Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bevel van gedenkstenen en een altaar op te richten over de Jordaan, en tot wat einde, vs. 1, enz. Bevel en order van den zegen en vloek aldaar uit te spreken, met het formulier van den vloek, 11. |
Gedenkstenen op den berg Ebal |
1 EN Mozes tezamen met de oudsten van Israël gebood het volk, zeggende: Behoud al deze 1geboden die ik ulieden heden gebied. | | 1 Hebr. al dit gebod dat, enz. |
2 Het zal dan geschieden, ten dage aals gij over de Jordaan zult gegaan zijn in het land dat u de HEERE uw God geven zal, zo zult gij u grote stenen oprichten en 2bestrijken ze met kalk. | | a Joz. 4:1. Joz. 4:1 HET geschiedde nu toen al het volk geëindigd had over de Jordaan te trekken, dat de HEERE tot Jozua sprak, zeggende: |
2 Hebr. bekalken ze met kalk, en alzo vers 4. vers 4 Het zal dan geschieden als gij over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij dezelve stenen van dewelke ik u heden gebied, zult oprichten op den berg Ebal, en gij zult ze met kalk bestrijken. |
3 En gij zult daarop schrijven alle woorden dezer wet, als gij overgegaan zult zijn; 3opdat gij komt in het land dat de HEERE uw God u geven zal, een land vloeiende van melk en honing, gelijk als de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft. | | 3 Anders: omdat gij komt. |
4 Het zal dan geschieden als gij over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij dezelve stenen van dewelke ik u heden gebied, zult oprichten op den berg Ebal, en gij zult ze met kalk bestrijken. | | |
5 bEn gij zult aldaar den HEERE uw God een altaar bouwen, een altaar van stenen; gij zult 4geen ijzer over dezelve bewegen. | | b Ex. 20:25. Joz. 8:31. Ex. 20:25 Maar indien gij Mij een stenen altaar zult maken, zo zult gij dat niet bouwen van gehouwen steen; zo gij uw houwijzer daarover verheft, zo zult gij het ontheiligen. Joz. 8:31 Gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, den kinderen Israëls geboden had, achtervolgens hetgeen dat geschreven is in het wetboek van Mozes: een altaar van gehele stenen, over dewelke men geen ijzer bewogen had; en daarop offerden zij den HEERE brandoffers, ook offerden zij dankoffers. |
4 Dat is, gij zult geen ijzeren instrument aan de stenen gebruiken om die kunstiglijk te bereiden, opdat het niet tot misbruik gedije. Want dit was maar voor een tijd, totdat God Zijn wil van een zekere plaats van Zijn dienst zou hebben geopenbaard. |
6 Van 5hele stenen zult gij het altaar des HEEREN uws Gods bouwen, en gij zult den HEERE uw God brandoffers daarop offeren. | | 5 Ruw en onbehouwen, zoals gij ze vinden zult. |
7 Ook zult gij dankoffers offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. | | |
8 En gij zult op deze stenen schrijven alle woorden dezer wet, 6die wel uitdrukkende. | | 6 Zodat ze wel leesbaar en lang durende zijn. |
9 Voorts sprak Mozes tezamen met de Levitische priesters tot gans Israël, zeggende: Luister toe en hoor, o Israël; 7op dezen dag zijt gij den HEERE uw God tot een volk geworden. | | 7 Vgl. Deut. 26 op vers 17. Deut. 26:17 (kt.) Heden hebt gij den HEERE doen zeggen, dat Hij u tot een God zal zijn, en dat gij zult wandelen in Zijn wegen en houden Zijn inzettingen en Zijn geboden en Zijn rechten, en dat gij Zijner stem zult gehoorzaam zijn. |
10 Daarom zult gij der stem des HEEREN uws Gods gehoorzaam zijn, en gij zult doen Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied. | | |
11 En Mozes gebood het volk te dien dage, zeggende: | | |
12 8Dezen zullen staan om het volk te zegenen op den berg Gerizîm, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon en Levi en Juda en Issaschar en Jozef en Benjamin. | | 8 Vgl. Deut. 11:29. Deut. 11:29 En het zal geschieden, als u de HEERE uw God zal hebben ingebracht in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven, dan zult gij den zegen uitspreken op den berg Gerizîm en den vloek op den berg Ebal. |
13 En dezen zullen staan over den vloek op den berg Ebal: Ruben, Gad en Aser en Zebulon, Dan en Naftali. | | |
14 En de Levieten zullen betuigen en zeggen tot allen man van Israël, met verheven stem: | | |
15 Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld, 9een gruwel des HEEREN, een werk van des werkmeesters handen, 10zal maken en zetten in het verborgene. En al het volk zal antwoorden en zeggen: 11Amen. | | 9 Zie Deut. 17 op vers 1. Deut. 17:1 (kt.) GIJ zult den HEERE uw God geen os of kleinvee offeren waaraan een gebrek zij of
enig kwaad; want dat is den HEERE uw God een gruwel. |
10 Of: al zou hij het in het verborgene zetten. |
11 Zie Num. 5 op vers 22. Num. 5:22 (kt.) Dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand inga om den buik te doen zwellen en de heup te doen vervallen. Dan zal die vrouw zeggen: Amen, amen. |
16 Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht. En al het volk zal zeggen: Amen. | | |
17 Vervloekt zij, die zijns naasten landpaal verrukt. En al het volk zal zeggen: Amen. | | |
18 Vervloekt zij, die een blinde op den weg doet dolen. En al het volk zal zeggen: Amen. | | |
19 Vervloekt zij, die het recht van den vreemdeling, van den wees en van de weduwe buigt. En al het volk zal zeggen: Amen. | | |
20 Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij 12zijns vaders slip ontdekt heeft. En al het volk zal zeggen: Amen. | | 12 Zie Deut. 22 op vers 30. Deut. 22:30 (kt.) Een man zal zijns vaders vrouw niet nemen, en hij zal zijns vaders slip niet ontdekken. |
21 Vervloekt zij, die bij enig beest ligt. En al het volk zal zeggen: Amen. | | |
22 Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de 13dochter zijns vaders of de dochter zijner moeder. En al het volk zal zeggen: Amen. | | 13 Dat is, zijn halfzuster, als de volgende woorden verklaren. |
23 Vervloekt zij, die bij zijn 14schoonmoeder ligt. En al het volk zal zeggen: Amen. | | 14 Dat is, de moeder van zijn huisvrouw. |
24 Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgen 15verslaat. En al het volk zal zeggen: Amen. | | 15 Dat is, ombrengt, vermoordt. |
25 Vervloekt zij, 16die geschenk neemt om 17een ziel, 18het bloed eens onschuldigen, te verslaan. En al het volk zal zeggen: Amen. | | 16 Hetzij rechter, of getuige, of een moordenaar, daartoe omgekocht, enz. |
17 Dat is, een mens. |
18 Dat is, zodat het bloed van een onschuldige door hem of zijn toedoen vergoten wordt. |
26 cVervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal 19bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. | | c Gal. 3:10. Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. |
19 Met hart, mond en metterdaad die steeds nakomende en volbrengende. Vgl. Jer. 35:14, 16. Jer. 35:14 De woorden van Jónadab, den zoon van Rechab, die hij zijn kinderen geboden heeft, dat zij geen wijn zouden drinken, zijn bevestigd; want zij hebben geen gedronken tot op dezen dag, maar het gebod huns vaders gehoord; en Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt naar Mij niet gehoord. Jer. 35:16 Dewijl dan de kinderen van Jónadab, den zoon van Rechab, het gebod huns vaders, dat hij hun geboden heeft, bevestigd hebben, maar dit volk naar Mij niet hoort; |