ALZO de gemeenten van Galatië, die van den apostel door de predicatie des Evangelies waren geplant, Hand. 16:6, enz.; 18:23, enz., van de zuiverheid der leer zich lieten afleiden door enige valse apostelen, die leerden dat de wet der ceremoniën, en voornamelijk de besnijdenis, nog moest onderhouden worden, en bovendien dat de mens voor God gerechtvaardigd wordt, niet alleen door het geloof, maar ook door de werken der wet; zo heeft de apostel, met de broeders die bij hem waren, nodig geacht haar door dezen brief daarover te bestraffen en in de waarheid des Evangelies tegen zodanige dwalingen te versterken. Tot welk einde hij, na het opschrift, begrepen in de eerste vijf verzen, hfdst. 1, met verscheidene redenen bewijst, dat zij zich niet behoorden te laten afleiden van de leer die hij hun gepredikt had, overmits er geen ander Evangelie ter zaligheid gepredikt kan worden, en dat hij hetzelve niet van mensen, maar uit den hemel van CHRISTUS Zelven had ontvangen, hetwelk hij bewijst met een verhaal van zijn eersten staat in het Jodendom, en van zijn wonderbaarlijke bekering en beroeping; waarom hij ook met niemand van de apostelen daarover gesproken had, maar terstond naar Arabië was vertrokken. Betuigt dat daarna de voornaamste apostelen hem de hand der gemeenschap, tot een teken van enigheid in de leer en den dienst, gegeven hebben; dat hij ook zelfs den apostel Petrus bestraft had, als hij bij het gebruik der christelijke vrijheid niet durfde blijven om eniger Joden wil, hfdst. 1, en hfdst. 2 tot vs. 15. Bewijst daarna tegen de leer der valse apostelen, met vele krachtige redenen en voorbeelden uit de Heilige Schrift, dat de mens voor God gerechtvaardigd wordt alleen door het geloof in JEZUS CHRISTUS, en niet door de werken van de wet, noch van de wet der tien geboden, noch van de wet der ceremoniën, die hij leert in het Nieuwe Testament afgedaan te zijn; met wederlegging van de voornaamste tegenwerpingen der valse apostelen, van het 15de vers van het 2de hfdst. tot het einde van het 4de hfdst. Waarbij hij voegt een ernstige vermaning tot de Galaten, om te blijven in de christelijke vrijheid, doch dat zij die niet moeten misbruiken tot zorgeloosheid des vleses. En voorts vermaant hij hen tot aflegging van de werken des vleses en voortbrenging van de vruchten des Geestes, hfdst. 5, en voornamelijk van de werken der liefde en der weldadigheid, zo aan de arme gelovigen, als aan de dienaars des Woords. En daarna besluit hij met een ernstige waarschuwing voor de valse apostelen, welker gierigheid en geveinsdheid hij te dien einde beschrijft, en betuigt daarentegen zijn oprechtheid, hfdst. 6. |