Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel trekt uit de voorgaande beloften Gods een nieuwe vermaning tot heiligmaking. 2 En verantwoordt wederom zijn wandel onder hen. 3 Betuigt zijn bijzondere genegenheid jegens hen, ook zelfs in het midden van alle verdrukkingen, en verzekert ook zich van de hunne jegens hem. 6 In welk gevoelen hij door Titus’ komst en getuigenis meer is gesterkt. 8 En hoewel hij hen door zijn ernstige bestraffing tevoren bedroefd had, zo bekent hij dat deze droefheid nochtans een droefheid naar God is geweest. 10 Hetwelk hij bewijst uit de vruchten van dezelve droefheid. 13 En uit de blijdschap van Titus na zijn wederkeren. 14 Die alles alzo bij hen had bevonden gelijk de apostel van hen had vertrouwd. |
|
1 DEWIJL wij dan 1deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting 2des vleses en des geestes, 3voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods. |
| 1 Namelijk waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk is gesproken. |
| 2 Dat is, des lichaams en der ziel; gelijk hoererij, afgoderij, enz., beide lichaam en ziel besmetten. Zie 1 Kor. 6:20. |
| 1 Kor. 6:20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. |
| 3 Dat is, meer en meer volbrengende door het voortbrengen van de vruchten derzelve. Zie Joh. 15:1, 2. |
| Joh. 15:1 IK ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman. Joh. 15:2 Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. |
Paulus’ zorg en blijdschap |
2 4Geeft ons plaats; wij hebben niemand 5verongelijkt, wij hebben niemand 6verdorven, wij hebben bij niemand 7ons voordeel gezocht. |
| 4 Dat is, geeft onze vermaning plaats. Of: geeft ons plaats in uw hart, gelijk wij u doen in het onze. Zie 2 Kor. 6:11, 12, 13. |
| 2 Kor. 6:11 Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiërs, ons hart is uitgebreid. 2 Kor. 6:12 Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden. 2 Kor. 6:13 Nu, om dezelfde vergelding te doen (ik spreek als tot mijn kinderen) zo wordt gij ook uitgebreid. |
| 5 Namelijk door heerschappijzucht over u. |
| 6 Namelijk door valse leringen of kwade voorbeelden. |
| 7 Namelijk door pluimstrijkingen, om gewin van u te hebben. Zie van de eigenschap van dit woord 2 Kor. 2:10. Deze zijn de drie fouten waardoor hij meteen de valse apostelen beschrijft. |
| 2 Kor. 2:10 Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook; want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven
om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan over ons geen voordeel krijge. |
|
3 Ik zeg dit niet 8tot uw veroordeling; want ik heb atevoren gezegd dat gij in onze harten zijt, om 9tezamen te sterven en tezamen te leven. |
| 8 Namelijk alsof gij ondankbaar of trouweloos jegens mij geweest waart; of alsof ik mij van u beklaagde; maar (wil hij zeggen) om den valsen apostelen, die mij bij u zoeken verdacht te maken, den mond te stoppen, en om mijn zorg over u te bewijzen, gelijk vers 12 wordt verklaard. |
| vers 12 Hoewel ik dan aan u geschreven heb, dat is niet om diens wil die onrecht gedaan had, noch om diens wil dien onrecht gedaan was, maar opdat onze vlijtigheid voor u bij u openbaar zou worden in de tegenwoordigheid Gods. |
| a 2 Kor. 6:11, 12, 13. |
| 2 Kor. 6:11 Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiërs, ons hart is uitgebreid. 2 Kor. 6:12 Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden. 2 Kor. 6:13 Nu, om dezelfde vergelding te doen (ik spreek als tot mijn kinderen) zo wordt gij ook uitgebreid. |
| 9 Een manier van spreken waardoor de meeste liefde en gunst jegens iemand wordt uitgedrukt, namelijk dat hij bereid is met hem te leven en te sterven. |
|
4 Ik heb veel vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roem over u; ik ben vervuld met vertroosting, bik ben zeer overvloedig van blijdschap in al onze verdrukking. |
| b Matth. 5:12. Hand. 5:41. Filipp. 2:17. Kol. 1:24. |
| Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. Hand. 5:41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. Filipp. 2:17 Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
|
5 Want ook als wij in Macedónië gekomen zijn, zo heeft 10ons vlees geen rust gehad, cmaar wij waren in alles verdrukt: vanbuiten was 11strijd, vanbinnen 12vrees. |
| 10 Dat is, ons lichaam. Niet dat de ziel niet mede haar deel heeft aan de verdrukkingen, maar omdat de vervolgingen meest op den uitwendigen mens aangericht worden, en God intussen den geest dikmaals verkwikt en vertroost. |
| c Hand. 16:19, 23. |
| Hand. 16:19 Als nu de heren van dezelve zagen dat de hoop huns gewins weg was, grepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten. Hand. 16:23 En als zij hun vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden den stokbewaarder dat hij hen zekerlijk bewaren zou; |
| 11 Namelijk die ons aangedaan werd van de heidenen en Joden, die buiten de gemeente waren. |
| 12 Namelijk door de zorg die wij hadden van de zwarigheden die binnen de gemeente gerezen waren, 2 Kor. 11:28, 29. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Kor. 5:12. |
| 2 Kor. 11:28 Zonder de dingen die vanbuiten zijn, overvalt mij dagelijks de zorg van al de gemeenten. 2 Kor. 11:29 Wie is er zwak, dat ik niet zwak ben? Wie wordt er geërgerd, dat ik niet brande? 1 Kor. 5:12 Want wat heb ik ook die buiten zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet die binnen zijn? |
|
6 dDoch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost 13door de komst van Titus; |
| d 2 Kor. 1:4. |
| 2 Kor. 1:4 Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden. |
| 13 Namelijk die ons tegen de vervolging vanbuiten door zijn tegenwoordigheid heeft gesterkt, en van den stand uwer gemeente vanbinnen en van uw genegenheid tot ons beter heeft onderricht, gelijk het volgende vers verklaart. |
|
7 En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting met welke hij over u vertroost is geweest, als hij ons verhaalde 14uw verlangen, 15uw kermen, 16uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest. |
| 14 Namelijk naar mijn komst tot u. |
| 15 Namelijk over mijn verdrukkingen en ongenoegen. |
| 16 Namelijk tegen de ongehoorzamen; en ook in het aannemen van de bestraffingen en vermaningen in den voorgaanden brief tot u door mij gedaan; waarvan hij in de volgende verzen breder handelt. |
Een heilzame droefheid |
8 Want hoewel ik u 17in den zendbrief bedroefd heb, het berouwt mij niet, hoewel het mij 18berouwd heeft; want ik zie dat dezelve zendbrief, hoewel voor een kleinen tijd, u bedroefd heeft. |
| 17 Namelijk door mijn ernstig schrijven en bestraffen over het dulden van den bloedschender en andere gebreken onder u. Zie 1 Korinthe 5, en vervolgens. |
| 1 Korinthe 5 MEN hoort ganselijk dat er hoererij onder u is, en zodanige hoererij die ook onder de heidenen niet genaamd wordt, alzo dat er een zijns vaders huisvrouw heeft. |
| 18 Dat is, wee gedaan heeft, dat ik zo hard moest schrijven; gelijk het een vader wee doet wanneer hij zijn kinderen hard moet bestraffen, hoewel hij zulks met recht doet en tot hun best. |
|
9 Nu verblijd ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, 19zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt. |
| 19 Of: opdat gij in geen ding schade van ons zoudt lijden. |
|
10 eWant de droefheid 20naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar 21de droefheid der wereld werkt den dood. |
| e 2 Sam. 12:13. Matth. 26:75. Luk. 18:13. |
| 2 Sam. 12:13 Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE. En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen; gij zult niet sterven. Matth. 26:75 En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. Luk. 18:13 En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig. |
| 20 Dat is, die van God komt, Gode aangenaam is, en den zondaar tot God brengt; wanneer namelijk het hart des zondaars daarover recht bedroefd is, dat hij God zijn Vader door zijn zonde vertoornd heeft, met een vertrouwen van de vergeving derzelve door Christus Jezus, vergezelschapt met een vast voornemen van de zonde te vlieden; gelijk de voorbeelden van David, den verloren zoon, de zondares, Petrus en anderen uitwijzen. |
| 21 Dat is, welke in wereldse mensen is, om het verlies van wereldse zaken, of die uit vrees voor Gods straf alleen wordt veroorzaakt, waarop verharding in de zonde, wanhoop en eindelijk de verdoemenis zelve volgt, gelijk in Kaïn, Achitofel, Achab, Judas en dergelijken te zien is. |
|
11 Want zie, ditzelve dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe grote 22naarstigheid heeft het in u gewrocht! Ja 23verantwoording, ja 24onlust, ja 25vrees, ja 26verlangen, ja 27ijver, ja 28wraak; in alles hebt gij uzelven bewezen 29rein te zijn in deze 30zaak. |
| 22 Of: zorgvuldigheid en bekommering over de zonde die begaan was, om die te beteren. |
| 23 Of: verontschuldiging; namelijk dat zulks niet was geschied uit moedwil of toestemming van de begane zonde. |
| 24 Of: bezwaardheid over dezelve zonde, verdrietelijkheid, kwalijkneming. |
| 25 Namelijk van de Goddelijke en kerkelijke straf over die zonde, zo zij niet werd gebeterd. |
| 26 Dat is, gewilligheid en bijzondere begeerte om dezelve te beteren. |
| 27 Namelijk in het volbrengen van hetgeen de apostel hun bevolen had tot wering van deze ergernis. |
| 28 Dit kan verstaan worden van de kerkelijke straf zelve over deze zonde, of ook van het verdriet dat zij hierover hebben bewezen, hetwelk als een wraak was over henzelven, dat zij tevoren zo nalatig hierin geweest waren. |
| 29 Namelijk niet van alle fouten, want nalatigheid is ook een fout, maar van enig genoegen daaraan te hebben, of van moedwilliglijk daarin gehandeld te hebben. |
| 30 Of: handel, daad. |
|
12 Hoewel ik dan aan u geschreven heb, 31dat is niet om diens wil 32die onrecht gedaan had, noch om diens wil 33dien onrecht gedaan was, maar opdat 34onze vlijtigheid 35voor u bij u openbaar zou worden in de tegenwoordigheid Gods. |
| 31 Namelijk zozeer of voornamelijk. Een manier van spreken gelijk 1 Kor. 9:9, 10. |
| 1 Kor. 9:9 Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? 1 Kor. 9:10 Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijner hoop deelachtig worden. |
| 32 Dat is, van den persoon die de bloedschande gedaan heeft. Of: van degenen die hun broeders voor ongelovige rechters getrokken of verongelijkt hadden. |
| 33 Hierdoor verstaan sommigen den vader van dezen persoon, wiens huisvrouw hij bij zich genomen had. Anderen verstaan het van die dien ongelijk geschied was voor het gericht der ongelovige overheden, waarvan hij geschreven had, 1 Kor. 6:1, enz. |
| 1 Kor. 6:1 DURFT iemand van ulieden, die een zaak heeft tegen een ander, te rechte gaan voor de onrechtvaardigen, en niet voor de heiligen? |
| 34 Dat is, onze zorg voor den welstand en goeden naam van de ganse gemeente. Anderen lezen: uw vlijtigheid voor ons. |
| 35 Of: aan u, dat is, die tot uw dienst aangewend is. |
|
13 Daarom zijn wij vertroost geworden over uw vertroosting; en zijn nog overvloediger verblijd geworden over de blijdschap van Titus, omdat zijn geest 36van u allen verkwikt is geworden. |
| 36 Namelijk ziende hoe gewillig gij geweest zijt om mijn vermaningen en zijn persoon aan te nemen en hem alle gunst te bewijzen. |
|
14 Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem dien ik bij Titus geroemd heb, 37waarheid geworden. |
| 37 Dat is, waarachtig bevonden. |
|
15 En zijn 38innerlijke bewegingen zijn te overvloediger jegens u, als hij u aller gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem met vreze en beven hebt ontvangen. |
| 38 Gr. ingewanden, dat is, genegenheid en liefde. Een Hebreeuwse wijze van spreken. |
|
16 Ik verblijd mij dan dat ik in alles 39van u vertrouwen mag hebben. |
| 39 Gr. in u vertrouw. |