Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Na het gewoonlijke opschrift van den brief, 3 Dankt de apostel God over al de geestelijke zegeningen waarmede wij van Hem in Christus zijn gezegend. 4 Namelijk dat wij in Hem van eeuwigheid zijn uitverkoren. 5 Dat wij in Hem verordineerd zijn tot de aanneming tot kinderen. 7 Dat wij door Zijn bloed met God zijn verzoend. 8 Dat Hij door het Evangelie ons heeft geroepen. 10 En dat alle uitverkorenen door Hem ineenvergaderd zijn, beide die in den hemel en die op de aarde zijn. 13 Dat ook de Efezeren die in Christus geloven, onder dezen zijn, en tot verzekering daarvan het pand des Geestes hebben ontvangen. 15 Bidt daarna God dat Hij hun verstand hierin meer en meer wil verlichten. 19 En door Zijn Geest hen laten gevoelen welke de kracht zij Zijner werking in dit alles. 20 Die dezelfde is waardoor Hij Christus van de doden heeft verwekt, en verheven tot Zijn rechterhand. 22 Om een Hoofd te zijn Zijner gemeente. |
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS,1 een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, aden heiligen die te Éfeze zijn, en 2gelovigen in Christus Jezus: | | 1 Van dit gehele opschrift van Paulus zie de aantt. op Rom. 1:1. 1 Kor. 1:1, 2. Rom. 1:1 (kt.) PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods 1 Kor. 1:1 (kt.) PAULUS, een geroepen apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Sósthenes, de broeder, 1 Kor. 1:2 (kt.) Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: |
a Rom. 1:7. 1 Kor. 1:2. 2 Kor. 1:1. Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Kor. 1:2 Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: 2 Kor. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Acháje zijn: |
2 Dezen laatsten titel voegt hij daarbij tot verklaring van den eersten, namelijk dat hij zodanige heiligen verstaat, die door het geloof en den Geest van Christus zijn geheiligd, Hand. 15:8, 9. 1 Petr. 1:22; niet gelijk vele Joden zich heiligen noemden omdat zij uiterlijk door de ceremoniën geheiligd waren, Hebr. 9:13, 23. Hand. 15:8 En God, de Kenner der harten, heeft hun getuigenis gegeven, hun gevende den Heiligen Geest gelijk als ook ons; Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; Hebr. 9:13 Want indien het bloed der stieren en bokken en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, hen heiligt tot de reinheid des vleses, Hebr. 9:23 Zo was het dan noodzaak dat wel de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door deze dingen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelve door betere offeranden dan deze. |
2 bGenade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. | | b Gal. 1:3. 1 Petr. 1:2. Gal. 1:3 Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus; 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
Geestelijke zegeningen uit vrije genade naar Gods welbehagen |
3 3Gezegend zij cde God 4en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met 5alle geestelijke zegening 6in den hemel 7in Christus. | | 3 Het woord zegenen wordt in dit vers op tweeërlei wijze genomen. Want de mens zegent God als hij Hem looft en dankt. En God zegent den mens wanneer Hij hem Zijn genade en weldaden bewijst. Beide een Hebreeuwse wijze van spreken. Hier ziet de apostel op de woorden des verbonds: in uw Zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden, Gen. 22:18. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. |
c 2 Kor. 1:3. 1 Petr. 1:3. 2 Kor. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |
4 Dat is, God, Die de Vader is van onzen Heere Jezus Christus, 1 Kor. 15:24. Deze wijze van Gods benaming wordt van Paulus en andere apostelen onder het Nieuwe Testament gebruikt, in plaats dat in het Oude Testament God in zulke zegeningen genaamd wordt de Heere, de God Israëls, of de God Abrahams, Izaks en Jakobs, met welke God eerst Zijn verbond had gemaakt. Zie Luk. 1:68. 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. Luk. 1:68 Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; |
5 Dat is, allerlei. |
6 Gr. in de hemelse, of overhemelse, namelijk plaatsen, gelijk vers 20 en Ef. 2:6. Hierdoor wordt te kennen gegeven, dat God ons als uit Zijn troon deze geestelijke zegeningen heeft medegedeeld, en dat zij daartoe dienen om ons in den hemel gelukzalig te maken, Matth. 5:12. 1 Petr. 1:4. Welke zegeningen hierna tot het 15de vers toe in het bijzonder worden verhaald. vers 20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechter hand in den hemel, Ef. 2:6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus; Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
7 Namelijk als in ons Hoofd, om ons zalig te maken. Zie vss. 22, 23. Ef. 2:5, 6, 7; 4:15, 16. Zie ook Joh. 1:16. Filipp. 3:20. vers 22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; vers 23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), Ef. 2:6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus; Ef. 2:7 Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Ef. 4:15 Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus; Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, |
4 dGelijk Hij ons 8uitverkoren heeft 9in Hem, 10voor de grondlegging der wereld, eopdat wij zouden 11heilig en 12onberispelijk zijn voor Hem 13in de liefde; | | d Joh. 15:16. 2 Tim. 1:9. Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, |
8 Of: uitgelezen, namelijk uit den gemenen hoop der verdorven mensen. Zie Joh. 15:16, 19. Rom. 8:29. 2 Thess. 2:13. 1 Petr. 1:1, 2, enz. Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. Joh. 15:19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. 2 Thess. 2:13 Maar wij zijn schuldig altijd God te danken over u, broeders, die van den Heere bemind zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes en geloof der waarheid; 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
9 Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk in het voorgaande vers, om ons den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te maken, Joh. 17:6. Rom. 8:29. Of: door Hem, Joh. 15:16, 19. Joh. 17:6 Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven, en zij hebben Uw Woord bewaard. Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. Joh. 15:19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. |
10 Dat is, van eeuwigheid, gelijk deze wijze van spreken alom genomen wordt. Zie Joh. 17:24. 1 Petr. 1:20. Zie ook Ps. 90:2. Spr. 8:23. Joh. 17:24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, Ps. 90:2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. Spr. 8:23 Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. |
e Luk. 1:75. Ef. 5:27. Kol. 1:22. 2 Tim. 1:9. Tit. 2:12. Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Kol. 1:22 In het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor Zich stellen; 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, Tit. 2:12 En onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matiglijk en rechtvaardiglijk en godzaliglijk leven zouden in deze tegenwoordige wereld; |
11 Hieronder wordt ook het ware geloof verstaan, hetwelk nimmermeer zonder heiligheid is, gelijk ook de heiligheid en liefde niet kan zijn zonder het ware geloof; want door het geloof worden onze harten gereinigd, Hand. 15:9. 1 Petr. 1:22. En dat wij ook uit genade in Christus tot het geloof verkoren zijn, blijkt Hand. 13:48. Rom. 8:30. 2 Tim. 1:9. Jak. 2:5. Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; Hand. 13:48 Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven. Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, Jak. 2:5 Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koninkrijks, hetwelk Hij belooft dengenen die Hem liefhebben? |
12 Dat is, niet alleen voor de mensen, gelijk de geveinsden somwijlen voor een tijd ook zijn, maar oprechtelijk als in Gods tegenwoordigheid. Zie Gen. 17:1. Luk. 1:6. Deze heiligheid en onberispelijkheid is in dit leven wel oprecht, en door de kracht van Gods Geest begonnen, maar zal in het toekomende leven eerst in alle delen volmaakt worden. Zie 1 Kor. 13:9. Ef. 5:27. Filipp. 3:12, enz. Doch deze onze onvolkomen heiligheid en onberispelijkheid is in Christus Jezus ook in dit leven Gode behaaglijk, en als volkomen van Hem aangenomen, omdat Hij ons onze gebreken door het geloof in Christus vergeeft en in Christus overziet, Kol. 2:10. Hebr. 13:21. 1 Petr. 2:5, enz. Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. Luk. 1:6 En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk. 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. Kol. 2:10 En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht; Hebr. 13:21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
13 Dit verstaan sommigen van de liefde waarmede ons God liefgehad heeft, en voegen het bij het voorgaande woord uitverkoren. Doch het kan bekwamelijk bij de naaste woorden heilig en onberispelijk gevoegd worden, en verstaan van onze liefde jegens God en den naaste, waarin zich deze heiligheid voornamelijk openbaart. Zie 1 Kor. 13:1, enz. Gal. 5:6. 1 Kor. 13:1 AL ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden. Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. |
5 Die ons 14tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus 15in Zichzelven, 16naar het welbehagen van Zijn wil; | | 14 Namelijk van eeuwigheid, gelijk in het voorgaande vers. Hier wordt ten aanzien van ons het opperste einde van onze verkiezing tot heerlijkheid nader uitgedrukt, namelijk onze aanneming tot kinderen en erfgenamen Gods, en mede-erfgenamen van Christus, waarvan wij hier wel de beginselen en verwachting hebben, Joh. 1:12. Rom. 8:15, maar de volle bezitting van dit kindschap en deze erve zullen wij hiernamaals eerst ontvangen. Zie Rom. 8:23. Gal. 4:5. Hebr. 9:15. 1 Joh. 3:2. Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven , zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. Gal. 4:5 Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. Hebr. 9:15 En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
15 Of: tot Zichzelven, dat is, tot Zijn eer, om Zijns Zelfs wil, voor Zichzelven, aan Zichzelven. Want God de Vader heeft ons in Christus tot Zijn kinderen en erfgenamen verordineerd, Rom. 8:17. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. |
16 Dat is, niet uit enige verdienste of waardigheid onzerzijds, maar alleen naar Zijn onverdiende gunst, genade, en believen. Zie Rom. 9:11, 12, 15, 16; 11:6. 2 Tim. 1:9. Gelijk in het navolgende vers ook verklaard wordt. Rom. 9:11 Want als de kinderen
nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende, Rom. 9:12 Zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen; Rom. 9:15 Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn dien Ik barmhartig ben. Rom. 9:16 Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Rom. 11:6 En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer. En indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer. 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, |
6 17Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons 18begenadigd heeft fin den 19Geliefde; | | 17 Dat is, opdat deze Zijn heerlijke genade van ons geloofd en geprezen worde; hetwelk is het opperste einde van deze eeuwige en genadige verkiezing Gods, Rom. 9:23. Rom. 9:23 En opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid? |
18 Of: aangenaam heeft gemaakt, namelijk voor Zich; gelijk dit woord Luk. 1:28 van de maagd Maria ook gebruikt wordt. Luk. 1:28 En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u, gij zijt
gezegend onder de vrouwen. |
f Matth. 3:17. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
19 Namelijk Christus, Zijn geliefden Zoon, Matth. 3:17. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
7 g20In Welken wij hebben 21de verlossing 22door Zijn bloed, namelijk
23de vergeving der misdaden, naar 24den rijkdom Zijner genade, | | g Hand. 20:28. Kol. 1:14. Hebr. 9:12. 1 Petr. 1:18. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Kol. 1:14 In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden; Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. 1 Petr. 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
van de vaderen overgeleverd is, |
20 Namelijk geliefden Zoon Jezus Christus. Want gelijk wij van eeuwigheid in Hem zijn uitverkoren tot de zaligheid en tot de middelen der zaligheid, gelijk in de drie voorgaande verzen gezegd is, alzo is ook de uitvoering van dit eeuwig voornemen Gods in Hem en door Hem te zijner tijd volbracht. |
21 Het Griekse woord betekent eigenlijk: een verlossing die door betaling van rantsoen of prijs geschiedt. Zie Matth. 20:28. 1 Kor. 6:20. 1 Petr. 1:18, enz. Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. 1 Kor. 6:20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. 1 Petr. 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
van de vaderen overgeleverd is, |
22 Dat is, Zijn bloedige offerande aan het kruis volbracht, Hebr. 9:12, enz. Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. |
23 Namelijk welke de eerste vrucht is van deze verlossing voor degenen die dezelve door het geloof zich toe-eigenen, Rom. 3:24, 25, waarop de eeuwige zaligheid volgt, Rom. 8:30. Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. |
24 Dat is, Zijn overgrote en overvloedige genade, Rom. 2:4. Ef. 2:7. Rom. 2:4 Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? Ef. 2:7 Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus. |
8 Met welke Hij 25overvloedig is geweest over ons 26in alle wijsheid en 27voorzichtigheid; | | 25 Namelijk wanneer Hij ons door Zijn Evangelie en door Zijn Geest zulks heeft geopenbaard, gelijk in het 9de vers verklaard wordt. |
26 Dit verstaan sommigen van de wijsheid Gods die Hij gebruikt in het uitdelen van deze weldaden, maar wordt bekwamelijker genomen voor de wijsheid waarmede ons God begiftigt door het Evangelie, namelijk de kennis van Hem en van Jezus Christus, onzen Middelaar. Zie Joh. 17:3. 1 Kor. 1:24; 2:6, 7. Joh. 17:3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt. 1 Kor. 1:24 Maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de Kracht Gods en de Wijsheid Gods. 1 Kor. 2:6 En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die tenietworden; 1 Kor. 2:7 Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande
in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot onze heerlijkheid, eer de wereld was; |
27 Of: wetenschap, welke is een deugd waardoor deze wijsheid met beleid gebruikt wordt tot Gods eer en des naasten stichting. |
9 Ons bekendgemaakt hebbende h28de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij 29voorgenomen had in Zichzelven; | | h Rom. 16:25. Ef. 3:9. Kol. 1:26. 2 Tim. 1:9. Tit. 1:2. 1 Petr. 1:20. Rom. 16:25 Hem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, |
28 Dat is, den heimelijken raad Gods van onze verlossing door Christus, die geen mens van nature bekend is; gelijk ook een deel daarvan is hetgeen in het navolgende vers wordt verhaald. Zie 1 Kor. 2:8. Ef. 3:9. Kol. 1:26. 1 Tim. 3:16, enz. 1 Kor. 2:8 Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
29 Of: voorgesteld, dat is, zonder daartoe door iets buiten Zich bewogen te zijn, of iets in de mensen voorzien te hebben, dat Hem daartoe zou hebben kunnen bewegen, maar heeft dezen raad alleen genomen uit Zijn eigen wijsheid, genade en barmhartigheid, Rom. 11:34, 35, 36. Rom. 11:34 Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Rom. 11:35 Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. |
10 Om 30in de bedeling 31van ide volheid der tijden wederom alles 32tot één te vergaderen in Christus, 33beide wat in den hemel is en wat op de aarde is; | | 30 Dat is, in of tegen den tijd der bedeling. Het Griekse woord betekent zulk een bedeling als een huishouder gebruikt in het regeren van zijn huis, tot elke zaak en nooddruft den tijd, personen en wijzen van doen ordinerende. Alzo heeft God ook in Zijn huis, dat is, in Zijn gemeente, van den beginne der wereld, zekere personen, wijzen van doen en tijden geordineerd, op dewelke en door dewelke alles alzo moest verricht en geopenbaard worden. |
31 Dat is, van den bestemden tijd op welken God besloten had Zijn Zoon te zenden, en door Zijn Evangelie ook de heidenen tot de gemeenschap Zijns Zoons te roepen, zowel als de Joden. Zie Gal. 4:4. Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
i Gen. 49:10. Dan. 9:24. Gal. 4:4. Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
32 Gr. tot één Hoofd, of tot één hoofdsom bijeen te brengen. |
33 Daardoor verstaan sommigen de gelovigen die alrede in den hemel zijn, en die nog op de aarde zijn. Anderen vergelijken deze plaats met Kol. 1:16, 20, en menen dat door degenen die in den hemel zijn, verstaan moeten worden de engelen in den hemel, die met de gelovigen op aarde van alle tijden door Christus onder Hem als een Hoofd zijn vergaderd, en met elkander bevredigd, en alzo tot één lichaam zijn geworden, die door de zonden der mensen tevoren van elkander als afgescheurd waren, Hebr. 12:22, 23. Openb. 19:10. Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem , zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Hebr. 12:23 Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; Openb. 19:10 En ik viel neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie. |
11 34In Hem, in Welken 35wij ook keen 36erfdeel geworden zijn, wij, 37die tevoren verordineerd waren 38naar het voornemen Desgenen Die 39alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil; | | 34 Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk tevoren verklaard is. |
35 Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, gelijk ook in het volgende vers verklaard wordt. |
k Rom. 8:17. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. |
36 Of: een lot verkregen hebben, namelijk des Heeren in Zijn gemeente. Hier schijnt de apostel te zien op de uitdeling van de erve van het land Kanaän door het lot onder de twaalf stammen Israëls, die een schaduw was en voorbeeld van deze eeuwige erve door onzen rechten Jozua verkregen. Zie Num. 26:55, enz.; 33:53. Joz. 13:6. Num. 26:55 Het land nochtans zal door het lot gedeeld worden; naar de namen der stammen hunner vaderen zullen zij erven. Num. 33:53 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen en daarin wonen; want Ik heb u dat land gegeven, om hetzelve erfelijk te bezitten. Joz. 13:6 Allen die op het gebergte wonen, van Libanon af tot Misrefôth-maïm toe, al de Sidoniërs; Ik zal hen verdrijven van het aangezicht der kinderen Israëls; alleenlijk maak dat het Israël ten erfdeel valle, gelijk als Ik u geboden heb. |
37 Dat is, niet allen die het vleselijk zaad Abrahams waren, maar de kinderen der belofte, Rom. 9:8, en die Hij tevoren uit genade had verkoren onder dit volk, Rom. 11:2, 5, 6, 7. Rom. 9:8 Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. Rom. 11:2 God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet wat de Schrift zegt van Elía? Hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende: Rom. 11:5 Alzo is er dan ook in dezen tegenwoordigen tijd een overblijfsel geworden naar de verkiezing der genade. Rom. 11:6 En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer. En indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer. Rom. 11:7 Wat dan? Hetgeen Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden |
38 Dat is, niet om enige waardigheid in ons, of om enige werken onzerzijds, maar uit enkel genade, 2 Tim. 1:9. Dit doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen uit de Joden niet zouden menen dat iets in hen was geweest, meer dan in de heidenen, waarom zij deze verordinering of voorbeschikking tot deze erve waardig waren. Zie Rom. 8:29, enz. 2 Tim. 1:9 Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. |
39 Namelijk die de zaligheid van Joden of heidenen aangaan, van dewelke hij hier spreekt. Zie Filipp. 2:13. Hoewel het ook in het gemeen waar is van alle andere dingen, Ps. 115:3. Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Ps. 115:3 Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. |
12 Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij 40die eerst in Christus 41gehoopt hebben. | | 40 Namelijk uit de Joden, aan wie deze voorrang van God was beloofd. Zie Hand. 13:46. Rom. 15:8. Hand. 13:46 Maar Paulus en Bárnabas vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen. Rom. 15:8 En ik zeg dat Jezus Christus een Dienaar geworden is der besnijdenis vanwege de waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen, |
41 Namelijk door het geloof in Hem. Want het geloof neemt de beloften aan, waarvan de hoop de vervulling verwacht, Rom. 8:24, 25. Hebr. 11:1. Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Rom. 8:25 Maar indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid. Hebr. 11:1 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. |
13 42In Welken 43ook gij zijt, nadat gij 44het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, 45nadat gij geloofd hebt, lzijt 46verzegeld geworden met den Heiligen Geest 47der belofte, | | 42 Namelijk Christus Jezus, gelijk tevoren. |
43 Of: ook gij zijt tot een erfdeel geworden. Want gelijk hij van de gelovigen uit de Joden gesproken heeft, vers 11, alzo spreekt hij nu van de heidenen, die mede een lot aan het erfdeel verkregen hebben. Zie Hand. 26:17, 18. vers 11 In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil; Hand. 26:17 Verlossende u van dit volk en van de heidenen, tot dewelke Ik u nu zend, Hand. 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. |
44 Alzo wordt het Evangelie genaamd, niet alleen omdat het de enkele waarheid Gods is, ons extraordinairlijk van God tot onze zaligheid geopenbaard, Joh. 17:17, maar ook omdat de waarheid van al de schaduwen des Ouden Testaments daarin vervuld is. Zie Joh. 1:17. Joh. 17:17 Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid. Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. |
45 Of: als gij geloofd hebt. Want deze verzegeling des Geestes geschiedt door het geloof, en op het geloof, Gal. 3:2. Gal. 3:2 Dit alleen wil ik van u leren: Hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? |
l Rom. 8:15. 2 Kor. 1:22; 5:5. Ef. 4:30. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. 2 Kor. 5:5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
46 Deze wijze van spreken is genomen van de mensen, die tot versterking van enige beloften verzegelde brieven plegen te geven, en dat menigmaal met opdrukking van hun eigen wapen of beeld. De beloften van de vergeving onzer zonden, van onze aanneming tot kinderen en onze eeuwige erve, worden ons gedaan door het Evangelie, en worden door het geloof ons toegeëigend. De verzegeling des Geestes, die daarbij gevoegd wordt, is de wedergeboorte of vernieuwing van Gods beeld in ons, waarmede Hij onze zielen begiftigt en daarop drukt, als wij in Christus geloven, om ons meer en meer te verzekeren van de uitvoering van deze Zijn beloften, 2 Kor. 1:21, 22; 3:18. En betuigt bovendien hetzelve aan ons gemoed, als met een Goddelijke inspraak, waarover wij ook God als onzen Vader durven aanroepen, Rom. 8:15. Gal. 4:6, en roemen op de hoop der heerlijkheid Gods, Rom. 5:2; 8:38, 39. 2 Kor. 1:21 Maar Die ons met u bevestigt in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God, 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Gal. 4:6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. Rom. 5:2 Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Rom. 8:38 Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, Rom. 8:39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. |
47 Dat is, Die ons beloofd is. Of: waardoor de beloften Gods in ons worden verzekerd. |
14 Die 48het onderpand is van onze erfenis, 49tot mde verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. | | 48 Gr. arrhabon, van welk woord zie 2 Kor. 1:22; 5:5. Zie ook Rom. 8:23. Ef. 4:30. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. 2 Kor. 5:5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven , zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
49 Gr. tot op de verlossing der verkrijging, dat is, tot de volle genieting der verlossing, die Christus ons verkregen heeft. Of: tot de volle verlossing van Zijn verkregen of eigen volk, 1 Petr. 2:9. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
m Ex. 19:5. Deut. 7:6; 14:2; 26:18. Rom. 8:23. 1 Petr. 2:9. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 14:2 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. Deut. 26:18 En de HEERE heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven , zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
Christus het Hoofd der gemeente |
15 nDaarom ook 50ik, gehoord hebbende het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is, en de liefde tot al de heiligen, | | n Filipp. 1:3. Kol. 1:3. 1 Thess. 1:2. 2 Thess. 1:3. Filipp. 1:3 Ik dank mijn God zo dikwijls als ik uwer gedenk Kol. 1:3 Wij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, altijd voor u biddende; 1 Thess. 1:2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; 2 Thess. 1:3 Wij moeten God allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast, en dat de liefde van een iegelijk van u allen jegens elkander overvloedig wordt, |
50 Namelijk niet alleen bij u tegenwoordig zijnde, maar ook nu afwezig zijnde van u in deze mijn banden, Ef. 6:20. Ef. 6:20 Waarover ik een gezant ben in een keten, opdat ik in hetzelve vrijmoediglijk moge spreken, gelijk mij betaamt te spreken. |
16 Houd niet op voor u te danken, gedenkende uwer in mijn gebeden; | | |
17 Opdat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, 51u geve den Geest der wijsheid en der openbaring 52in Zijn kennis; | | 51 Dat is, u geve dat gij meer en meer toeneemt in de wijsheid door den Heiligen Geest. |
52 Of: met Zijn kennis, of: in Zijn erkentenis. Want de rechte wijsheid bestaat niet alleen in de kennis van God, maar ook in de erkentenis van Zijn genade en majesteit. |
18 Namelijk
53verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten welke is 54de hoop van Zijn roeping, en welke 55de rijkdom is der heerlijkheid van Zijn erfenis 56in de heiligen; | | 53 Dit ziet op het voorgaande woord u geve. Anderen lezen: verlicht te zijn naar de ogen uws verstands. |
54 Dat is, de gehoopte zaak, die in de volgende woorden wordt verklaard. Zie 1 Petr. 1:3, 4. 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
55 Dat is, de overvloedigheid, gelijk vers 7. vers 7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, |
56 Dat is, ware gelovigen. Want den anderen gaat deze erve niet aan. |
19 En welke de uitnemende grootheid 57Zijner kracht is aan ons, die geloven, onaar de werking der sterkte Zijner macht, | | 57 Namelijk waardoor wij nu zijn wedergeboren, en waarin wij meer en meer worden gesterkt, totdat wij door dezelve kracht naar ziel en lichaam hiernamaals ten volle zullen verlost en verheerlijkt worden. Want de apostel begeert niet alleen dat zij dit weten, maar ook dat zij naar zijn voorbeeld God bidden dat die kracht in hen meer en meer geopenbaard mag worden, welke kracht van hem met zeer treffelijke woorden wordt verheven. |
o Kol. 2:12. Kol. 2:12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. |
20 58Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, pen heeft Hem
59gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, | | 58 Dit voegt de apostel daarbij, omdat van de opstanding en verheerlijking van Christus onze wedergeboorte en verheerlijking ook hangt; en omdat dezelfde macht die in Christus als ons Hoofd dit werk gewrocht heeft, in ons als Zijn lidmaten ook werkt, niet alleen de toekomende opwekking uit de doden, maar ook de opwekking uit den geestelijken dood der zonden, gelijk verklaard wordt Ef. 2:1, 4. Zie ook Rom. 6:4; 8:11. Filipp. 3:21. 1 Petr. 1:3. 2 Petr. 1:3. Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Ef. 2:4 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft, Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; 2 Petr. 1:3 Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; |
p Ps. 110:1. Hand. 2:34. 1 Kor. 15:25. Kol. 3:1. Hebr. 1:3; 10:12. 1 Petr. 3:22. Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. Hand. 2:34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechter hand Gods. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 10:12 Maar Deze, één slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechter hand Gods, 1 Petr. 3:22 Welke is aan de rechter hand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde. |
59 Door het zetten tot de rechterhand Gods wordt verstaan, dat God Hem verhoogd heeft tot de hoogste macht en heerlijkheid; bij gelijkenis genomen van prinsen en koningen, die op hun troon zitten, en aan hun rechterhand zetten die de machtigste en grootste naast hen is in het rijk. Zie Ps. 45:10. Matth. 20:21. Gelijk dit alzo verklaard wordt Hebr. 1:3; 8:1. 1 Kor. 15:25, vergeleken met Ps. 110:1. Ps. 45:10 Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatdochteren; de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. Matth. 20:21 En Hij zeide tot haar: Wat wilt gij? Zij zeide tot Hem: Zeg dat deze mijn twee zonen zitten mogen, de een tot Uw rechter- en de ander tot Uw linker hand in Uw Koninkrijk. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechter hand van den troon der Majesteit in de hemelen, 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. |
21 60Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en 61allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook 62in de toekomende; | | 60 Deze titels worden niet alleen den oversten en machten in deze wereld gegeven, maar ook den engelen in den hemel, Kol. 1:16, boven alle welke Christus, zelfs naar Zijn menselijke natuur, ver is verheven. Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; |
61 Namelijk van hoogheid en heerlijkheid. |
62 Dit verstaan sommigen van het Rijk der hemelen, of van den staat der hemelse schepselen; doch dewijl deze staat nu ook tegenwoordig is, zo wordt het beter genomen voor den staat aller schepselen ook na de voleinding dezer wereld, wanneer de gelovigen zullen verheerlijkt worden, en Christus nochtans, ook naar Zijn menselijke natuur, als het Hoofd, ver boven alle schepselen zal verheven blijven. Zie Luk. 1:32, 33. Openb. 5:13, en doorgaans. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. Openb. 5:13 En alle schepsel dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. |
22 qEn heeft 63alle dingen 64Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven 65tot een Hoofd boven alle dingen; | | q Ps. 8:7. Matth. 28:18. 1 Kor. 15:27. Hebr. 2:8. Ps. 8:7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet: Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 1 Kor. 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. Hebr. 2:8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin dat Hij Hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten dat Hem niet onderworpen zij. Doch nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn; |
63 Dat is, ook zelfs die vreemd zijn, ja, vijanden zijn van Zijn gemeente, 1 Kor. 15:25, 26. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. 1 Kor. 15:26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. |
64 Dat is, onder Zijn macht en gezag, Matth. 28:18. Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. |
65 Namelijk niet alleen om die te regeren, maar ook om hen te beschermen, en hun het geestelijke leven en beweging te geven, gelijk het hoofd aan de leden doet. Zie Ef. 4:8, 10, enz. Kol. 2:10, 19. Ef. 4:8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven. Ef. 4:10 Die nedergedaald is, is Dezelfde ook Die opgevaren is ver boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou. Kol. 2:10 En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht; Kol. 2:19 En het Hoofd niet behoudende, uit Hetwelk het gehele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met Goddelijken wasdom. |
23 rWelke Zijn lichaam is, en de 66vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. | | r Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 4:16; 5:23. Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. |
66 Dat is, waardoor Christus als een volmaakt Persoon gesteld wordt, bestaande uit het Hoofd en Zijn lichaam; gelijk het woord Christus voor beide somwijlen wordt genomen, zie 1 Kor. 12:12, 13, om deze nauwe vereniging die tussen beiden is. 1 Kor. 12:12 Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus. 1 Kor. 12:13 Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt. |