Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 28 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Deuteronomium 28

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Register der zegeningen die Mozes van Godswege het volk belooft indien zij Hem gehoorzamen, vs. 1, enz. Daartegenover een register der vervloekingen die hij hunlieden dreigt en voorzegt, zo zij van God afwijken en Zijn geboden verlaten, 15.
 
Zegeningen en vervloekingen
1 EN ahet zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods 1vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden die ik u heden gebied, zo zal de HEERE uw God u 2hoog zetten boven alle volken der aarde.
a Lev. 26:3. verwijsteksten
1 Hebr. gehoorzamende zult gehoorzamen.
2 Zie Deut. 26 op vers 19. verwijsteksten
 
2 En al deze zegeningen zullen over u komen en u aantreffen, wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods zult gehoorzaam zijn.
3 Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld.
4 Gezegend zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands en de vrucht uwer beesten, de voortzetting uwer koeien en de kudden van uw kleinvee.
5 Gezegend zal zijn uw 3korf en uw 4baktrog.
3 Te weten, waarin gij uw brood of landvruchten pleegt te leggen, die zal nimmer ledig zijn. Zie Deut. 26:2, 10. verwijsteksten
4 Dat is, gij zult deeg en brood genoeg hebben.
 
6 Gezegend zult gij zijn in 5uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan.
5 Dat is, binnenshuis en buitenshuis, in al uw doen, handel en wandel. Alzo vers 19. Vgl. Num. 27:17. Deut. 31:2. verwijsteksten
 
7 De HEERE zal geven uw vijanden die tegen u opstaan, 6geslagen voor uw aangezicht; door één weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden.
6 Vgl. Deut. 1 op vers 8. Alzo onder, vers 25. verwijsteksten
 
8 De HEERE zal 7den zegen 8gebieden, dat hij met u zij in uw schuren, 9en in alles waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land dat u de HEERE uw God geven zal.
7 Hebr. den zegen met u gebieden.
8 Zie Lev. 25 op vers 21. verwijsteksten
9 Hebr. en in allen aanslag of alle uitsteking uwer hand.
 
9 De HEERE zal u Zichzelven btot een 10heilig volk 11bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij de geboden des HEEREN uws Gods zult houden en in Zijn wegen wandelen.
b Deut. 7:6. verwijsteksten
10 Zie Deut. 7 op vers 6 en vgl. Deut. 29 op vers 13. verwijsteksten
11 Of: stellen, oprichten.
 
10 En alle volken der aarde zullen zien, 12dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.
12 Of: dat de Naam des HEEREN over u uitgeroepen is, of: dat gij naar den Naam des Heeren genoemd zijt. Vgl. Gen. 48:6, 16. verwijsteksten
 
11 cEn de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks en in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws lands; op het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.
c Deut. 30:9. verwijsteksten
 
12 De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den 13hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken dlenen, maar gij zult niet ontlenen.
13 Dat is, de lucht (als Zijn schatkamer) alzo regeren dat u de tijdige regen vandaar afkomt.
d Deut. 15:6. verwijsteksten
 
13 En de HEERE zal u 14tot een hoofd maken en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk 15boven zijn en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, die ik u heden gebied te houden en te doen,
14 Dat gij in aanzien, eer en macht den voortocht zult hebben; gelijk de volgende woorden mede verklaren. Een manier van spreken die genomen is van de plaats en achting dezer leden in de beesten. Vgl. Jes. 9:13, 14; 19:15. verwijsteksten
15 Dat is, overwinnen en niet onderliggen.
 
14 En gij niet afwijken zult van al de woorden die ik ulieden heden gebied, ter rechter- of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt om die te dienen.
15 Daarentegen zal het geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods eniet zult gehoorzaam zijn om waar te nemen dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied, zo zullen al deze vloeken over u komen en u treffen.
e Lev. 26:14. Klgld. 2:17. Dan. 9:11, 13. Mal. 2:2. verwijsteksten
 
16 Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld.
17 Vervloekt zal zijn uw korf en uw baktrog.
18 Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw kleinvee.
19 Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.
20 De HEERE zal onder u zenden den vloek, 16de verstoring en het verderf, in alles waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt en totdat gij haastelijk omkomt vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.
16 De zin is, dat al uw aanslagen verstoord en bedorven, of verhinderd en teruggezet zullen worden.
 
21 De HEERE zal u de pestilentie doen aankleven, totdat 17Hij u verdoe van het land waar gij naartoe gaat om dat te erven.
17 Te weten de HEERE. Vgl. vers 48. verwijsteksten
 
22 fDe HEERE zal u slaan met tering en met koorts en met 18vurigheid, en met 19hitte en met 20droogte, en met 21brandkoren en met 22honingdauw, die u vervolgen zullen totdat gij omkomt.
f Lev. 26:16. verwijsteksten
18 Of: ontsteking, dat is, met vurige of hete gezwellen.
19 Ontsteking der lucht. Sommigen verstaan het van inwendigen brand des lichaams, waarop gedurige dorst volgt.
20 Dat het in langen tijd niet regent. Zie 1 Kon. 17:1, 7. Hagg. 1:10, 11. Anders: zwaard. verwijsteksten
21 Een plaag in het gewas, als het door langdurige droogte en hitte of door een dorren oostenwind verzengt en verdort. Sommigen verstaan door deze twee woorden enige ziekten, als brandzucht en geelzucht.
22 Of: meeldauw, een andere plaag in het koren, als het door te veel vocht vervuilt en verrot. Zie van deze plaag 1 Kon. 8:37. 2 Kron. 6:28. Amos 4:9. Hagg. 2:18. verwijsteksten
 
23 gEn uw 23hemel, die boven uw hoofd is, zal 24koper zijn, en de aarde, die onder u is, zal ijzer zijn.
g Lev. 26:19. verwijsteksten
23 Dat is, de lucht.
24 Zie Lev. 26 op vers 19. verwijsteksten
 
24 De HEERE uw God zal 25pulver en stof tot regen uws lands geven; 26van den hemel zal het op u nederdalen, totdat gij verdelgd wordt.
25 Anders: den regen uws lands tot pulver en stof maken; dat is, de regen zal tot bevochtiging des aardrijks onnut en ondienstig zijn.
26 Het stof door den wind opgedreven zijnde, zal van boven weder op u nedervallen, alsof het op u regende, en dat zal uw regen zijn.
 
25 De HEERE zal u 27geven geslagen voor het aangezicht uwer vijanden; door één weg zult gij tot 28hem uittrekken en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde 29beroerd worden.
27 Zie vers 7. verwijsteksten
28 Den vijand.
29 Dat is, gij zult in gestadige onrust zijn vanwege uitlands geweld; of: gij zult onder de omliggende koninkrijken heen en weder gedreven worden. Zie 2 Kron. 29:8. Jer. 15:4; 24:9; 29:18; 34:17. verwijsteksten
 
26 En uw dode lichaam zal aan alle gevogelte des hemels en aan de beesten der aarde tot spijze zijn; en niemand zal ze afschrikken.
27 De HEERE zal u slaan met h30zweren van Egypte, en met spenen en met droge schurft en met 31krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden.
h Ex. 9:9. verwijsteksten
30 Die God mensen en beesten in gans Egypteland toeschikte, Ex. 9:9. verwijsteksten
31 Of: jeuksel.
 
28 De HEERE zal u slaan met onzinnigheid en met blindheid, en met 32verbaasdheid des harten;
32 Of: botheid, plompheid, bedwelmdheid. Vgl. Job 5:13, 14. verwijsteksten
 
29 Dat gij op den middag zult omtasten gelijk als een blinde omtast in het donker, en zult uw wegen niet voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn.
30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet 33gemeen maken.
33 Dat is, geen vruchten daarvan voor u mogen genieten. Zie Deut. 20 op vers 6 en vgl. Deut. 22:9. verwijsteksten
 
31 Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden en tot u niet wederkeren; uw kleinvee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.
32 Uw zonen en uw dochters zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien en 34naar hen bezwijken den gansen dag; maar 35het zal in het vermogen uwer hand niet zijn.
34 Versta: van omzien en verlangen naar de zonen en dochters zullen uw ogen versmachten.
35 Gij zult de macht niet hebben om die te verlossen of weder te krijgen. Anders: daar zal geen sterkte in uw hand zijn.
 
33 De vrucht van uw land en 36al uw arbeid zal een volk eten dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn.
36 Zie Job 20:18, 19. verwijsteksten
 
34 En gij zult onzinnig zijn, 37vanwege het gezicht uwer ogen dat gij zien zult.
37 Dat is, vanwege de dingen die gij met uw ogen zult moeten aanzien. Alzo vers 67. verwijsteksten
 
35 De HEERE zal u slaan met boze zweren aan de knieën en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel.
36 De HEERE zal u, mitsgaders uw koning dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, hout en steen.
37 En gij zult zijn tot een 38schrik, tot een spreekwoord en tot een 39spotrede, onder al de volken waar u de HEERE heen leiden zal.
38 Dat de volken zich over uw plagen en ellenden ontzetten zullen. Anders: tot verwoesting.
39 Of: voorwerp van spot, schimp.
 
38 iGij zult veel zaad op den akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal het verteren.
i Micha 6:15. Hagg. 1:6. verwijsteksten
 
39 Wijngaarden zult gij planten en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen, want de worm zal het afeten.
40 Olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, maar gij zult u met olie niet zalven, want uw olijfboom zal zijn vrucht afwerpen.
41 Zonen en dochters zult gij gewinnen, maar zij zullen voor u niet zijn, want zij zullen in gevangenis gaan.
42 Al uw geboomte en de vrucht uws lands zal 40het boos gewormte erfelijk bezitten.
40 Anders: de vlam, slag, drop; een plaag in het geboomte en de landvruchten, veroorzaakt door dampen, die van boven (inzonderheid in de hondsdagen) verdroogd en verhit worden en de bomen en vruchten verzengen, verdorren en verderven.
 
43 De vreemdeling die in het midden van u is, zal 41hoog, hoog boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen.
41 Dat is, zeer hoog, en in hoogheid boven u toenemende en voortgaande, gelijk gij in zonden voortgaat.
 
44 Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal 42tot een hoofd zijn en gij zult tot een staart zijn.
42 Zie vers 13. verwijsteksten
 
45 En al deze vloeken zullen over u komen en u vervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd wordt; omdat gij der stem des HEEREN uws Gods niet gehoorzaam zult geweest zijn om te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.
46 En 43zij zullen onder u tot een teken en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.
43 Te weten deze vloeken.
 
47 44Omdat gij den HEERE uw God niet gediend zult hebben met 45vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de 46veelheid van alles,
44 Of: Voor, in plaats dat gij den HEERE niet hebt willen dienen in voorspoed, zo zult gij vreemde volken moeten dienen in grote ellende; als in het volgende vers gedreigd wordt.
45 Met lust en gewilligheid.
46 Of: overvloed, waardoor gij weelderig en dartel zult worden. Zie Deut. 31:20; 32:15. De vervulling zie Neh. 9:25, 26 en elders. verwijsteksten
 
48 Zo zult gij uw vijanden die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst en in naaktheid en in gebrek van alles; en Hij zal een 47ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge.
47 Een manier van spreken genomen van het juk der beesten, dat van hout placht te zijn; daarentegen dreigt God dat Hij Zijn volk een ijzeren juk zal opleggen, dat is, een harde, zware, zeer lastige en langdurige dienstbaarheid. Alzo Jer. 28:13, 14. verwijsteksten
 
49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, 48gelijk als een arend vliegt; een volk welks spraak gij niet zult 49verstaan;
48 Zo haastig en onvoorziens zal het u overkomen als een arend pleegt te vliegen.
49 Hebr. horen. Zie Gen. 11 op vers 7. verwijsteksten
 
50 Een volk, 50stijf van 51aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn.
50 Dat is, Hebr. eigenlijk: sterk, onbeschaamd, hard, onbeweeglijk, dat niemand zal ontzien of verschonen, over niemand bewogen worden, hij zij oud of jong; als in het volgende verklaard wordt. Alzo Dan. 8:23. verwijsteksten
51 Vgl. Deut. 1 op vers 17. verwijsteksten
 
51 En 52het zal de vrucht uwer beesten en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; 53hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien, noch kudden van uw kleinvee zal overlaten, totdat 54Hij u verdoe.
52 Te weten, het volk waarvan in het voorgaande vers gesproken is.
53 Volk.
54 Namelijk de Heere.
 
52 En het zal u 55beangstigen in al uw 56poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land dat u de HEERE uw God gegeven heeft.
55 Of: belegeren.
56 Dat is, steden, en zo in het volgende.
 
53 kEn gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochters, die u de HEERE uw God gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen.
k Lev. 26:29. 2 Kon. 6:29. Klgld. 4:10. verwijsteksten
 
54 Aangaande den man die teder onder u en die zeer 57wellustig geweest is: zijn oog 58zal kwaad zijn tegen zijn broeder en tegen de 59huisvrouw zijns schoots en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal hebben;
57 Lichtzinnig, lekker, dartel.
58 Dat is, zijn oog zal onvriendelijk, nijdig, afgunstig zijn; als ook vers 56. Zie Deut. 15 op vers 9. verwijsteksten
59 Zie Deut. 13 op vers 6. verwijsteksten
 
55 Dat hij niet aan één van die zal geven van het vlees zijner zonen die hij eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden; in de belegering en in de benauwing, waarmede u uw vijand in al uw poorten zal benauwen.
56 Aangaande de tedere en wellustige vrouw onder u, die niet verzocht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield: haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots en tegen haar zoon en tegen haar dochter;
57 En dat 60om haar nageboorte, die van tussen haar voeten uitgegaan zal zijn, en om haar 61zonen die zij gebaard zal hebben, want zij zal hen eten in het verborgen, vermits gebrek van alles; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u zal benauwen in uw poorten.
60 Dat is, om haar nieuwgeboren kindeken, mitsgaders de gevolgde nageboorte, die deze lichtzinnige vrouw haar man, enz., zal misgunnen en zelve in het verborgen door een gruwelijk oordeel Gods zal eten. Zie 2 Kon. 6:28. verwijsteksten
61 Die ouder en groter waren.
 
58 Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vrezen dezen heerlijken en vreselijken 62Naam, den HEERE uw God,
62 Vgl. Gen. 2 op vers 4. Lev. 24 op vers 11. 2 Sam. 6 op vers 2. De Naam des HEEREN, dat is, de HEERE Zelf, Wien alleen deze Naam JEHOVAH toekomt, te weten de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, als zijnde de enige ware God in Wezen, eigenschappen, heerlijkheid, werkingen, enz. verwijsteksten
 
59 Zo zal de HEERE uw plagen 63wonderlijk maken, mitsgaders de plagen van uw zaad; het zullen grote en 64gewisse plagen en boze en gewisse krankten zijn.
63 Zo grote, vreemde en schrikkelijke plagen zal Hij u toezenden, dat eenieder zich daarover zal verwonderen.
64 Hebr. getrouwe; dat is, die zekerlijk treffen en lang beklijven zullen.
 
60 En Hij zal 65op u doen keren alle kwalen van Egypte, voor dewelke gij gevreesd hebt, en zij zullen u aanhangen.
65 De vreemde kwade ziekten waarmede God de Egyptenaars geplaagd heeft, zal Hij alsdan op u leggen. Zie Exodus 8; 9. Vgl. Deut. 7:15. verwijsteksten
 
61 Ook 66alle krankte en alle plaag die in het boek dezer wet niet geschreven is, zal de HEERE over u doen komen, totdat gij verdelgd wordt.
66 Dat is, allerlei.
 
62 En gij zult met 67weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de lsterren des hemels in menigte; omdat gij der stem des HEEREN uws Gods niet gehoorzaam geweest zijt.
67 Hebr. in of met mensen of lieden der weinigheid. Vgl. Gen. 34 op vers 30. Num. 9:20. Zie ook Jes. 1:9. verwijsteksten
l Deut. 10:22. verwijsteksten
 
63 En het zal geschieden, mgelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goeddoende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land waar gij naartoe gaat om dat te erven.
m Jes. 1:24. verwijsteksten
 
64 En de HEERE zal u nverstrooien onder alle volken, 68van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.
n Deut. 4:27. Neh. 1:8. verwijsteksten
68 Hebr. van het einde der aarde tot het einde, enz.
 
65 Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen en 69mattigheid der ziel.
69 Of: flauwheid, treurigheid.
 
66 En uw leven zal 70tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken en zult 71van uw leven niet zeker zijn.
70 Deze manier van spreken wordt verklaard door de volgende woorden: gij zult van uw leven niet zeker zijn. Als wanneer iets aan een dunnen draad voor onze ogen alzo hangt, dat men altijd vreest, het zal nu of dan moeten vallen.
71 Hebr. uw leven niet geloven of vertrouwen.
 
67 Des morgens zult gij zeggen: 72Och, dat het avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits den schrik uws harten waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits 73het gezicht uwer ogen dat gij zien zult.
72 Hebr. Wie zal den avond geven? Insgelijks: Wie zal den morgen geven? Zie en vgl. deze manier van spreken met Deut. 5 op vers 29. verwijsteksten
73 Zie vers 34. verwijsteksten
 
68 En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen 74door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult 75dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden, 76maar er zal geen koper zijn.
74 Versta die naar Egypteland leidt.
75 Of: dat land, te weten van Egypte. Zie Deut. 17:16. Alsof de HEERE zeide: Ik zal u weder derwaarts voeren vanwaar Ik u weggevoerd had met belofte van eeuwige vrijheid op conditie van gehoorzaamheid. Zie Jeremia 44. Hos. 8:13; 9:6. verwijsteksten
76 Dat is, gij zult zo veracht en gehaat zijn, dat niemand u zal begeren te kopen om voor slaaf te gebruiken.

Einde Deuteronomium 28