Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Vermaning tot onderhouding van Gods geboden |
1 NU dan, Israël, hoor naar de ainzettingen en naar de rechten, die ik ulieden leer te doen; opdat gij leeft en henen inkomt en erft het land dat u de HEERE, uwer vaderen God, geeft. a Lev. 19:37; 20:8; 22:31. |
a Lev. 19:37 Daarom zult gij al Mijn inzettingen en al Mijn rechten onderhouden en zult ze doen; Ik ben de HEERE. Lev. 20:8 En onderhoudt Mijn inzettingen en doet dezelve; Ik ben de HEERE, Die u heiligt. Lev. 22:31 Daarom zult gij Mijn geboden houden en dezelve doen; Ik ben de HEERE. |
2 Gij zult tot dit woord dat ik u gebied, bniet toedoen, ook daarvan niet afdoen; opdat gij bewaart de geboden van den HEERE uw God, die ik u gebied. b Deut. 12:32. Spr. 30:6. Openb. 22:18. |
b Deut. 12:32 Al dit woord hetwelk ik ulieden gebied, dat zult gij waarnemen om te doen; gij zult daar niet toedoen en daarvan niet afdoen. Spr. 30:6 Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt. Openb. 22:18 Want Ik betuig aan een iegelijk die de woorden der profetie dezes boeks hoort: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen die in dit boek geschreven zijn; |
3 Uw ogen, die hebben gezien wat God om cBaäl-Peor gedaan heeft; want alle man die Baäl-Peor navolgde, dien heeft de HEERE uw God uit het midden van u verdaan. c Num. 25:4. Joz. 22:17. |
c Num. 25:4 En de HEERE zeide tot Mozes: Neem al de hoofden des volks en hang hen den HEERE tegen de zon; zo zal de hittigheid van des HEEREN toorn gekeerd worden van Israël. Joz. 22:17 Is ons de ongerechtigheid van Peor te weinig, van dewelke wij niet gereinigd zijn tot op dezen dag, hoewel de plaag in de vergadering des HEEREN geweest is? |
4 Gij daarentegen, die den HEERE uw God aanhingt, gij zijt heden allen levend. |
5 Zie, ik heb u geleerd de inzettingen en rechten, gelijk als de HEERE mijn God mij geboden heeft; opdat gij alzo doet in het midden des lands waar gij naartoe gaat om het te erven. |
6 Behoudt ze dan en doet ze; want dat zal uw wijsheid en uw verstand zijn voor de ogen der volken, die al deze inzettingen horen zullen en zeggen: Ditzelve grote volk alleen is een wijs en verstandig volk. |
7 dWant wat groot volk is er, hetwelk de goden zo
nabij zijn, als de HEERE onze God, zo dikwijls wij Hem aanroepen? d Deut. 26:19. |
d Deut. 26:19 Opdat Hij u alzo boven al de volken die Hij gemaakt heeft, hoog zette, tot lof en tot een naam en tot heerlijkheid; en opdat gij een heilig volk zijt den HEERE uw God, gelijk als Hij gesproken heeft. |
8 En wat groot volk is er, dat zo rechtvaardige inzettingen en rechten heeft, als deze ganse wet is, die ik heden voor uw aangezicht geef? |
9 Alleenlijk wacht u en bewaar uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken al de dagen uws levens; en gij zult ze euw kinderen en uw kindskinderen bekendmaken. e Deut. 6:7; 11:19. |
e Deut. 6:7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat. Deut. 11:19 En leert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat en als gij nederligt en als gij opstaat. |
10 Ten dage als gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods aan Horeb stondt, als de HEERE tot mij zeide: Vergader Mij dit volk en Ik zal hun Mijn woorden doen horen, die zij zullen leren, om Mij te vrezen al de dagen die zij op den aardbodem zullen leven, en zij zullen ze hun kinderen leren; |
11 En gijlieden naderdet en stondt beneden dien berg f(die berg nu brandde van vuur tot aan het midden des hemels; er was duisternis, wolken en donkerheid), f Ex. 19:18. |
f Ex. 19:18 En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer. |
12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden des vuurs; gij hoordet de stem der woorden, maar gij zaagt geen gelijkenis, behalve de stem. |
13 Toen verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood te doen, de tien woorden, en schreef ze op twee stenen tafelen. |
14 Ook gebood mij de HEERE terzelfder tijd, dat ik u inzettingen en rechten leren zou, opdat gij die deedt in dat land naar hetwelk gij doortrekt om dat te erven. |
15 Wacht u dan wel voor uw zielen (want gij hebt geen gelijkenis gezien ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak), |
16 Opdat gij u niet verderft en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van enig beeld: de gedaante van man of vrouw, |
17 De gedaante van enig beest dat op de aarde is, de gedaante van enigen gevleugelden vogel die door den hemel vliegt, |
18 De gedaante van iets dat op den aardbodem kruipt, de gedaante van enigen vis die in het water is onder de aarde; |
19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon en de maan en de sterren, des hemels ganse heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt en ze dient, dewelke de HEERE uw God aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld. |
20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd, opdat gij Hem tot een gerfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is. g Ex. 19:5. |
g Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. |
21 Ook hvertoornde Zich de HEERE over mij om ulieder woorden; en Hij zwoer dat ik over de Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet zou komen in dat goede land dat de HEERE uw God u ter erfenis geven zal. h Deut. 1:37; 3:26; 31:2; 34:4. |
h Deut. 1:37 Ook vertoornde Zich de HEERE op mij om uwentwil, zeggende: Gij zult daar ook niet inkomen. Deut. 3:26 Doch de HEERE verstoorde Zich zeer om uwentwil over mij en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak. Deut. 31:2 En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaar oud, ik zal niet meer kunnen uitgaan en ingaan; daartoe heeft de HEERE tot mij gezegd: Gij zult over deze Jordaan niet gaan. Deut. 34:4 En de HEERE zeide tot hem: Dit is het land dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: Uw zaad zal Ik het geven. Ik heb het u met uw ogen doen zien, maar gij zult daarheen niet overgaan. |
22 Want ik zal in dit land sterven, ik zal over de Jordaan niet gaan; maar gij zult erover gaan en datzelve goede land erven. |
23 Wacht u, dat gij het verbond des HEEREN uws Gods, hetwelk Hij met u gemaakt heeft, niet vergeet, dat gij u een gesneden beeld zoudt maken, de gelijkenis van iets dat de HEERE uw God u verboden heeft. |
24 Want de HEERE uw God, Die is een iverterend Vuur, keen ijverig God. i Deut. 9:3. Hebr. 12:29. k Ex. 20:5; 34:14. Deut. 5:9; 6:15. |
i Deut. 9:3 Zo zult gij heden weten, dat de HEERE uw God Degene is Die voor uw aangezicht doorgaat, een verterend Vuur: Die zal hen verdelgen en Die zal hen voor uw aangezicht nederwerpen; en gij zult hen uit de bezitting verdrijven en zult hen haastelijk tenietdoen, gelijk als de HEERE tot u gesproken heeft. Hebr. 12:29 Want onze God is een verterend Vuur. k Ex. 20:5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; Ex. 34:14 (Want gij zult u niet buigen voor een anderen god; want des HEEREN Naam is IJveraar, een ijverig God is Hij); Deut. 5:9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; Deut. 6:15 Want de HEERE uw God is een ijverig God in het midden van u; dat de toorn des HEEREN uws Gods tegen u niet ontsteke en Hij u van den aardbodem verdelge. |
25 Wanneer gij nu kinderen en kindskinderen gewonnen zult hebben en in het land oud geworden zult zijn, en u zult verderven, dat gij gesneden beelden maakt, de gelijkenis van enig ding, en doet wat kwaad is in de ogen des HEEREN uws Gods, om Hem tot toorn te verwekken, |
26 Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuigen tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land waar gij over de Jordaan naartoe trekt om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk verdelgd worden. |
27 En de HEERE zal u lverstrooien onder de volken; en gij zult een klein volksken in getal overblijven onder de heidenen waar de HEERE u heen leiden zal. l Deut. 28:62, 64. |
l Deut. 28:62 En gij zult met weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de sterren des hemels in menigte; omdat gij der stem des HEEREN uws Gods niet gehoorzaam geweest zijt. Deut. 28:64 En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen. |
28 En aldaar zult gij goden dienen die mdes mensen handen werk zijn, hout en steen, die niet zien noch horen, noch eten noch rieken. m Ps. 115:4; 135:15. |
m Ps. 115:4 Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen: Ps. 135:15 De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden. |
29 Dan zult gij vandaar den HEERE uw God zoeken en vinden, als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met uw ganse ziel. |
30 Wanneer gij in angst zult zijn en u al deze dingen zullen treffen; in het laatste der dagen, dan zult gij wederkeren tot den HEERE uw God en Zijn stem gehoorzaam zijn. |
31 Want de HEERE uw God is een barmhartig God; Hij zal u niet verlaten, noch u verderven; en Hij zal het verbond uwer vaderen, dat Hij hun gezworen heeft, niet vergeten. |
32 Want vraag toch naar de vorige dagen die vóór u geweest zijn, van dien dag af dat God den mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde des hemels tot aan het andere einde des hemels, of zulk een groot ding geschied of gehoord is als dit: |
33 Of een volk gehoord heeft de stem Gods, sprekende uit het midden des vuurs, gelijk als gij gehoord hebt, en levend is gebleven? |
34 Of: of God verzocht heeft te gaan om Zich een volk uit het midden eens volks aan te nemen door verzoekingen, door tekenen en door wonderen en door strijd en door een sterke hand en door een uitgestrekten arm en met grote verschrikkingen, naar al hetgeen dat de HEERE uw God ulieden voor uw ogen in Egypte gedaan heeft? |
35 U is het getoond, opdat gij weet dat de HEERE die God is; er is niemand meer ndan Hij alleen. n Deut. 32:39. Jes. 45:5, 18, 22. Mark. 12:29, 32. |
n Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. Jes. 45:5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; Jes. 45:18 Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, die God Die de aarde geformeerd en Die haar gemaakt heeft; Hij heeft haar bevestigd, Hij heeft haar niet geschapen dat ze ledig zijn zou, maar heeft haar geformeerd opdat men daarin wonen zou: Ik ben de HEERE, en niemand meer. Jes. 45:22 Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer. Mark. 12:29 En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israël, de Heere onze God is een enig Heere. Mark. 12:32 En de schriftgeleerde zeide tot Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd dat er een enig God is, en er is geen ander dan Hij. |
36 Van den hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen om u te onderwijzen, en op de aarde heeft Hij u Zijn groot vuur laten zien, en gij hebt Zijn woorden uit het midden des vuurs gehoord. |
37 En omdat Hij uw vaderen liefhad en hun zaad na hen verkoren had, zo oheeft Hij u voor Zijn aangezicht door Zijn grote kracht uit Egypte uitgevoerd, o Ex. 13:3, 9, 14. |
o Ex. 13:3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelven dag, in welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand vanhier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. Ex. 13:9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft. Ex. 13:14 Wanneer het geschieden zal dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd. |
38 Om volken die groter en machtiger waren dan gij, voor uw aangezicht uit de bezitting te verdrijven, om u in te brengen, dat Hij u hunlieder land ter erfenis gave, als het te dezen dage is. |
39 Zo zult gij heden weten en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel en onder op de aarde, niemand meer. |
40 En gij zult houden Zijn inzettingen en Zijn geboden, die ik u heden gebied, opdat het u en uw kinderen na u welga, en opdat gij de dagen verlengt in het land dat de HEERE uw God u geeft, voor altoos. |
Drie vrijsteden over de Jordaan |
41 pToen scheidde Mozes drie steden uit aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon, p Num. 35:6, 14. |
p Num. 35:6 De steden nu die gij aan de Levieten zult geven, zullen zijn zes vrijsteden, die gij geven zult, opdat de doodslager daarheen vliede; en boven dezelve zult gij hun twee en veertig steden geven. Num. 35:14 Drie dezer steden zult gij geven op deze zijde van de Jordaan en drie dezer steden zult gij geven in het land Kanaän; vrijsteden zullen het zijn. |
42 Opdat daarheen vlood de doodslager die zijn naaste onwetende doodslaat, dien hij van gisteren en eergisteren niet haatte; dat hij in een van deze steden vlood en levend bleef: |
43 qBezer in de woestijn, in het effen land, voor de Rubenieten; en Ramoth in Gilead, voor de Gadieten; en Golan in Basan, voor de Manassieten. q Joz. 20:8. |
q Joz. 20:8 En aan gene zijde van de Jordaan van Jericho oostwaarts, gaven zij Bezer in de woestijn, in het platte land, van den stam van Ruben; en Ramoth in Gilead, van den stam van Gad; en Golan in Basan, van den stam van Manasse. |
Herinnering aan het geven van de tien geboden |
44 Dit is nu de wet, die Mozes den kinderen Israëls voorstelde. |
45 Dit zijn de getuigenissen en de inzettingen en de rechten, die Mozes sprak tot de kinderen Israëls, als zij uit Egypte waren uitgetogen; |
46 Aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde; welken Mozes rsloeg en de kinderen Israëls, als zij uit Egypte waren uitgetogen, r Num. 21:24. Deut. 1:4. |
r Num. 21:24 Maar Israël sloeg hem met de scherpte des zwaards, en nam zijn land in erfelijke bezitting, van de Arnon af tot de Jabbok toe, tot aan de kinderen Ammons (want de landpale der kinderen Ammons was vast). Deut. 1:4 Nadat hij geslagen had Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, en Og, den koning van Basan, dewelke woonde te Astharôth, te Edréï. |
47 En zijn land in bezitting genomen hadden; daartoe het land van sOg, koning van Basan; twee koningen der Amorieten die aan deze zijde van de Jordaan waren, tegen den opgang der zon; s Num. 21:33. Deut. 3:3. |
s Num. 21:33 Toen wendden zij zich en trokken op den weg van Basan; en Og, de koning van Basan, ging uit hun tegemoet, hij en al zijn volk, tot den strijd, in Edréï. Deut. 3:3 En de HEERE onze God gaf ook Og, den koning van Basan, en al zijn volk in onze hand, zodat wij hem sloegen, totdat wij hem niemand lieten overblijven. |
48 Van Aroër af, dat aan den oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is Hermon; |
49 En al het vlakke veld aan deze zijde van de Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee des vlakken velds, onder Asdoth-Pisga. |