Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, |
2 En dat teken of dat wonder komt, dat hij tot u gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij niet gekend hebt, navolgen en hen dienen; |
3 Gij zult naar de woorden van dien profeet of naar dien droomdromer niet horen; want de HEERE uw God verzoekt ulieden, om te weten of gij den HEERE uw God liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. |
4 Den HEERE uw God zult gij navolgen en Hem vrezen, en Zijn geboden zult gij houden en Zijn stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen en Hem aanhangen. |
5 En diezelve profeet of droomdromer zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg dien u de HEERE uw God geboden heeft om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. |
6 Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of uw zoon of uw dochter of de vrouw van uw schoot of uw vriend die als uw ziel is, u zal aanporren, in het heimelijk zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen, |
7 Van de goden der volken die rondom u zijn, nabij u of ver van u, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde, |
8 Zo zult gij hem niet ter wille zijn en naar hem niet horen; ook zal uw oog hem niet verschonen, en gij zult u niet ontfermen, noch hem verbergen; |
9 Maar gij zult hem zekerlijk doodslaan; uw hand zal eerst tegen hem zijn om hem te doden, en daarna de hand des gansen volks. |
10 En gij zult hem met stenen stenigen, dat hij sterve; want hij heeft u gezocht af te drijven van den HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgevoerd heeft. |
11 Opdat gans Israël het hore en vreze, en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden van u. |
12 Wanneer gij van een uwer steden, die de HEERE uw God u geeft om aldaar te wonen, zult horen zeggen: |
13 Er zijn mannen, Belialskinderen, uit het midden van u uitgegaan en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, |
14 Zo zult gij onderzoeken en naspeuren en wel navragen; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in het midden van u gedaan; |
15 Zo zult gij de inwoners derzelver stad ganselijk slaan met de scherpte des zwaards, verbannende haar en alles wat daarin is, ook haar beesten, met de scherpte des zwaards. |
16 En al haar roof zult gij verzamelen in het midden van haar straat, en den HEERE uw God die stad en al haar roof gans met vuur verbranden; en zij zal een hoop zijn eeuwiglijk, zij zal niet weder gebouwd worden. |
17 Ook zal er niets van het verbannene aan uw hand kleven, opdat de HEERE Zich wende van de hitte Zijns toorns en u geve barmhartigheid en Zich uwer erbarme en u vermenigvuldige, gelijk als Hij uw vaderen gezworen heeft; |
18 Wanneer gij de stem des HEEREN uws Gods zult gehoorzaam zijn, om te houden al Zijn geboden die ik u heden gebied, om te doen wat recht is in de ogen des HEEREN uws Gods. |