Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel betuigt dat hij het Evangelie van Christus oprechtelijk en duidelijk voorstelt voor de consciënties aller mensen. 3 En zo hetzelve voor iemand bedekt is, dat het is bedekt voor degenen die verloren gaan, en welker zinnen de satan heeft verblind. 5 Dat deze kracht evenwel niet van de dienaars, maar van Christus is, en van God, Die de harten verlicht. 8 Dat ook deze kracht zich wonderlijk in de apostelen van Christus zelven openbaart, in het overwinnen van allerlei verdrukkingen en zwarigheden, die hun dagelijks overkomen. 13 En stelt daarna verscheidene redenen van vertroostingen, met welke zij zichzelven en anderen versterken, genomen van het voorbeeld van David. 14 Van de zalige opstanding. 15 Van de dankbaarheid voor zulke verlossingen. 16 Van de vernieuwing van den inwendigen mens. 17 En eindelijk van de grootte der eeuwige heerlijkheid, die hierop zal volgen. |
|
1 DAAROM, dewijl wij 1deze bediening hebben, naar de barmhartigheid die ons geschied is, zo 2vertragen wij niet; | | 1 Namelijk niet der letter, noch des doods, maar des geestes en levens, waarvan 2 Kor. 3:6, enz., gesproken is. 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
2 Of: bezwijken, of: blijven niet in gebreke; namelijk niettegenstaande al de zwarigheden die ons in deze bediening overkomen, gelijk blijkt uit vers 10. Zie van dit woord ook Luk. 18:1. vers 10 Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. Luk. 18:1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende
dat men altijd bidden moet en niet vertragen; |
2 Maar wij hebben 3verworpen 4de bedekselen der schande, aniet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven b5aangenaam makende 6bij alle consciënties der mensen, in de tegenwoordigheid Gods. | | 3 Gr. opgezegd, of: afgezegd. |
4 Of: de bedekte schandelijkheden; waardoor hij verstaat de uitvluchten, oppronkingen en bedriegerijen der valse apostelen, die hun predikingen naar de menselijke wijsheid wilden voegen, of naar de genegenheden der mensen, om die te behagen en huns zelfs gemak en eer intussen met zulke bemantelingen te bevorderen, gelijk de volgende woorden verklaren. |
a 2 Kor. 2:17. 2 Kor. 2:17 Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus. |
b 2 Kor. 6:4. 2 Kor. 6:4 Maar wij als dienaars Gods, maken onszelven in alles aangenaam, in veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, |
5 Gr. recommanderende, namelijk dat wij daarin eenvoudiglijk handelen. |
6 Namelijk die oprechtelijk en met verstand oordelen. |
3 Doch indien ook ons Evangelie 7bedekt is, zo is het bedekt in degenen cdie verloren gaan; | | 7 Dat is, duister en vreemd schijnende is. |
c 2 Kor. 2:15. 2 Thess. 2:10. 2 Kor. 2:15 Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig worden, en in degenen die verloren gaan; 2 Thess. 2:10 En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. |
4 In dewelke 8de god dezer eeuw dde zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet 9bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, eDie 10het Beeld Gods is. | | 8 Dat is, de satan, die door een rechtvaardig oordeel Gods over de ongelovige mensen zulke heerschappij verkrijgt, alsof hij een god van hen ware, en dien zij als hun god dienen. Zie Joh. 12:31. Ef. 2:2; 6:12. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. |
d Jes. 6:10. Joh. 12:40. Jes. 6:10 Maak het hart dezes volks vet en maak hun oren zwaar en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze. Joh. 12:40 Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze. |
9 Of: schijne, lichte. |
e Joh. 14:9. Filipp. 2:6. Kol. 1:15. Hebr. 1:3. Joh. 14:9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
10 Namelijk niet alleen ten aanzien van Zijn Goddelijke natuur, zijnde het eeuwige Woord en de Wijsheid des Vaders, maar ook ten aanzien dat Hij is God geopenbaard in het vlees, door Welken Gods heerlijkheid, rechtvaardigheid, genade, wijsheid en macht ons in het Evangelie als in een spiegel wordt uitgedrukt. Zie Kol. 1:15. Hebr. 1:3. Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
5 Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, dat wij uw dienaren zijn om Jezus’ wil. | | |
6 Want God, fDie 11gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene gDie 12in onze harten 13geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods 14in het aangezicht van Jezus Christus. | | f Gen. 1:3. Gen. 1:3 En God zeide: Daar zij licht. En daar werd licht. |
11 Dat is, bevolen heeft, namelijk in het begin der schepping, wanneer de duisternis de aarde bedekte, Gen. 1:3. Gen. 1:3 En God zeide: Daar zij licht. En daar werd licht. |
g 2 Petr. 1:19. 2 Petr. 1:19 En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; |
12 Namelijk die ook duister en onwetend van nature waren. Hij spreekt hier inzonderheid van de apostelen, door welke dit licht daarna moest verbreid worden onder alle volken. |
13 Namelijk door Zijn Heiligen Geest. |
14 Dat is, de heerlijkheid Gods, die in het aanschijn van Mozes blonk en van hem werd bedekt, schijnt nu veel heerlijker in het aanschijn van Christus, en wordt van ons niet bedekt, maar ongedekt voorgesteld voor allen, om dezelve daardoor te verlichten. |
De schat in aarden vaten |
7 Maar wij hebben dezen 15schat hin 16aarden vaten, opdat de uitnemendheid 17der kracht 18zij iGodes en niet uit ons; | | 15 Namelijk van de kennis der heerlijkheid Gods in het aanschijn van Christus. |
h 2 Kor. 5:1. 2 Kor. 5:1 WANT wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. |
16 Dat is, wij zijn zwakke, verachte en tere instrumenten in het midden van alle vervolgingen. |
17 Namelijk van dit woord des Evangelies. |
18 Dat is, Gode alleen toegeschreven mag worden, gelijk die alleen uit God is en niet uit ons. Zie 2 Kor. 3:5, 6. 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
i 1 Kor. 2:5. 1 Kor. 2:5 Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods. |
8 Als die in alles verdrukt worden, doch niet 19benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; | | 19 Namelijk alzo dat er geen uitkomst is. Anderszins wordt deze benauwing ook van de gelovigen gezegd, Rom. 8:35. 2 Kor. 6:4. Rom. 8:35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? 2 Kor. 6:4 Maar wij als dienaars Gods, maken onszelven in alles aangenaam, in veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, |
9 Vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven; | | |
10 kAltijd 20de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook 21het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden. | | k Rom. 8:17. Gal. 6:17. Filipp. 3:10. 2 Tim. 2:11, 12. 1 Petr. 4:13. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Gal. 6:17 Voorts, niemand doe mij moeite aan; want ik draag de littekenen van den Heere Jezus in mijn lichaam. Filipp. 3:10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende, 2 Tim. 2:11 Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem
leven; 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; 1 Petr. 4:13 Maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen. |
20 Dat is, het gevaar des doods om Christus’ wil. Of: de vervolgingen en benauwdheden tot den dood om Christus’ wil en naar het voorbeeld van Christus, en die Christus ook rekent Zichzelven te geschieden, Hand. 9:4, gelijk in het volgende vers wordt verklaard. Hand. 9:4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? |
21 Dat is, de levendmakende kracht van Christus en van Zijn Geest, die zich in onze bediening alhier openbaart en hiernamaals tot onze verlossing ten volle zal openbaren; gelijk ook het volgende vers verklaart. Zie Rom. 8:10, 11. Rom. 8:10 En indien Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. |
11 lWant wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil, mopdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. | | l Ps. 44:23. Matth. 5:11. Rom. 8:36. 1 Kor. 4:9. Ps. 44:23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. Matth. 5:11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Rom. 8:36 (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) 1 Kor. 4:9 Want ik acht dat God ons, die de laatste apostelen zijn, tentoon heeft gesteld als tot den dood verwezen; want wij zijn een schouwspel geworden der wereld en den engelen en den mensen. |
m 1 Kor. 15:49. Kol. 3:4. 1 Kor. 15:49 En gelijkerwijs wij het beeld van den aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld van den Hemelsen dragen. Kol. 3:4 Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. |
12 Zo dan, 22de dood werkt wel in ons, maar 23het leven in ulieden. | | 22 Dat is, het gevaar des doods hangt ons gedurig over het hoofd, en werkt in ons door de kracht van Christus tot meerderen ijver tot naarstige uitvoering van onze bediening. |
23 Dat is, maar gij wordt door onzen dienst en al onze verdrukkingen en doodsgevaren in het leven des Geestes meer en meer versterkt; zodat zelfs al deze benauwdheden die ons overvallen, u ten goede komen en tot het leven gedijen. |
13 Dewijl wij nu 24denzelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: n25Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom 26spreken wij ook; | | 24 Dat is, hetzelfde geloof door denzelfden Geest, Dien alle gelovigen, zo van het Oude als van het Nieuwe Testament, deelachtig zijn, 1 Petr. 1:11. 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; |
n Ps. 116:10. Ps. 116:10 Ik heb geloofd, daarom sprak ik; ik ben zeer bedrukt geweest. |
25 Dit spreekt David Ps. 116:10, wanneer hij in vele zwarigheden zijnde, zijn vertrouwen van zijn verlossing heeft betuigd, of wanneer hij in vele zwarigheden zijnde, het betrouwen dat hij op God ook in het toekomende had, voor een iegelijk heeft beleden. Ps. 116:10 Ik heb geloofd, daarom sprak ik; ik ben zeer bedrukt geweest. |
26 Dat is, belijden en prediken voor eenieder hetgeen wij geloven. |
14 oWetende dat Hij Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken 27en met ulieden daar zal stellen. | | o Rom. 8:11. 1 Kor. 6:14. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. 1 Kor. 6:14 En God heeft ook den Heere opgewekt, en zal ons opwekken door Zijn kracht. |
27 Namelijk ten uitersten dage, wanneer Christus zal verschijnen op Zijn rechterstoel, Ef. 5:27. Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
15 Want 28al deze dingen zijn om uwentwil, popdat 29de vermenigvuldigde genade door de dankzegging van velen overvloedig worde ter heerlijkheid Gods. | | 28 Namelijk die ik verhaald heb van de gevaren des doods over ons, en van de wonderlijke verlossingen die God daarop geeft. |
p 2 Kor. 1:11. 2 Kor. 1:11 Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, opdat over de gave, door vele personen aan ons teweeggebracht, ook voor ons dankzegging door velen gedaan worde. |
29 Namelijk die Hij bewijst in onze wonderbaarlijke verlossingen tot uw vertroosting en stichting, en tot verbreiding van Gods eer, door uw dankzeggingen voor ons. |
Voor den aardsen tabernakel een eeuwig huis in de hemelen |
16 Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze 30uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans 31de inwendige vernieuwd van dag tot dag. | | 30 Gr. de mens buiten, dat is, ons lichaam, met onze lichamelijke sterkte, gezondheid en uitwendigen welstand. |
31 Gr. de mens binnen, dat is, de ziel door Gods Geest vernieuwd zijnde, wordt dagelijks in het midden van deze zwarigheden meer en meer vernieuwd en gesterkt. |
17 qWant onze 32lichte verdrukking, 33die zeer haast voorbijgaat, 34werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; | | q Ps. 30:6. Matth. 5:12. Rom. 8:18. 1 Joh. 3:2. Ps. 30:6 Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. Rom. 8:18 Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
32 Gr. het lichte of de lichtigheid onzer verdrukking. Dit zegt de apostel niet omdat de verdrukking in zichzelve licht is, maar omdat de Heere ze, door de versterking en troost Zijns Geestes, ons licht maakt. Zie Rom. 5:3; 8:37. Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, Rom. 8:37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft. |
33 Namelijk gelijk ons leven niet lang is. Want na dit leven worden alle tranen van onze ogen gewassen, Openb. 7:16, 17. Openb. 7:16 Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. |
34 Dat is, brengt voort, niet uit enige verdienste, maar uit enkel genade, om Christus’ wil, Rom. 8:17, 18. Gr. een eeuwig gewicht der heerlijkheid, naar uitnemendheid tot uitnemendheid. Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Rom. 8:18 Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. |
18 Dewijl wij niet 35aanmerken de dingen 36die men ziet, maar de dingen 37die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig. | | 35 Namelijk als op een doel waarnaar wij trachten, gelijk het Griekse woord eigenlijk medebrengt. |
36 Dat is, de wereldse eer of oneer, gemakken en ongemakken dezes levens, die wij dagelijks voor onze ogen zien. |
37 Namelijk door de ogen des lichaams, dat is, de geestelijke en hemelse heerlijkheid en vreugd die beloofd is, en die wij geloven en hopen, waarvan hij breder handelt in het volgende hoofdstuk. Zie Hebr. 11:1. Hebr. 11:1 HET geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en
een bewijs der zaken die men niet ziet. |