Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Van het houden der feesten, als pascha, vs. 1, enz. Pinksteren, 9. Loofhuttenfeest, 13. Wie, waar en hoe zij op deze feesten moesten verschijnen, 16. Van het ambt der rechters, 18. Van afgodische bossen en pilaren, 21. |
Het vieren der drie grote feesten |
1 NEEM waar de maand 1Abib, dat gij den HEERE uw God a2pascha 3houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, 4bij nacht. | | 1 Ex. 13:4. Deut. 1 op vers 3. Ex. 13:4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib. Deut. 1:3 (kt.) En het is geschied in het veertigste jaar, in de elfde maand, op den eerste der maand, dat Mozes sprak tot de kinderen Israëls naar alles wat hem de HEERE aan hen bevolen had; |
a Ex. 12:2. Lev. 23:5. Num. 9:1; 28:16. Ex. 12:2 Deze zelve maand zal ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van de maanden des jaars zijn. Lev. 23:5 In de eerste maand, op den veertiende der maand, tussen twee avonden, is des HEEREN pascha. Num. 9:1 EN de HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in het tweede jaar nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, in de eerste maand, zeggende: Num. 28:16 En in de eerste maand, op den veertienden dag der maand, is het pascha den HEERE. |
2 Zie Ex. 12:11. Hebr. pesach. Ex. 12:11 Aldus nu zult gij het eten: uw lendenen zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha. |
3 Anders: maakt of doet. Anders: pascha bereidt. |
4 Zie Ex. 12:31. Ex. 12:31 Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. |
2 Dan zult gij den HEERE uw God het pascha 5slachten, 6schapen en runderen, in de plaats die de HEERE verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te doen wonen. | | 5 Of: offeren, en zo vss. 4, 5, 6. vers 4 Er zal bij u in zeven dagen geen zuurdeeg gezien worden in enige uwer landpalen; ook zal van het vlees dat gij aan den avond aan den eersten dag geslacht zult hebben, niets tot den morgen overnachten. vers 5 Gij zult het pascha niet mogen slachten in een uwer poorten die de HEERE uw God u geeft. vers 6 Maar aan de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal om daar Zijn Naam te doen wonen, aldaar zult gij het pascha slachten aan den avond, als de zon ondergaat, te bestemder tijd van uw uittrekken uit Egypte. |
6 Dat is, al zulke offeranden als de Heere op dit feest te slachten en te offeren bevolen had, Num. 28:16; een jong lam of geit was eigenlijk het paasoffer genoemd. Zie Ex. 12:3, 4, 5, 27. Daarbenevens moesten ook andere offeranden op het feest geslacht en geofferd worden. Num. 28:16 En in de eerste maand, op den veertienden dag der maand, is het pascha den HEERE. Ex. 12:3 Spreekt tot de ganse vergadering Israëls, zeggende: Aan den tiende dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaders, een lam voor een huis. Ex. 12:4 Maar indien een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar het lam. Ex. 12:5 Gij zult een volkomen lam hebben, een mannetje, een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen. Ex. 12:27 Zo zult gij zeggen: Dit is den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg en onze huizen bevrijdde. Toen boog zich het volk en neigde zich. |
3 Gij zult bniets gedesemds 7op hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde broden op hetzelve eten, een brood 8der ellende (want inderhaast zijt gij uit Egypteland uitgetogen); opdat gij gedenkt aan den dag van uw uittrekken uit Egypteland, al de dagen uws levens. | | b Ex. 12:19; 34:18. Ex. 12:19 Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde; want al wie het gedesemde eten zal, dezelve ziel zal uit de vergadering Israëls uitgeroeid worden, hij zij een vreemdeling of een ingeborene des lands. Ex. 34:18 Het feest der ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, gelijk Ik u geboden heb, te gezetter tijd der maand Abib; want in de maand Abib zijt gij uit Egypte uitgegaan. |
7 Te weten feest. Anders: daarmede, te weten met het lam en daarna met de offeranden. |
8 Dat is, waarmede gij indachtig zult zijn de verdrukking die gij in Egypte geleden hebt; of zulk brood dat inderhaast zo wat toegemaakt wordt, wanneer de nood en haast niet toelaten dat men het naar gewoonlijke wijze ten volle bereidt en aangenaam of smakelijk maakt. |
4 Er zal bij u in zeven dagen geen zuurdeeg gezien worden in enige uwer landpalen; ook zal cvan het vlees dat gij aan den avond aan den eersten dag geslacht zult hebben, niets tot den morgen overnachten. | | c Ex. 12:10. Ex. 12:10 Gij zult daarvan ook niet laten overblijven tot den morgen; maar hetgeen dat daarvan overblijft tot den morgen, zult gij met vuur verbranden. |
5 Gij zult het pascha niet mogen slachten in een uwer 9poorten die de HEERE uw God u geeft. | | 9 Dat is, binnen een uwer steden of woonplaatsen. |
6 Maar 10aan de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal om daar Zijn Naam te doen wonen, aldaar zult gij het pascha slachten aan den avond, als de 11zon ondergaat, 12te bestemder tijd van uw uittrekken uit Egypte. | | 10 Anders: reizende naar de plaats, enz., aldaar zult gij, enz. |
11 Zie Ex. 12:6. 2 Kron. 35:14. Ex. 12:6 En gij zult het in bewaring hebben tot den veertienden dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering Israëls zal het slachten tussen twee avonden. 2 Kron. 35:14 Daarna bereidden zij ook voor zichzelven en voor de priesters; want de priesters, de zonen van Aäron, waren tot aan den nacht in het offeren der brandoffers en des vets; daarom bereidden de Levieten voor zichzelven en voor de priesters, de zonen van Aäron. |
12 Dat is, juist of even op dien tijd als gij uit Egypte uittoogt, op den veertienden dag van de maand Abib, Ex. 13:3, 4. Ex. 13:3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelven dag, in welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand vanhier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. Ex. 13:4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib. |
7 Dan zult gij het 13koken en eten in de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal. 14Daarna zult gij u des morgens keren en heengaan naar uw 15tenten. | | 13 Dat is, braden. Zie Ex. 12:9. 2 Kron. 35 op vers 13. Ex. 12:9 Gij zult daarvan niet rauw eten, ook geenszins in water gezoden; maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkels en met zijn ingewand. 2 Kron. 35:13 (kt.) En zij kookten het pascha bij het vuur naar het recht; maar de andere heilige dingen kookten zij in potten en in ketels en in pannen; en zij deelden het haastelijk onder al het volk. |
14 Als het feest over is, hetwelk zeven dagen duurde. |
15 Versta woningen of huizen, zo die alsdan zouden zijn. |
8 Zes dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag is een 16verbodsdag den HEERE uw God; dan zult gij geen werk doen. | | 16 Zie Lev. 23 op vers 36. Lev. 23:36 (kt.) Zeven dagen zult gij den HEERE vuuroffer offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben en zult den HEERE vuuroffer offeren; het is een verbodsdag, gij zult geen dienstwerk doen. |
9 dZeven weken zult gij u tellen; van dat men met de 17sikkel begint in het staande koren, zult gij de zeven weken beginnen te tellen. | | d Ex. 23:16. Lev. 23:15. Num. 28:26. Ex. 23:16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben. Lev. 23:15 Daarna zult gij u tellen van des anderen daags na den sabbat, van den dag dat gij de garve des beweegoffers zult gebracht hebben; het zullen zeven volkomen sabbatten zijn. Num. 28:26 Insgelijks op den dag der eerstelingen, als gij een nieuw spijsoffer den HEERE zult offeren na uw weken, zult gij een heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen. |
17 Om den Heere een garve te offeren. Zie Lev. 2:14; 23:10. Lev. 2:14 En zo gij den HEERE een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren bij het vuur gedord, dat is het kleingebroken graan van volle groene aren, offeren. Lev. 23:10 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als gij in het land zult gekomen zijn hetwelk Ik u geven zal, en gij zijn oogst zult inoogsten, dan zult gij een garve der eerstelingen van uw oogst tot den priester brengen. |
10 Daarna zult gij den HEERE uw God het feest der 18weken houden; het zal een 19vrijwillige schatting uwer hand zijn, dat gij geven zult, naar dat u de HEERE uw God zal gezegend hebben. | | 18 Namelijk der zeven voorzeide weken. Dit feest wordt anders genoemd het feest der eerstelingen, Num. 28:26. Insgelijks pinksterfeest, Hand. 2:1. Num. 28:26 Insgelijks op den dag der eerstelingen, als gij een nieuw spijsoffer den HEERE zult offeren na uw weken, zult gij een heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen. Hand. 2:1 EN als de dag van het pinkster feest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. |
19 Hebr. tribuut of schatting der vrijwilligheid. Zie hiervan Deut. 26:1, enz. Anders: met een vrijwillige schatting, of genoegzaamheid ener vrijwillige offerande. Deut. 26:1 VOORTS zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land dat u de HEERE uw God ten erve geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, |
11 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet die in uw poorten is, en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in het midden van u zijn, in de plaats die de HEERE uw God zal verkiezen om Zijn Naam aldaar te doen wonen. | | |
12 En gij zult gedenken dat gij een dienstknecht geweest zijt in Egypte; en gij zult deze inzettingen houden en doen. | | |
13 eHet feest der 20loofhutten zult gij u zeven dagen houden, als gij zult hebben ingezameld van uw dorsvloer en van uw wijnpers. | | e Ex. 23:16. Lev. 23:34. Ex. 23:16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben. Lev. 23:34 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn. |
20 Zie Lev. 23 op vers 34. Lev. 23:34 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn. |
14 En gij zult vrolijk zijn op uw feest, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in uw poorten zijn. | | |
15 Zeven dagen zult gij den HEERE uw God feest houden in de plaats die de HEERE verkiezen zal; 21want de HEERE uw God zal u zegenen in al uw inkomen en in al het werk uwer handen; daarom zult gij immers vrolijk zijn. | | 21 Anders: wanneer de HEERE uw God u zal gezegend hebben. |
16 fDriemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; gmaar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen: | | f Ex. 23:17; 34:23. Ex. 23:17 Driemaal des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. Ex. 34:23 Al wat mannelijk is onder u zal driemaal in het jaar voor het aangezicht des Heeren HEEREN, des Gods van Israël, verschijnen. |
g Ex. 23:15. Ex. 23:15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. |
17 Eenieder 22naar de gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN uws Gods, dien Hij u gegeven heeft. | | 22 Naar dat zijn hand vermag te geven, als de volgende woorden schijnen te verklaren. Anders: naar dat aan zijn hand gegeven is. Hetwelk ook op het volgende niet kwalijk past. Vgl. Ps. 55 op vers 23. Num. 18:6. Ez. 46:5, 7, 11. Ps. 55:23 (kt.) Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Num. 18:6 Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de Levieten, uit het midden der kinderen Israëls genomen; zij zijn ulieden een gave, gegeven den HEERE, om den dienst van de tent der samenkomst te bedienen. Ez. 46:5 En het spijsoffer een efa tot den ram, maar tot de lammeren zal het spijsoffer een gave zijner hand zijn; en olie, een hin tot een efa. Ez. 46:7 En ten spijsoffer zal hij bereiden een efa tot den var en een efa tot den ram, maar tot de lammeren zoals zijn hand bekomen zal; en een hin olie tot een efa. Ez. 46:11 Voorts op de feesten en op de gezette hoogtijden zal het spijsoffer zijn een efa tot een var en een efa tot een ram, maar tot de lammeren een gave zijner hand; en olie, een hin tot een efa. |
Rechters en ambtlieden |
18 23Rechters en ambtlieden zult gij u stellen in al uw poorten die de HEERE uw God u geven zal 24onder uw stammen; dat zij het volk richten met een gericht der gerechtigheid. | | 23 Vgl. 1 Kron. 23:4; 26:29. 2 Kron. 19:8. 1 Kron. 23:4 Uit dezen waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven; en zesduizend ambtlieden en rechters; 1 Kron. 26:29 Van de Jizharieten waren Chenánja en zijn zonen tot het buitenwerk in Israël, tot ambtlieden en tot rechters. 2 Kron. 19:8 Daartoe stelde Jósafat ook te Jeruzalem enigen van de Levieten en van de priesters en van de hoofden der vaderen van Israël over het gericht des HEEREN en over rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen waren. |
24 Of: voor, naar uw stammen. |
19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult hhet 25aangezicht niet kennen; ook zult gij igeen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de 26woorden der rechtvaardigen. | | h Lev. 19:15. Deut. 1:17. Lev. 19:15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. |
25 Zie Deut. 1 op vers 17. Deut. 1:17 (kt.) Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. |
i Ex. 23:8. Ex. 23:8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. |
26 Versta de woorden der rechters, dat zij kwade vonnissen uitspreken; of: de woorden dergenen die een rechtvaardige zaak hebben, die bij den gecorrumpeerden rechter verkeerd en verdraaid worden. Anders: zaken. |
20 27Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen; opdat gij leeft en erfelijk bezit het land dat u de HEERE uw God geven zal. | | 27 Dat is, enkel of louter gerechtigheid, niet anders dan gerechtigheid. Het is gesproken met een nadruk. Vgl. Deut. 2:27. Jes. 26:5, 15. Ez. 21:9 met de aant. Deut. 2:27 Laat mij door uw land doortrekken; ik zal alleenlijk langs den weg voorttrekken; ik zal noch ter rechter- noch ter linkerhand uitwijken. Jes. 26:5 Want Hij buigt de hooggezetenen neder, de verheven stad; Hij vernedert ze, Hij vernedert ze tot de aarde toe, Hij doet ze tot aan het stof reiken. Jes. 26:15 Gij, o HEERE, hadt dit volk vermeerderd, Gij hadt dit volk vermeerderd, Gij waart verheerlijkt geworden; maar Gij hebt hen in al de einden des aardrijks verre weggedaan. Ez. 21:9 Mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de HEERE: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt, en ook gevaagd. |
21 Gij zult u geen bos planten 28van enig geboomte 29bij het altaar des HEEREN uws Gods, dat gij u maken zult. | | 28 Of: bos planten noch enig geboomte. |
29 Dat is, met mening van enige godsdienstigheid; hetwelk gij daarmede zoudt te kennen geven, als gij enig bos nabij het altaar of den tempel des HEEREN zoudt planten, of anderszins hetzelve nevens des HEEREN altaar enige heiligheid zoudt toeschrijven en van gelijke of meerdere waarde houden. Zie 2 Koningen 16; 17. 2 Koningen 16 IN het zeventiende jaar van Pekah, den zoon van Remália, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, den koning van Juda. 2 Koningen 17 IN het twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hoséa, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaría en regeerde negen jaren. |
22 Ook zult gij u geen 30opgericht beeld stellen, hetwelk de HEERE uw God haat. | | 30 Of: pilaarbeeld, statue. |