Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 DOCH ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; |
2 Maar hij is onder voogden en verzorgers, tot den tijd van den vader tevoren gesteld. |
3 Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld. |
4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
5 Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. |
6 En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader. |
7 Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus. |
8 Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen die van nature geen goden zijn; |
9 En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? |
10 Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren. |
11 Ik vrees voor u, dat ik niet enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb. |
12 Weest gij als ik, want ook ik ben als gij; broeders, ik bid u; gij hebt mij geen ongelijk gedaan. |
13 En gij weet dat ik u door zwakheid des vleses het Evangelie de eerste maal verkondigd heb; |
14 En mijn verzoeking, die in mijn vlees geschiedde, hebt gij niet veracht, noch verfoeid, maar gij naamt mij aan als een engel Gods, ja, als Christus Jezus. |
15 Welke was dan uw gelukachting! Want ik geef u getuigenis dat gij, zo het mogelijk ware, uw ogen zoudt uitgegraven en mij gegeven hebben. |
16 Ben ik dan uw vijand geworden, u de waarheid zeggende? |
17 Zij ijveren niet recht over u, maar zij willen ons uitsluiten, opdat gij over hen zoudt ijveren. |
18 Doch in het goede allen tijd te ijveren is goed, en niet alleenlijk als ik bij u tegenwoordig ben, |
19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. |
20 Doch ik wilde dat ik nu tegenwoordig bij u was, en mijn stem mocht veranderen; want ik ben in twijfel over u. |
21 Zegt mij, gij die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet? |
22 Want er is geschreven, dat Abraham twee zonen had, één uit de dienstmaagd en één uit de vrije. |
23 Maar gene, die uit de dienstmaagd was, is naar het vlees geboren geweest; doch deze, die uit de vrije was, door de beloftenis. |
24 Hetwelk dingen zijn die andere beduiding hebben. Want deze zijn de twee verbonden: het ene van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Hagar. |
25 Want dit, namelijk Hagar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen. |
26 Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. |
27 Want er is geschreven: Zijt vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart; breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt; want de kinderen der eenzame zijn veel meer dan dergene die den man heeft. |
28 Maar wij, broeders, zijn kinderen der belofte, als Izak was. |
29 Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene die naar den Geest geboren was, alzo ook nu. |
30 Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije. |
31 Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije. |