Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 3 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Deuteronomium 3

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Hoe Og, de andere koning der Amorieten, van Israël overwonnen en zijn land ingenomen is, vs. 1, enz. Hetwelk, alsook het koninkrijk van Sihon, Mozes gegeven heeft aan de Rubenieten, Gadieten, en den halven stam van Manasse, 12. Jozua tot opvolger van Mozes gesterkt, 21. Hoe Mozes biddende om in het land Kanaän te mogen komen, van God afgeslagen, 23. En het land hem getoond is op een berg, 27, 28.
 
Og wordt verslagen
1 DAARNA akeerden wij ons en togen op, den weg van Basan; en Og, de koning van Basan, trok uit ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde bij Edréï.
a Num. 21:33. Deut. 29:7. verwijsteksten
 
2 Toen zeide de HEERE tot mij: Vrees hem niet, want Ik heb hem en al zijn volk en zijn land in uw hand gegeven; en gij zult hem doen bgelijk als gij Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, gedaan hebt.
b Num. 21:34. verwijsteksten
 
3 En de HEERE onze God gaf ook Og, den koning van Basan, en al zijn volk in onze hand, zodat wij hem sloegen, totdat wij hem 1niemand lieten overblijven.
1 Hebr. geen overblijfsel of overgeblevene.
 
4 En wij namen te dien tijde al zijn steden; er was geen stad die wij van hen niet namen: zestig steden, de ganse 2landstreek van Argob, het koninkrijk van Og in Basan.
2 Hebr. koord of touw, snoer, als ook vers 13, omdat men de landen te dien tijde met koorden gewoon was af te meten en uit te delen. verwijsteksten
 
5 Al die steden waren met hoge 3muren, poorten en grendels gesterkt; behalve zeer vele 4onbemuurde steden.
3 Hebr. muur, poort en grendel.
4 Anders: steden der landlieden, dat is, landstadjes.
 
6 En wij 5verbanden dezelve, gelijk wij Sihon, den koning van Hesbon, gedaan hadden, verbannende alle steden, mannen, vrouwen en kinderkens.
5 Zie Deut. 2:34. verwijsteksten
 
7 Doch al het vee en den roof van die steden roofden wij voor ons.
8 Zo namen wij te dien tijde het land uit de hand van de twee koningen der Amorieten die aan deze 6zijde van de Jordaan waren, van de beek 7Arnon tot den berg 8Hermon toe:
6 De oostzijde.
7 In het zuiden.
8 In het noorden. Hebr. Chermon.
 
9 (De Sidoniërs noemen 9Hermon 10Sirjon, maar de Amorieten noemen hem 11Senir.)
9 Ook genoemd Sion. Zie Deut. 4:48. Richt. 3 op vers 3. 1 Kron. 5:23. verwijsteksten
10 Hebr. Schirjon.
11 Hebr. Schenir, dat is, (als enigen menen) sneeuwberg; omdat deze berg vanwege de schrikkelijke hoogte altijd vol sneeuw was, gelijk de Alpen.
 
10 Al de steden van het platte land, en het ganse Gilead en het ganse Basan tot Salcha en Edréï toe, steden van het koninkrijk van Og in Basan.
11 Want Og, de koning van Basan, was 12alleen van de overigen der reuzen overgebleven; zie, zijn bedstede, zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te 13Rabba der kinderen Ammons? Negen 14ellen is haar lengte en vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog.
12 Dit dient tot vergroting van de macht des HEEREN die Hij in het verdelgen van dezen reus en al zijn volk bewezen heeft.
13 De hoofdstad der Ammonieten. Zie 2 Sam. 12:26. De zin is, dat deze bedstede voorzeker daar nog voorhanden was. verwijsteksten
14 Zie Gen. 6 op vers 15. verwijsteksten
 
Verdeling van het Overjordaanse
12 Ditzelve land nu cnamen wij te dien tijde in bezit; van Aroër af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead, met de steden van hetzelve, gaf ik den Rubenieten en Gadieten.
c Num. 32:33. verwijsteksten
 
13 En het overige van Gilead, mitsgaders het ganse Basan, het koninkrijk van Og, gaf ik aan den halven stam van Manasse, de ganse landstreek van Argob, door het ganse Basan; datzelve werd genoemd het land der reuzen.
14 15Jaïr, de zoon van Manasse, kreeg de ganse landstreek van Argob, tot aan de landpale der 16Gesurieten en Maächatieten; en hij noemde ze naar zijn naam: Basan 17Havvot-Jaïr, 18tot op dezen dag.
15 Zie Num. 32 op vers 41. verwijsteksten
16 Hebr. Geschuri, dat is, den Gesuriet. Gesur en Maächa waren beide gelegen aan de noordergrenzen van Kanaän. Zie 2 Sam. 3 op vers 3. 2 Sam. 10:6. verwijsteksten
17 Hebr. Chavvot, dat is, Jaïrs dorpen of Jaïrs hoeven. Zie Num. 32:41. verwijsteksten
18 Versta: zijn die alzo genoemd, zij hebben dezen naam behouden; alzo elders dikwijls.
 
15 En aan 19Machir gaf ik 20Gilead.
19 Deze is geweest de zoon van Manasse, Gen. 50:23. verwijsteksten
20 Versta een gedeelte van Gilead, uit vergelijking van vss. 12, 13. Het schijnt dat dit eigenlijk den naam van Gilead gehad heeft, en het deel der Rubenieten en Gadieten de helft van Gilead, vers 13, en Jaïrs deel Havvot-Jaïr, vers 14. Gelijk ook enige kaarten dat alzo hebben. Vgl. ook 2 Kon. 10:33. verwijsteksten
 
16 Maar aan de Rubenieten en Gadieten gaf ik van Gilead af tot aan de beek Arnon, 21het midden van de beek en de landpale, en tot aan de beek Jabbok, de landpale der kinderen Ammons;
21 Dat is, tussen de beek, enz.
 
17 Daartoe het vlakke veld en de Jordaan, mitsgaders de landpale; van 22Cinnéreth af tot aan de zee des vlakken velds, de 23Zoutzee, onder 24Asdoth-Pisga tegen het oosten.
22 Zie Num. 34:11. Joz. 12:3. Naderhand genoemd de Zee Gennesaret, Luk. 5:1, enz. verwijsteksten
23 Zie Gen. 14 op vers 3. verwijsteksten
24 Anders: beneden den afloop van den heuvel tegen het oosten. Naar sommige kaarten ligt de stad Asdoth-Pisga tussen den hogen berg Pisga en den berg Peor. Zie ook Joz. 12:3; 13:20. verwijsteksten
 
18 Voorts 25gebood ik dulieden terzelfder tijd, zeggende: De HEERE uw God heeft u dit land gegeven om het te erven; allen dan, die strijdbare mannen zijt, trekt gewapend door voor het aangezicht van uw broederen, de kinderen Israëls;
25 Dit gebod ging den Rubenieten, Gadieten en den halven stam van Manasse aan.
d Num. 32:20. verwijsteksten
 
19 Behalve uw vrouwen en uw kinderkens en uw vee (ik weet dat gij veel vee hebt), zij zullen blijven in uw steden, die ik u gegeven heb;
20 Totdat de HEERE uw broederen rust geve gelijk ulieden, dat zij ook erven het land dat de HEERE uw God hun geven zal aan gene zijde der Jordaan; dan zult gij wederkeren, elk tot zijn erfenis die ik u gegeven heb.
21 Ook egebood ik Jozua terzelfder tijd, zeggende: Uw ogen, die zien alles wat de HEERE ulieder God aan deze 26twee koningen gedaan heeft; alzo zal de HEERE aan alle koninkrijken doen, naar dewelke gij henen doortrekt.
e Num. 27:18. verwijsteksten
26 Te weten den koning Sihon en den koning Og.
 
22 Vreest hen niet, want de HEERE uw God, Die strijdt voor ulieden.
 
Mozes mag Kanaän niet in
23 Ook bad ik den HEERE om genade, zeggende terzelfder tijd:
24 Heere 27HEERE, Gij hebt begonnen 28Uw knecht te tonen Uw 29grootheid en 30Uw sterke hand; want fwat god is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden.
27 In het Hebreeuws staan de letters van het woord Jehovah, maar hebbende de punten van het woord Elohim; gelijk ook elders.
28 Dat is, mij die Uw knecht ben.
29 Zie Deut. 11:2. verwijsteksten
30 Of: Uw hand, die sterk is.
f Ps. 89:7, 8, 9. verwijsteksten
 
25 Laat mij toch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is, dat 31goede gebergte 32en den Libanon!
31 Dat is, schoon en vruchtbaar.
32 Anders: te weten den Libanon.
 
26 gDoch de HEERE verstoorde Zich zeer 33om uwentwil over mij en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot mij: 34Het zij u genoeg; 35spreek niet meer tot Mij van deze zaak.
g Deut. 1:37; 31:2; 34:4. verwijsteksten
33 Zie Deut. 1:37. verwijsteksten
34 Of: Gij hebt genoeg. Vgl. hiermede 2 Kor. 12:8, 9. verwijsteksten
35 Hebr. doe niet toe of vaar niet voort te spreken.
 
27 Klim op de 36hoogte van Pisga, en hef uw ogen op naar het westen en naar het noorden en naar het zuiden en naar het oosten, en 37zie toe met uw ogen; want gij zult over deze Jordaan niet gaan.
36 Hebr. het hoofd.
37 Te weten naar het land Kanaän.
 
28 38Gebied dan Jozua, en versterk hem en 39bekrachtig hem; want hij zal voor het aangezicht van dit volk heen overgaan en zal hen dat land dat gij zien zult, doen erven.
38 Dat is, onderwijs en bericht hem van alles wat hem tot uitvoering van zijn ambt zal nodig wezen volgens Mijn voorschrift.
39 Dat is, spreek hem een goeden moed aan, en maak hem moedig tegen alle voorvallende zwarigheden.
 
29 Alzo bleven wij in dit dal tegenover 40Beth-Peor.
40 Anders: het huis van Peor. Sommige kaarten hebben hier een stad, genoemd Beth-Peor, liggende aan den voet van een berg van gelijken naam, dicht bij Pisga en Nebo.

Einde Deuteronomium 3