12bij mij recht is, dat ik van u allen dit gevoel, omdat ik in mijn hart houd, dat gij, beide din mijn banden en in mijn
13verantwoording en bevestiging des Evangelies, gij allen, zeg ik,
14mijner genade mededeelachtig zijt. | | 12 Namelijk naar het recht en de wet der liefde, die geen kwaad denkt, en alle ding gelooft, en alle ding hoopt, 1 Kor. 13:5, 7. 1 Kor. 13:5 Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; 1 Kor. 13:7 Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. |
d Ef. 3:1; 4:1. Kol. 4:3, 18. 2 Tim. 1:8. Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Kol. 4:3 Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben, Kol. 4:18 De groetenis met mijn hand, van Paulus. Gedenkt mijn banden. De genade zij met u. Amen. 2 Tim. 1:8 Schaam u dan niet voor de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, die Zijn gevangene ben; maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods; |
13 Namelijk in het rechthuis en elders. Zie vers 13. vers 13 Alzo dat mijn banden in Christus openbaar geworden zijn in het ganse rechthuis en aan alle anderen, |
14 Dat is, die mij van God gegeven is, niet alleen om te geloven in Christus, maar ook om Zijnentwil te lijden. |
8 eWant 15God is mijn Getuige, hoezeer ik 16begerig ben naar u allen 17met innerlijke bewegingen 18van Jezus Christus. | | e Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. 1 Thess. 2:5. 1 Tim. 5:21. 2 Tim. 4:1. Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. 2 Tim. 4:1 IK
betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: |
15 Dit is een wijze van eedzweren, welke de apostel hier gebruikt omdat het nodig was dat de Filippenzen van zijn liefde tot hen verzekerd zouden zijn. |
16 Dat is, u allen liefheb, of: naar u allen verlang. Zie 2 Kor. 9:14. 2 Kor. 9:14 En door hun gebed voor u, welke naar u verlangen, om de uitnemende genade Gods over u. |
17 Gr. in de ingewanden; een Hebreeuwse wijze van spreken, overmits door een grote inwendige affectie de ingewanden als ontroerd en ontsteld worden. Zie Luk. 1:78. Luk. 1:78 Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte; |
18 Dat is, welke affectie of liefde ontstaat in mij om Christus’ wil, Dien gij met geloof hebt aangenomen, of omdat wij Jezus Christus tot een gemeenschappelijken Zaligmaker hebben. |
9 En dit bid ik God, dat 19uw liefde nog meer en meer overvloedig worde 20in erkentenis en alle 21gevoelen; | | 19 Dat is, de deugd der liefde die in u is tot God en uw naaste, in welke alle deugden van de eerste en tweede tafel begrepen zijn. |
20 Of: met, door kennis, namelijk van Goddelijke zaken die ter zaligheid nodig zijn. |
21 Namelijk inwendig gevoelen des verstands, waardoor de Goddelijke zaken begrepen en onderscheiden worden. |
10 Opdat gij 22beproeft 23de dingen die daarvan verschillen, opdat gij 24oprecht zijt en 25zonder aanstoot te geven, tot 26den dag van Christus; | | 22 Dat is, na beproeving en toetsing der leringen aan Gods Woord, recht moogt verstaan en onderscheiden. |
23 Of: die uitnemend zijn. Het Griekse woord betekent beide. Want de kennis dezer Goddelijke zaken verschilt veel en is uitnemender dan enige andere kennis van wereldse zaken. Zie Rom. 2:18. Rom. 2:18 En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen die daarvan verschillen, zijnde onderwezen uit de wet; |
24 Dat is, zonder geveinsdheid of bedrog. |
25 Namelijk aan iemand, Matth. 18:7, waardoor hij zou verhinderd worden, of ten val gebracht, in de christelijke loopbaan. Gr. onergerlijk, of: onaanstotelijk. Matth. 18:7 Wee der wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen; doch wee dien mens door welken de ergernis komt. |
26 Zie vers 6. vers 6 Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat
voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus; |
11 Vervuld met vruchten 27der gerechtigheid, 28die door Jezus Christus zijn, 29tot heerlijkheid en prijs van God. | | 27 Dat is, der godzaligheid, vroomheid en nieuwe gehoorzaamheid. |
28 Dat is, die door den Geest van Christus in ons gewrocht en voortgebracht worden. |
29 Dit is het einde waartoe en waarom alle goede werken moeten gedaan worden. Zie Ps. 115:1. Matth. 5:16. 1 Kor. 10:31. 1 Petr. 2:12; 4:11. Ps. 115:1 NIET ons, o HEERE, niet ons, maar Uw Naam geef ere, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil. Matth. 5:16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. 1 Kor. 10:31 Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods. 1 Petr. 2:12 En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. 1 Petr. 4:11 Indien iemand spreekt, die spreke
als de woorden Gods; indien iemand dient, die diene
als uit kracht die God verleent; opdat God in alles geprezen worde door Jezus Christus, Welken toekomt de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
De vrucht van Paulus’ gevangenschap |
12 En 30ik wil dat gij weet, broeders, dat 31hetgeen aan mij is geschied, meer 32tot bevordering des Evangelies gekomen is; | | 30 Dat is, wordt niet verslagen of geërgerd aan mijn gevangenis, maar wilt uit mij dit verstaan. |
31 Dat is, deze mijn gevangenis en verdrukking, die ik lijd om des Evangelies wil. |
32 Dat is, dat het zover vandaar is dat dezelve den loop en de verbreiding der evangelische leer zou hinderlijk zijn, dat zulks ook, door de bestiering Gods, daartoe dienstig en bevorderlijk is. |
13 Alzo dat 33mijn banden 34in Christus openbaar geworden zijn 35in het ganse rechthuis en aan 36alle anderen, | | 33 Dat is, de oorzaak waarom ik met banden of ketenen gevangen ben en gehouden word; dat die niet is enig kwaad feit door mij bedreven, maar alleen de leer des Evangelies. |
34 Dat is, waarmede ik gebonden ben om Christus’ wil. Zie Ef. 4:1. Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; |
35 Of: hof of huis van den keizer Nero, dat is, aan zijn raadsheren en hofgezin. Zie Filipp. 4:22. Filipp. 4:22 Al de heiligen groeten u, en meest die van het huis des keizers zijn. |
36 Namelijk plaatsen, of mensen, namelijk in deze stad van Rome en hieromtrent. |
14 fEn dat het meerderdeel der broederen in den Heere, 37door mijn banden 38vertrouwen gekregen hebbende, overvloediger 39het Woord onbevreesd durven spreken. | | f Ef. 3:13. 1 Thess. 3:3. Ef. 3:13 Daarom bid ik dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u, hetwelk is uw heerlijkheid. 1 Thess. 3:3 Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelven dat wij hiertoe gesteld zijn. |
37 Dat is, door mijn onnozelheid, standvastigheid en kloekmoedigheid, die blijkt en van mij getoond wordt in deze mijn gevangenis. |
38 Dat is, kloekmoedig of vrijmoedig geworden zijnde. |
39 Namelijk Gods, dat is, de leer des Evangelies belijden en verkondigen. |
15 40Sommigen prediken ook wel Christus 41door nijd en 42twist, maar sommigen ook 43door goedwilligheid. | | 40 Door dezen verstaat de apostel enige leraars die de rechtzinnige leer wel predikten, omdat er staat dat zij Christus predikten, maar dat hun hart niet zuiver was, maar met nijd en twist tegen Paulus beladen. |
41 Namelijk misgunnende Paulus de eer die hem aangedaan werd van degenen die door zijn predicatiën bekeerd werden. |
42 Of: strijd, namelijk tegen Paulus en de andere oprechte leraars, dien zij zochten daarmede hinderlijk te zijn, of een deel van zijn eer aan zich te trekken. |
43 Gr. door een welbehagen, dat is, met een oprecht, goedwillig en genegen hart tot bevordering van der mensen zaligheid. |
16 Genen verkondigen wel Christus uit twisting, 44niet zuiver, menende aan mijn banden 45verdrukking toe te brengen; | | 44 Namelijk ten aanzien van hun hart, met hetwelk zij de leer predikten, niet met een zuiver en oprecht gemoed. Zie vers 15. vers 15 Sommigen prediken ook wel Christus door nijd en twist, maar sommigen ook door goedwilligheid. |
45 Dat is, mijn kruis nog meer te verzwaren, doordien zij met hun predicatiën mij zoeken bij de gemeente verdacht en veracht te maken. |
17 Doch dezen 46uit liefde, dewijl zij weten dat ik 47tot verantwoording des Evangelies 48gezet ben. | | 46 Namelijk tot Gods eer, stichting der gemeente en zaligheid der mensen. |
47 Dat is, om de leer des Evangelies ook in deze banden te verkondigen en te verdedigen tegen alle vijanden derzelve; in hetwelk, dewijl het door de banden mij dikwijls verhinderd wordt, zij uit liefde mij te hulp komen. Of: vanwege de verantwoording. |
48 Of: hier lig, namelijk gevangen. Of: van God hiertoe geroepen ben. |
18 49Wat dan? Nochtans wordt Christus op 50allerlei wijze, hetzij 51onder een deksel, hetzij 52in der waarheid, verkondigd; en 53daarin verblijd ik mij, ja, ik zal mij ook verblijden. | | 49 Namelijk zal dit zijn of teweegbrengen? Zal dit óf u óf mij ontroeren? Geenszins. |
50 Gr. alle. |
51 Namelijk van ijver tot verbreiding van het Evangelie, waarmede zij hun nijd en twist zoeken te bedekken. |
52 Dat is, met een oprecht en zuiver gemoed, zonder geveinsdheid of bedrog. |
53 Namelijk niet alleen dat Christus in der waarheid gepredikt wordt, maar ook dat Hij van deze anderen, hoewel met geen oprecht gemoed, immers gepredikt, en Zijn leer tot zaligheid der mensen door hen alzo verbreid wordt. |
Paulus’ verwachting |
19 gWant ik weet 54dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, 55door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus; | | g 2 Kor. 1:11. 2 Kor. 1:11 Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, opdat over de gave, door vele personen aan ons teweeggebracht, ook voor ons dankzegging door velen gedaan worde. |
54 Dat is, deze verdrukking die zij mij uit nijdigheid en haat aandoen. |
55 Dat is, door de toebrenging of verlening des Heiligen Geestes, die ik door uw gebed voor mij van Christus verkrijgen zal. |
20 Volgens mijn 56ernstige verwachting en hoop, hdat ik in geen zaak zal 57beschaamd worden, maar dat in alle vrijmoedigheid, 58gelijk allen tijd, alzo ook nu, Christus zal 59grootgemaakt worden 60in mijn lichaam, 61hetzij door het leven, 62hetzij door den dood. | | 56 Het Griekse woord betekent een verwachting als met uitgestrekten hoofde of hals. Zie Rom. 8:19. Rom. 8:19 Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. |
h Rom. 5:5. Rom. 5:5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. |
57 Dat is, te schande komen door afwijking of bezwijking. |
58 Namelijk voordezen, in de voorgaande jaren van mijn dienst, in welke mij ook vele verdrukkingen overkomen en van mij kloekmoediglijk overwonnen zijn. |
59 Dat is, geëerd, geroemd. Zie van dit woord Luk. 1:46. Luk. 1:46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere, |
60 Dat is, door het lijden dat mij in het lichaam zou mogen aangedaan worden. Of: door mijn verlossing. |
61 Dat is, hetzij dat ik het leven nog behoud, om Hem nog te dienen en te verheerlijken door de predicatie des Evangelies. |
62 Dat is, hetzij dat ik van den keizer omgebracht en gedood word, om Christus met mijn dood te vereren en Zijn leer met mijn bloed te bevestigen. |
21 63Want 64het leven is mij Christus, en 65het sterven is mij gewin. | | 63 Of: Want Christus is mijn gewin in het leven en in het sterven. |
64 Dat is, zo ik nog in het leven blijf, hetzelve zal ik besteden ter ere en ten dienste van Christus. |
65 Dat is, zo ik gedood word, dat zal mij geen schade, maar groot gewin toebrengen, alzo ik voor de aarde den hemel, en voor dit ellendig sterfelijk leven een gelukzalig eeuwig leven zal gewinnen. |
22 Maar 66of te leven in het vlees, 67hetzelve mij oorbaar zij, en 68wat ik verkiezen zal, 69weet ik niet. | | 66 Dit betekent hier niet naar de lusten van het vlees te leven, gelijk Rom. 8:1, maar in dit lichamelijke en tijdelijke leven te blijven. Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. |
67 Of: of het leven in het vlees mij nog gebeurde, hetzelve zou mij oorbaar zijn. Gr. een vrucht des werks. |
68 Namelijk indien mij de keus van beide gegeven werd: óf te sterven óf nog in het leven te blijven. |
69 Namelijk overmits daar aan weerszijden zeer gewichtige redenen zijn; zodat ik kwalijk weet welke als de gewichtigste mij meest behoren te bewegen. |
23 Want ik word van 70deze twee 71gedrongen, hebbende begeerte om 72ontbonden te worden en 73met Christus te zijn; want dat is 74zeer verre het beste; | | 70 Namelijk verscheidene begeerten, die daarna uitgedrukt worden. |
71 Namelijk in mijn gemoed, niet wetende wat ik voor best zal houden, overmits daar aan weerszijden krachtige en dringende redenen zijn. |
72 Of: te verhuizen, te verherbergen, dat is, uit dit leven te scheiden. Een gelijkenis genomen van degenen die uit een herberg scheiden om hun reis naar hun vaderland voort te zetten, of ook die naar een ander land of plaats willende te scheep reizen, het touw van het schip losmaken om de reis aan te nemen. Zie dergelijke 2 Tim. 4:6. 2 Tim. 4:6 Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. |
73 Namelijk in den hemel, met mijn ziel, die zij niet kunnen doden. Zie Matth. 10:28. Luk. 23:43. Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. |
74 Gr. veel meer, beter, namelijk voor mij. Zie Ps. 16:11. Rom. 8:18. Ps. 16:11 Gij zult Mij het pad des levens bekendmaken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk. Rom. 8:18 Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. |
24 Maar 75in het vlees te blijven is nodiger 76om uwentwil. | | 75 Dat is, in dit lichamelijk leven. Zie vers 22. vers 22 Maar of te leven in het vlees, hetzelve mij oorbaar zij, en wat ik verkiezen zal, weet ik niet. |
76 Namelijk om u en andere gemeenten in het geloof te versterken, en nog vele anderen voor Christus te gewinnen. |
25 En 77dit vertrouw en weet ik, dat ik zal 78blijven en 79met u allen zal verblijven 80tot uw bevordering en blijdschap 81des geloofs; | | 77 Sommige oude leraars menen dat de apostel dat zekerlijk wist uit een bijzondere openbaring Gods (gelijk Hand. 23:11), dat hij in de eerste gevangenis niet zou omgebracht worden; en dat hij vrijgelaten zijnde, daarna in Azië, Syrië, Griekenland en elders nog wel tien jaren zou gepredikt hebben, en daarna wederom te Rome gevangen en omgebracht zijn. Maar dat is onzeker; en het blijkt uit Filipp. 2:17, dat hij dit zegt niet van een zekere wetenschap, door Goddelijke openbaring, maar van een waarschijnlijke gissing en hoop uit al de omstandigheden der zaak, dat hij in deze eerste verantwoording niet zou ter dood veroordeeld worden, hetwelk ook geschied is, gelijk uit de brieven, daarna in zijn banden geschreven, kan blijken. In zijn tweede verantwoording verklaart hij dat de tijd zijner ontbinding nabij was, 2 Tim. 4:6, 16. Hand. 23:11 En den volgenden nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, Paulus; want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen. Filipp. 2:17 Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; 2 Tim. 4:6 Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. 2 Tim. 4:16 In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend. |
78 Namelijk in het leven. |
79 Dat is, tot u, Filippenzen, nog zal komen en een wijle bij u verblijven. |
80 Dat is, om met mijn leringen en predicatiën u meer en meer in kennis en godzaligheid te doen toenemen. |
81 Dat is, spruitende uit het geloof, of: die ontstaan zal om de vermeerdering uws geloofs. |
26 Opdat 82uw roem in Christus Jezus overvloedig zij 83aan mij, door 84mijn tegenwoordigheid wederom bij u. | | 82 Namelijk dat gij van mij, een apostel van Christus, tot het geloof bekeerd en daarin versterkt zijt. |
83 Gr. in mij, namelijk als gij door uw gebeden mijn verlossing zult verkregen hebben. |
84 Namelijk die ik hoop dat de Heere geven zal. |
Opwekking tot standvastigheid |
27 iAlleenlijk 85wandelt 86waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met 87één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; | | i Gen. 17:1. 1 Kor. 7:20. Ef. 4:1. Kol. 1:10. 1 Thess. 2:12; 4:1. Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. 1 Kor. 7:20 Een iegelijk blijve in die beroeping waar hij in geroepen is. Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; Kol. 1:10 Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken vruchtdragende, en wassende in de kennis Gods; 1 Thess. 2:12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. 1 Thess. 4:1 VOORTS dan, broeders, wij bidden en vermanen u in den Heere Jezus, gelijk gij van ons ontvangen hebt hoe gij moet wandelen en Gode behagen, dat gij daarin meer overvloedig wordt. |
85 Of: gedraagt u. Het Griekse woord betekent: als een goed burger zich behoorlijk in zijn stad gedragen, zijn omgang en wandel aanstellen. Zie ook Filipp. 3:20. Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, |
86 Dat is, gelijk betaamt dengenen die de leer des Evangelies hebben geleerd en aangenomen. Zie Ef. 4:1. 1 Thess. 2:12. Ef. 4:1 ZO bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping met welke gij geroepen zijt; 1 Thess. 2:12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. |
87 Gr. ziel. Zie Hand. 4:32. Door den geest wordt betekend het verstand, en door de ziel de wil en genegenheden. Of het een kan ook zijn een verklaring van het ander. Anderen verstaan door dit woord geest den Heiligen Geest. Hand. 4:32 En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen. |
28 En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen 88die tegenstaan; hetwelk 89hun wel 90een bewijs is des verderfs, maar 91u der zaligheid, en dat 92van God. | | 88 Dat is, die óf met valse leer, óf met zware vervolgingen en dreigementen zich stellen tegen de leer van Christus, om die te verdelgen. |
89 Namelijk den vervolgers en valsen leraars. |
90 Dat is, een zeker teken dat zij ten verderve lopen. Zie 2 Thess. 1:5. 2 Thess. 1:5 Een bewijs van Gods rechtvaardig oordeel, opdat gij waardig geacht wordt het Koninkrijk Gods, voor hetwelk gij ook lijdt; |
91 Namelijk gelovigen, die u noch door valse leer laat verleiden, noch door vrees voor vervolgingen verschrikken, om van het ware geloof af te wijken. |
92 Dat doet hij daarbij opdat zij niet zouden menen, dat hun standvastigheid een verdienende oorzaak zou zijn der zaligheid; en opdat zij zouden weten dat deze standvastigheid niet van henzelven, maar van God komt, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
29 Want u is 93uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in 94Hem te geloven, maar ook 95voor Hem 96te lijden, | | 93 Of: geschonken om Christus’ wil. Zie Ef. 2:8. Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; |
94 Namelijk Christus. |
95 Dat is, om Zijnentwil; omwille van Zijn leer en zaak. |
96 Om Christus’ wil verdrukkingen en vervolgingen onderworpen te zijn, en die lijdzamelijk te verdragen en overwinnen, Matth. 5:12. Hand. 5:41. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. Hand. 5:41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. |
30 Denzelfden strijd 97hebbende, hoedanigen gij 98in mij gezien hebt en 99nu in mij hoort. | | 97 Namelijk te strijden en uit te staan. |
98 Namelijk als ik bij u was. Zie hiervan Hand. 16:19, enz. Hand. 16:19 Als nu de heren van dezelve zagen dat de hoop huns gewins weg was, grepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten. |
99 Namelijk uit de geruchten wat ik hier te Rome dagelijks te lijden heb in mijn banden. |