Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel, om te tonen de grootte der weldaad die ons God doet in onze wederoprichting, verhaalt den ellendigen staat uit welken wij verlost zijn. 4 En verklaart dat Hij uit enkel genade, toen wij dood waren in onze zonden, ons levend heeft gemaakt met Christus, en in den hemel met Hem gezet. 8 Dat wij dan zalig zijn geworden door het geloof, niet uit de werken. 10 Maar dat ons God in Christus tot goede werken heeft geschapen. 11 Betuigt verder dat de heidenen buiten het verbond Gods waren, en zonder hoop van zaligheid. 13 Maar nu in Christus, Die den scheidsmuur weggenomen heeft en de wet der inzettingen, medegenoten dezer genade waren geworden. 17 Waarom beide heidenen en Joden door het Evangelie worden geroepen, en door één Geest toegang hebben tot God. 19 Waardoor hij besluit dat zij dan tezamen gebouwd zijn op het fundament der profeten en der apostelen, welks Hoeksteen is Christus. 21 En dat tot een tempel en woonstede Gods. |
Uit genade zalig |
1 ENa u 1heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij 2dood waart door de misdaden en de zonden, |
| a Rom. 5:6. Kol. 2:13. |
| Rom. 5:6 Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven. Kol. 2:13 En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende; |
| 1 Deze woorden, met andere letters gedrukt, worden om der klaarheid wil uit het vijfde volgende vers hier verhaald, alwaar de verklaring te zien is. |
| 2 Dat is, niet alleen den tijdelijken en eeuwigen dood onderworpen; maar ook zonder enig leven en beweging in geestelijke zaken, gelijk dit woord dood zijn ook elders wordt genomen, Rom. 6:13. Ef. 5:14. Kol. 2:13. 1 Tim. 5:6. |
| Rom. 6:13 En stelt uw leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levend geworden zijnde, en stelt
uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Ef. 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Kol. 2:13 En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende; 1 Tim. 5:6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. |
|
2 bIn welke gij 3eertijds gewandeld hebt, 4naar de eeuw dezer wereld, 5naar den coverste 6van de macht der lucht, van den geest 7die nu werkt in 8de kinderen der ongehoorzaamheid; |
| b 1 Kor. 6:11. Kol. 3:7. Tit. 3:3. |
| 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. Kol. 3:7 In dewelke ook gij eertijds hebt gewandeld, toen gij in dezelve leefdet. Tit. 3:3 Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende. |
| 3 Namelijk voor uw bekering tot het geloof in Christus. |
| 4 Dat is, naar de algemene wijze van leven der wereldse mensen. |
| 5 Dat is, naar den wil en de ingeving van den overste. |
| c Joh. 12:31; 14:30; 16:11. Ef. 6:12. |
| Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Joh. 14:30 Ik zal niet meer veel met u spreken; want de overste dezer wereld komt, en heeft aan Mij niets. Joh. 16:11 En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. |
| 6 Dat is, van den satan, gelijk terstond verklaard wordt, die zo genaamd wordt omdat hij een geestelijk wezen heeft, en nog grote macht in het bewegen der lucht heeft behouden, als uit de historie van Job blijkt, en die uit de lucht den gelovigen nog gedurigen strijd aandoet, Ef. 6:12. 1 Petr. 5:8. |
| Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. 1 Petr. 5:8 Zijt nuchter en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden; |
| 7 Dat is, door zijn werkingen en ingevingen leidt waar hij wil. Het woordje nu doet hij daarbij omdat de satan deze zijn werking en heerschappij, die hij over hen allen tevoren gebruikt had, nu in de gelovigen had verloren, hoewel hij hen nog bestreed, maar zijn macht alleen in de ongelovigen had behouden, 2 Kor. 4:3, 4. 2 Thess. 2:9, 10. |
| 2 Kor. 4:3 Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die verloren gaan; 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. 2 Thess. 2:9 Hem, zeg ik,
wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, 2 Thess. 2:10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. |
| 8 De ongelovige mensen, die het Evangelie ongehoorzaam zijn, Ef. 5:6. Kol. 3:6, worden ook anders kinderen Belials genaamd. Zie Deut. 13:13. |
| Ef. 5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Kol. 3:6 Om welke de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid; Deut. 13:13 Er zijn mannen, Belialskinderen, uit het midden van u uitgegaan en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, |
|
3 Onder dewelke ook 9wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden 10onzes vleses, doende 11den wil des vleses en 12der gedachten; en wij waren 13van nature 14kinderen des toorns, gelijk ook 15de anderen. |
| 9 Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn; hetwelk hij daarbij doet om te bewijzen dat hun bekering, zowel als der heidenen, uit enkel genade was geschied. |
| 10 Dat is, onzer verdorven natuur, gelijk deze wijze van spreken doorgaans voorkomt, welke Paulus verklaart Rom. 8:7, 8, enz. |
| Rom. 8:7 Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. Rom. 8:8 En die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen. |
| 11 Gr. de willen, dat is, lusten en genegenheden des vleses. |
| 12 Het Griekse woord dianoia betekent het verstand, of het redelijke deel van de ziel des mensen; hetwelk voor zijn bekering den mens ook niet dan tot ijdelheid en wereldse dingen drijft. Zie Rom. 1:22; 8:7. Kol. 2:18. |
| Rom. 1:22 Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden, Rom. 8:7 Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; |
| 13 Of: door de natuur, dat is, van onze geboorte of moeders lijf aan, gelijk dit woord natuur ook genomen wordt Gal. 2:15 en elders. Zie Job 14:4. Ps. 51:7. Joh. 3:6. Rom. 5:12, 13, 14. |
| Gal. 2:15 Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de heidenen; Job 14:4 Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet één. Ps. 51:7 Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. Rom. 5:13 Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is. Rom. 5:14 Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen Die komen zou. |
| 14 Dat is, den toorn Gods vanwege onze aangeboren zonde onderworpen. Zie Rom. 1:18; 9:22. |
| Rom. 1:18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden; Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; |
| 15 Namelijk de heidenen. Zie Rom. 3:9, enz. |
| Rom. 3:9 Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben tevoren beschuldigd beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn, |
|
4 Maar God, 16Die rijk is in barmhartigheid, 17door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft, |
| 16 Dat is, overvloedig. |
| 17 Of: om, vanwege. |
|
5 Ook toen wij 18dood waren door de misdaden, dheeft ons
19levend gemaakt 20met Christus (euit genade zijt gij zalig geworden), |
| 18 Zie de aant. op vers 1. |
| vers 1 (kt.) EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, |
| d Rom. 6:8; 8:11. Kol. 3:1, 3. |
| Rom. 6:8 Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Kol. 3:3 Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. |
| 19 Dat is, uit den dood der zonde verlost, door onze rechtvaardigmaking en wedergeboorte, gelijk terstond hierna verklaard wordt. |
| 20 Want als Christus, Die om onzer zonden wil gestorven was, is opgewekt, zo heeft Hij metterdaad betoond dat Hij de schuld onzer zonde en het lichaam onzer zonden had tenietgedaan; hetwelk Hij eerst voor ons, en daarna ook in ons heeft volbracht uit kracht Zijns doods en Zijner opstanding, Rom. 4:25; 6:6, 7, 8, als Hij ons het geloof heeft geschonken, door het geloof heeft gerechtvaardigd, en door Zijn Geest heeft vernieuwd en geheiligd. Zie 1 Kor. 1:30. |
| Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Rom. 6:6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Rom. 6:7 Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Rom. 6:8 Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; |
| e Hand. 15:11. Tit. 3:5. |
| Hand. 15:11 Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
|
6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel 21in Christus Jezus; |
| 21 Namelijk als ons Hoofd, in Welken wij deze weldaden alrede bezitten, en wij ook in hope bezitten, Rom. 8:24, en dezelve zekerlijk zullen deelachtig worden te zijner tijd. Zie Rom. 8:11. 1 Kor. 15:20. Filipp. 3:21. Kol. 3:1, 2, enz. |
| Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. 1 Kor. 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en
is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Kol. 3:2 Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. |
|
7 Opdat Hij 22zou betonen 23in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. |
| 22 Het Griekse woord betekent zoveel als een voorbeeld of klaar bewijs voorstellen, want God heeft in dien tijd dit voorbeeld Zijner barmhartigheid aan heidenen en Joden bewezen, opdat ook wij, hun nakomelingen, dit verstaande, tot dezelve genade onze toevlucht nemen zouden, 1 Tim. 1:16. |
| 1 Tim. 1:16 Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. |
| 23 Namelijk den mensen van toekomende eeuwen of tijden. |
|
8 Want 24uit genade zijt gij 25zalig geworden 26door het geloof, en 27dat niet uit u, fhet is Gods gave; |
| 24 Of: door de genade, namelijk van God in Christus, gelijk in het voorgaande vers is verklaard. |
| 25 Dat is, van de zonde en straf der zonde verlost, en tot erfgenamen der eeuwige zaligheid gesteld. |
| 26 Namelijk waardoor deze genade Gods in Christus van ons wordt aangenomen, en ons toegeëigend, Joh. 1:12. Rom. 3:24, 25. |
| Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, |
| 27 Namelijk, dat is niet uit u, dat gij gelooft. Want anders zou de apostel één ding tweemaal zeggen; en niet alleen de zaligheid zelve, maar ook het geloof is een gave Gods. Zie Filipp. 1:29. 2 Tim. 1:9, enz. |
| Filipp. 1:29 Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, |
| f Matth. 16:17. Ef. 1:19. |
| Matth. 16:17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. Ef. 1:19 En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, |
|
9 28Niet uit de werken, gopdat niemand roeme. |
| 28 Namelijk noch in het geheel, noch ten dele. Zie Rom. 4:4, 5; 11:6. Gelijk ook de volgende woorden uitwijzen. |
| Rom. 4:4 Nu, dengene die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Rom. 4:5 Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. Rom. 11:6 En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer. En indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer. |
| g Rom. 3:27. 1 Kor. 1:29. |
| Rom. 3:27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. 1 Kor. 1:29 Opdat geen vlees zou roemen voor Hem. |
|
10 Want 29wij zijn Zijn maaksel, hgeschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke 30God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. |
| 29 De apostel spreekt hier niet van de eerste schepping, maar van de vernieuwing en wedergeboorte, die in Gods Woord een tweede of nieuwe schepping wordt genaamd. Zie 2 Kor. 5:17. |
| 2 Kor. 5:17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. |
| h 2 Kor. 5:17. Ef. 1:4; 4:24. Tit. 2:14. |
| 2 Kor. 5:17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Ef. 4:24 En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. |
| 30 Of: God tevoren heeft bereid, namelijk in Zijn eeuwigen raad, of ook door Zijn Geest in ons. Zie Hebr. 8:10, enz. |
| Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
Jood en heiden één in Christus |
11 Daarom, gedenkt dat gij, die eertijds heidenen waart 31in het vlees, en die 32voorhuid genaamd werdt van degenen die genaamd zijn 33besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt; |
| 31 Sommigen verstaan dit van de onbesnedenheid der heidenen; doch zodanigen waren zij ook nu tot Christus bekeerd zijnde, en de naam voorhuid, die volgt, geeft dit genoeg te kennen. Zo wordt dan het woord vlees bekwamelijker genomen voor de verdorvenheid der natuur, waarin zij voor hun bekering waren, gelijk Joh. 3:6. Rom. 8:5, enz. |
| Joh. 3:6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest. Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
| 32 Dat is, onbesneden, en dat bij verachting. Zie 1 Sam. 17:26. Ez. 44:7. |
| 1 Sam. 17:26 Toen zeide David tot de mannen die bij hem stonden, zeggende: Wat zal men dien man doen, die dezen Filistijn slaat en den smaad van Israël wendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden van den levenden God zou honen? Ez. 44:7 Dewijl gijlieden vreemden hebt ingebracht, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om in Mijn heiligdom te zijn, om dat te ontheiligen, te weten Mijn huis; als gij Mijn brood, het vette en het bloed offerdet, en zij Mijn verbond verbraken, nevens al uw gruwelen. |
| 33 Dat is, van de Joden die besneden waren, hetwelk een teken was van Gods verbond met hen, Gen. 17:11. |
| Gen. 17:11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u. |
|
12 Dat gij in dien tijd waart 34zonder Christus, vervreemd van 35het burgerschap Israëls, en vreemdelingen ivan 36de verbonden der belofte, 37geen hoop hebbende, en 38zonder God in de wereld. |
| 34 Dat is, zonder te hebben gemeenschap met Christus, Die komen zou, buiten Welken geen zaligheid was, Joh. 14:6. Hand. 4:12. De Israëlieten dan die het Koninkrijk Israëls verwachtten, hadden gemeenschap met Christus, Die beloofd was. Zie Joh. 8:56. Hand. 13:26, 32; 15:11; 26:6, 7. Hebr. 11:26, enz. |
| Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Joh. 8:56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem
gezien en is verblijd geweest. Hand. 13:26 Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord dezer zaligheid gezonden. Hand. 13:32 En wij verkondigen u de belofte die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft; Hand. 15:11 Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. Hand. 26:6 En nu sta ik en word geoordeeld over de hoop der belofte, die van God tot de vaderen geschied is; Hand. 26:7 Tot dewelke onze twaalf geslachten, geduriglijk nacht en dag God dienende, verhopen te komen; over welke hoop ik, o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd. Hebr. 11:26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. |
| 35 Dat is, de gemeente Gods, die in het burgerschap Israëls was begrepen. |
| i Rom. 9:4. |
| Rom. 9:4 Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst Gods, en de beloftenissen; |
| 36 Dat is, van de geestelijke beloften die God in Zijn verbond met de Israëlieten opgericht, gedaan en dikmaals vernieuwd had; waarom hij het verbonden in het meervoud noemt. |
| 37 Namelijk geen ware hoop van de vergeving der zonden en der eeuwige zaligheid. |
| 38 Dat is, zonder de rechte kennis en dienst van den waren God. Want al is het dat zij vele goden en godsdiensten hadden, die waren nochtans van hen verdicht en versierd. Zie Rom. 1:21, enz. Al was het dat enigen God als Schepper kenden, nochtans, dewijl zij den Zoon niet kenden noch eerden, zo hadden zij ook den Vader niet, Joh. 5:23. |
| Rom. 1:21 Omdat zij God kennende, Hem
als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. Joh. 5:23 Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Die den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft. |
|
13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds 39verre waart, nabij geworden door 40het bloed van Christus. |
| 39 Namelijk van deze weldaden en voordelen, waarvan in het voorgaande hoofdstuk is gesproken. Hier ziet de apostel op de plaats Jes. 49:1. Zie Hand. 2:39. |
| Jes. 49:1 HOORT naar Mij, gij eilanden, en luistert toe, gij volken van verre. De HEERE heeft Mij geroepen van den buik aan, van Mijner moeders ingewand af heeft Hij Mijn Naam gemeld. Hand. 2:39 Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. |
| 40 Dat is, door den dood en de bloedige offerande van Christus, waardoor dit onderscheid der volken is weggenomen. |
|
14 kWant Hij is 41onze Vrede, Die 42deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur 43des afscheidsels gebroken hebbende, |
| k Jes. 9:5. Micha 5:4. Joh. 16:33. Hand. 10:36. Rom. 5:1. Kol. 1:20. |
| Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Micha 5:4 En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders en acht vorsten uit de mensen. Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Hand. 10:36 Dit is het woord dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, verkondigende vrede door Jezus Christus: Deze is een Heere van allen. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. |
| 41 Dat is, Auteur en Oorzaak van onzen vrede, zo tussen God en de mensen, als tussen de mensen zelven, namelijk Joden en heidenen. |
| 42 Namelijk Joden en heidenen. |
| 43 Of: des tuins; namelijk die de Joden van de heidenen scheidde en afschutte, gelijk een muur twee huizen of plaatsen pleegt van elkander te scheiden. Waardoor de wet der ceremoniën verstaan wordt, die dit onderscheid tussen Joden en heidenen maakte. Paulus schijnt hier ook te zien op het scheuren van het voorhangsel des tempels, dat scheurde toen Christus leed, Matth. 27:51. Luk. 23:45. |
| Matth. 27:51 En zie, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. Luk. 23:45 En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde middendoor. |
|
15 Heeft Hij 44de vijandschap 45in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk
46de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij 47die twee 48in Zichzelven tot 49één nieuwen mens zou scheppen, 50vrede makende, |
| 44 Namelijk tussen Joden en heidenen, gelijk uit het volgende blijkt, rijzende uit de verscheidenheid van religie. |
| 45 Dat is, in Zijn lichaam, of menselijke natuur, aan het kruis geofferd, Joh. 1:14. 1 Petr. 4:1. Een gelijkenis van slachtoffers, welker vlees op het altaar verbrand werd. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 1 Petr. 4:1 DEWIJL dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde; |
| 46 Namelijk waardoor de ceremoniën waren ingezet, en tot den tijd der verbetering gegeven, Hebr. 9:10. |
| Hebr. 9:10 Bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der verbetering opgelegd. |
| 47 Namelijk volken, dat is, de uitverkorenen uit beide deze volken, Rom. 9:24; 11:7. |
| Rom. 9:24 Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen; Rom. 11:7 Wat dan? Hetgeen Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden |
| 48 Dit zegt de apostel omdat wij met Christus Zelven moeten verenigd zijn door het geloof, eer wij uit Joden en heidenen tot één lichaam kunnen worden. |
| 49 Dat is, door den Heiligen Geest en de kracht der wedergeboorte vernieuwd. Hier spreekt de apostel van alle gelovigen als van één mens, omdat zij allen onder Christus het Hoofd, als leden van één geestelijk lichaam, gelijk tot één vernieuwden mens worden gesteld. |
| 50 Dat is, vereniging en gemeenschap, nadat de oorzaak en het middel der tweespalt is weggenomen. |
|
16 En opdat Hij 51die beiden met God 52in één lichaam zou verzoenen door het kruis, 53de vijandschap aan 54hetzelve 55gedood hebbende. |
| 51 Dit zegt de apostel omdat door Christus’ kruis niet alleen Joden en heidenen tot één zijn gebracht, maar ook tezamen met God verzoend. |
| 52 Dat is, in eenzelfde gemeente, die Christus’ geestelijk lichaam is. Sommigen verstaan hierdoor het lichaam van Christus Zelven, hetwelk hij vers 15 Zijn vlees genoemd heeft. |
| vers 15 Heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk
de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, |
| 53 Namelijk zowel tussen God en ons om der zonde wil, alsook tussen Joden en heidenen. Want van beide deze verzoeningen heeft hij hiervoor gesproken. |
| 54 Namelijk kruis. |
| 55 Dat is, geheel weggenomen hebbende door Zijn dood. Want door één offerande heeft Hij in der eeuwigheid geheiligd die geheiligd worden, Hebr. 10:14. |
| Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. |
|
17 lEn 56komende, heeft Hij door het Evangelie 57vrede verkondigd u die verre waart en dien die nabij waren. |
| l Jes. 57:19. Ef. 3:12. |
| Jes. 57:19 Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. Ef. 3:12 In Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid en den toegang met vertrouwen door het geloof aan Hem. |
| 56 Namelijk zo door Zichzelven in de dagen Zijns vleses onder de Joden, als een Dienaar der besnijdenis, als na Zijn hemelvaart door Zijn apostelen aan allen zonder onderscheid; door welke en met welke apostelen Hij krachtig is geweest tot bekering van allen, zowel van heidenen als van Joden, Mark. 16:20. Joh. 10:16. 2 Kor. 13:3, enz. |
| Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. 2 Kor. 13:3 Dewijl gij zoekt een proeve van Christus Die in mij spreekt, Welke in u niet zwak is, maar krachtig is onder u. |
| 57 Namelijk tussen God en de mensen, en vervolgens ook der mensen onder elkander, Luk. 2:14. Rom. 10:15. 2 Kor. 5:19, enz. |
| Luk. 2:14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Rom. 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen! 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. |
|
18 mWant 58door Hem hebben wij beiden den toegang door 59één Geest tot den Vader. |
| m Joh. 10:9; 14:6. Rom. 5:2. Ef. 3:12. Hebr. 10:19. |
| Joh. 10:9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Ef. 3:12 In Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid en den toegang met vertrouwen door het geloof aan Hem. Hebr. 10:19 Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, |
| 58 Namelijk Christus door het geloof aangenomen, Rom. 5:2. |
| Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. |
| 59 Namelijk der aanneming tot kinderen, Rom. 8:15. Die ook dit ganse lichaam zijn leven en beweging geeft. |
| Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. |
|
19 Zo zijt 60gij dan 61niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar 62medeburgers der heiligen en n63huisgenoten Gods, |
| 60 Namelijk heidenen die in Christus gelooft. |
| 61 Namelijk gelijk eertijds. Zie vss. 11, 12. |
| vers 11 Daarom, gedenkt dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werdt van degenen die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt; vers 12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. |
| 62 Namelijk van dit geestelijke Jeruzalem, Gal. 4:26. |
| Gal. 4:26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. |
| n Gal. 6:10. |
| Gal. 6:10 Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goeddoen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs. |
| 63 Want Gods gemeente wordt doorgaans Gods huis en tempel genaamd. Zie 2 Kor. 6:16. 1 Tim. 3:15. Hebr. 3:2, enz. Zo staan zij dan onder één Hoofd en zorg, en hebben elk hun dienst en deel in dit huis. |
| 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. 1 Tim. 3:15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid. Hebr. 3:2 Die getrouw is Dengene Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel Zijn huis was. |
|
20 oGebouwd pop 64het fundament der apostelen en profeten, q65waarvan Jezus Christus is 66de uiterste Hoeksteen; |
| o 1 Kor. 3:9, 10. |
| 1 Kor. 3:9 Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij. 1 Kor. 3:10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. |
| p Jes. 28:16. Matth. 16:18. 1 Kor. 3:10. Openb. 21:14. |
| Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 1 Kor. 3:10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. Openb. 21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. |
| 64 Dat is, de leer der apostelen en der profeten, zo des Ouden als des Nieuwen Testaments, gelijk daarom de namen der twaalf apostelen op de twaalf fundamenten van het hemelse Jeruzalem worden gesteld, Openb. 21:14. |
| Openb. 21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. |
| q 1 Petr. 2:4. |
| 1 Petr. 2:4 Tot Welken komende als tot
een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, |
| 65 Want de leer der profeten en apostelen wijst ons in zaken der zaligheid tot niemand op welken wij steunen mogen, dan op Jezus Christus, op Zijn voldoening en verdienste, 1 Kor. 1:30; 2:2. |
| 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; 1 Kor. 2:2 Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. |
| 66 Of: zijnde Jezus Christus Zelf de, enz., namelijk waarop het gehele gebouw steunt met deszelfs muren en stenen, dat is, alle ware gelovigen uit Joden en heidenen bijeenvergaderd worden, en door één Geest aaneenkleven, gelijk volgt. Zie ook 1 Petr. 2:4. Dat nu deze uiterste Hoeksteen ook het enige Fundament is van dit gehele gebouw, blijkt uit Jes. 28:16. 1 Kor. 3:10, 11. |
| 1 Petr. 2:4 Tot Welken komende als tot
een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. 1 Kor. 3:10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. |
|
21 rOp Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast stot een heiligen 67tempel in den Heere; |
| r Ef. 4:16. |
| Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. |
| s 1 Kor. 6:19. 2 Kor. 6:16. |
| 1 Kor. 6:19 Of weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. |
| 67 Namelijk waarin de Heere met Zijn genade woont, en derhalve waarin Hij wil geëerd en gediend zijn, gelijk een huisvader in zijn huis. |
|
22 68Op Welken ook 69gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods 70in den Geest. |
| 68 Namelijk uitersten Hoeksteen Christus. |
| 69 Namelijk die uit de heidenen naar Zijn voornemen zijt geroepen, en dienvolgens ook in Hem gelooft. |
| 70 Of: door den Geest. |