Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel betuigt zijn ijver over die van Korinthe om hen te behouden bij de eenvoudigheid die in Christus is. 3 En vermaant hen dat zij zich daarvan niet laten verleiden, gelijk Eva door den satan verleid is. 4 Overmits niet alleen geen valse apostelen, maar zelfs geen andere apostel van Christus hun iets kon toebrengen, dat zij door hem niet hadden ontvangen. 6 Want dat hij onder hen niet had geroemd, gelijk dezen, maar zich nederig gedragen, en zelfs geen onderhoud ontvangen, gelijk hij wel van andere gemeenten gedaan had, 11 Was niet geschied omdat hij hen niet liefhad. 12 Maar om den valsen apostelen hun roem te benemen, die zich veranderden in engelen des lichts. 16 En hoewel het niet wijselijk gedaan is veel te roemen, 18 Zo bewijst hij nochtans dat niemand van dezen iets kan roemen, waarvan hij ook niet roemen kan. 23 Ja, dat hij in lijden en arbeiden om de zaken van Christus hen allen te boven ging. 28 Benevens de zorg die hij had voor al de gemeenten. 32 En de zwarigheden die hij in het begin van zijn dienst te Damascus had uitgestaan, waar hij over de muren der stad in een mand was ontkomen. |
De valse apostelen |
1 OCH, of gij mij een weinig verdroegt 1in de onwijsheid; 2ja ook, verdraagt mij. | | 1 Dit zegt de apostel niet omdat hij onwijselijk wilde doen, maar omdat hij zou doen gelijk de onwijzen somwijlen plegen, die huns zelfs lof gaarne verbreiden. Doch de apostel heeft het hier moeten doen om den mond te stoppen aan de valse apostelen, die zichzelven boven Paulus verhieven, opdat zij zijn Evangelie alzo zouden verdacht maken en het hunne aanprijzen, en bij die van Korinthe te beter zouden gehoor krijgen. |
2 Of: maar gij verdraagt mij ook. |
2 Want ik ben 3ijverig over u met een 4ijver Gods; want ik heb ulieden 5toebereid om au als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. | | 3 Of: jaloers. |
4 Of: jaloezie. |
5 Of: versierd, toegepast, dat is, door de predicatie van het Evangelie tot het geloof, en door het geloof tot Christus gebracht, en aan Hem gelijk als ondertrouwd, waarop het geestelijke huwelijk moet volgen. Zie Ps. 45:10. Ez. 16:8. Hos. 2:18. Ef. 5:23, enz. Ps. 45:10 Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatdochteren; de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. Ez. 16:8 Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE, en gij werdt Mijne. Hos. 2:18 En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid, ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. |
a Lev. 21:13. Lev. 21:13 Hij zal ook een vrouw in haar maagdom nemen. |
3 Doch ik vrees dat niet enigszins, bgelijk 6de slang Eva 7door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken
8van de eenvoudigheid die in Christus is. | | b Gen. 3:4. Joh. 8:44. Gen. 3:4 Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven; Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. |
6 Dat is, de satan door de slang. |
7 Gr. in, dat is, onder schijn van vriendschap en van haar tot meerdere eer en achting te willen brengen. |
8 Dat is, oprechtheid, zonder oppronken van menselijke welsprekendheid of bijvoegen van menselijke wijsheid, waarmede deze valse apostelen hen allengskens zochten te verleiden en van Christus af te leiden. |
4 cWant indien degene 9die komt, 10een anderen Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem
11met recht. | | c Gal. 1:8. Gal. 1:8 Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. |
9 Hiermede menen enigen dat hij de voornaamste onder die betekent; doch het kan ook in het gemeen verstaan worden voor iemand wie het ook zij. |
10 Namelijk waar gij de krachten en vruchten meerder van zoudt gevoelen dan van den waren Jezus, Dien ik u gepredikt heb; en zo ook in het volgende. Anderszins zo vervloekt de apostel zelfs een engel uit den hemel die anders zou prediken, Gal. 1:8. Hij zegt dan dit bij wijze van toelating van een zaak die evenwel niet zijn kan, om hen tot meerder nadenken te brengen. Gal. 1:8 Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. |
11 Gr. wel. |
5 Want ik acht dat ik nergens minder in ben geweest 12dan de uitnemendste apostelen. | | 12 Sommigen nemen dit als van de valse apostelen gezegd, die zichzelven voortreffelijker hielden dan de apostelen zelven. Doch het kan ook wel van de ware apostelen genomen worden, die onder de andere uitmuntten, welker autoriteit en navolging dezen te Korinthe valselijk voorwendden, waarom de apostel zichzelven met dezen vergelijkt. Zie dergelijk Gal. 2:6, 9. Gal. 2:6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. Gal. 2:9 En als Jakobus en Céfas en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de rechter hand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen en zij tot de besnijdenis zouden gaan; |
6 En indien ik ook 13slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen 14onder u openbaar geworden. | | 13 Gr. idiotes. Zie van dit woord 1 Kor. 14:16. Namelijk gelijk deze roemers van hun welsprekendheid en menselijke wijsheid mij nageven. Want anders zo gaat de eenvoudige stijl van den apostel in kracht en Goddelijkheid alle menselijke welsprekendheid en geschriften ver te boven. Zie 1 Kor. 1:25; 2:4, 5. 1 Kor. 14:16 Anderszins, indien gij dankzegt met den geest, hoe zal degene die de plaats eens ongeleerden vervult, amen zeggen op uw dankzegging, dewijl hij niet weet wat gij zegt? 1 Kor. 1:25 Want het dwaze Gods is wijzer dan de mensen, en het zwakke Gods is sterker dan de mensen. 1 Kor. 2:4 En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; 1 Kor. 2:5 Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods. |
14 Of: aan u, in u, namelijk door de krachten, gaven en werkingen, die gij door ons Evangelie hebt ontvangen. |
7 Heb ik zonde gedaan, als ik mijzelven 15vernederd heb opdat gij zoudt verhoogd worden, overmits ik u het Evangelie Gods dom niet 16verkondigd heb? | | 15 Namelijk om mijzelven met mijn eigen handen te onderhouden, zonder u te bezwaren, Hand. 18:3. En het schijnt dat deze valse apostelen hetzelve ook Paulus kwalijk hebben nagegeven, alsof hij zich daarmede verachtelijk onder hen gedragen had, of die van Korinthe niet genoeg geacht had om van hen zijn onderhoud te willen ontvangen; op welke beide hij daarna bescheidenlijk antwoordt. Hand. 18:3 En omdat hij van hetzelfde handwerk was, bleef hij bij hen en wrocht; want zij waren tentenmakers van handwerk. |
d 1 Kor. 9:12. 1 Kor. 9:12 Indien anderen dezer macht over u deelachtig zijn, waarom niet veelmeer wij? Doch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het alles, opdat wij niet enige verhindering geven aan het Evangelie van Christus. |
16 Gr. geëvangeliseerd. |
8 Ik heb andere gemeenten 17beroofd, bezoldiging van haar nemende 18om u te bedienen; en als ik bij u tegenwoordig was en gebrek had, eben ik niemand 19lastig gevallen. | | 17 Dat is, van hen ontvangen wat gij schuldig waart te geven. |
18 Gr. tot uw bediening. |
e Hand. 20:33. 2 Kor. 12:13. 1 Thess. 2:9. 2 Thess. 3:8. Hand. 20:33 Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd. 2 Kor. 12:13 Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan de andere gemeenten, anders dan dat ik zelf u niet lastig ben geweest? Vergeeft mij dit ongelijk. 1 Thess. 2:9 Want gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie Gods onder u gepredikt. 2 Thess. 3:8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn; |
19 Het Griekse woord betekent eigenlijk iemand alzo te drukken, dat hij het gevoel verliest, gelijk een lid dat slaapt of verdoofd is. Anderen zetten het over: ledig zijn tot iemands nadeel. Zie van hetzelve woord 2 Kor. 12:13, 14. 2 Kor. 12:13 Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan de andere gemeenten, anders dan dat ik zelf u niet lastig ben geweest? Vergeeft mij dit ongelijk. 2 Kor. 12:14 Zie, ik ben ten derden male gereed om tot u te komen, en zal u niet lastig zijn; want ik zoek niet het uwe, maar u. Want de kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen. |
9 fWant mijn gebrek hebben 20de broeders vervuld die van Macedónië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, 21en zal mij nog alzo houden. | | f Filipp. 4:15. Filipp. 4:15 En ook gij, Filippenzen, weet dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedónië vertrokken ben, geen gemeente mij iets medegedeeld heeft tot rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen. |
20 Namelijk die mededienaars van Paulus waren, 2 Kor. 8:16, 18; 9:3. Zie ook Filipp. 4:15. 2 Kor. 8:16 Doch Gode zij dank, Die dezelfde naarstigheid voor u in het hart van Titus gegeven heeft, 2 Kor. 8:18 En wij hebben ook met hem gezonden den broeder die lof heeft in het Evangelie door al de gemeenten. 2 Kor. 9:3 Maar ik heb deze broeders gezonden, opdat onze roem dien wij over u hebben, niet zou ijdel gemaakt worden in dezen dele, opdat (gelijk ik gezegd heb) gij bereid moogt zijn; Filipp. 4:15 En ook gij, Filippenzen, weet dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedónië vertrokken ben, geen gemeente mij iets medegedeeld heeft tot rekening van uitgaaf en ontvangst, dan gij alleen. |
21 Namelijk ook voortaan alzo, gelijk de volgende woorden verklaren. |
10 22De waarheid van Christus is in mij, dat deze roem in de gewesten van Acháje aan mij niet zal 23verhinderd worden. | | 22 Dat is, zo waarachtig als de waarheid van Christus in mij is. Een wijze van eedzwering. Zie Rom. 9:1. Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), |
23 Gr. gestopt, toegestopt of opgestopt, gelijk een weg met een tuin of heg toegestopt wordt, dat is, verhinderd of benomen of opgehouden wordt. De reden waarom Paulus hetzelve in Achaje, waarvan Korinthe de hoofdstad was, niet anders heeft willen doen, wordt in het volgende twaalfde vers verklaard. |
11 Waarom? Is het omdat ik u 24niet liefheb? 25God weet het. | | 24 Namelijk alsof ik u daarmede verachtte, gelijk u deze mensen willen wijsmaken. |
25 Namelijk dat ik u liefheb. |
12 Maar wat ik doe, dat zal ik nog doen, om de oorzaak af te snijden dengenen die oorzaak hebben willen, opdat zij in hetgeen zij roemen, bevonden mochten worden 26gelijk als wij. | | 26 Sommigen duiden dit alzo, alsof deze valse apostelen ook de gemeenten om niet dienden, gelijk als Paulus; doch dit strijdt met hetgeen vers 20 van hen betuigd wordt. De mening dan is dat Paulus daarom ook zonder vergelding in de gemeenten van Achaje wilde dienen, opdat, zo hij veranderde van doen en bezoldiging van hen ontving, deze lieden niet zouden roemen dat zij daarin deden gelijk Paulus en de zijnen, die wel in het eerst om niet schenen gediend te hebben, wanneer zij nog slecht en klein waren onder hen, maar als zij vrijmoediger en van meerder aanzien geworden waren, ook hun bezoldiging namen, zowel als zij; tot welken roem hij hun geen gelegenheid wilde geven. vers 20 Want gij verdraagt het zo u iemand dienstbaar maakt, zo u iemand opeet, zo iemand van u neemt, zo zich iemand verheft, zo u iemand in het aangezicht slaat. |
13 Want zulke valse apostelen zijn bedrieglijke arbeiders, zich veranderende 27in apostelen van Christus. | | 27 Dat is, den schijn en gedaante van apostelen van Christus aannemende, alsof zij hen wilden navolgen. |
14 En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich 28in een engel des lichts. | | 28 Dat is, in de gedaante van een heiligen engel, die bij God woont in het eeuwige licht; gelijk daartegen het rijk des satans een rijk der duisternis wordt genaamd, en zijn woonplaats duisternis, Kol. 1:13. 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; |
15 Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke 29het einde zal zijn naar hun werken. | | 29 Dat is, de eindelijke vergelding of beloning. Zie Matth. 25:41. Alzo wordt dit woord ook genomen 1 Petr. 1:9. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. 1 Petr. 1:9 Verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid der zielen. |
Stof tot roemen |
16 Ik zeg wederom, dat niemand mene 30dat ik onwijs ben; 31doch zo niet, neemt mij dan aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen. | | 30 Namelijk zo ik mijzelven ga vergelijken met deze lieden, dewijl zij met hun roemen mij daartoe dwingen. |
31 Dat is, zo gij oordeelt dat ik hierin niet wijselijk doe, hoort mij tenminste in mijn onwijsheid, gelijk gij anderen hoort. Een wijze van spreken bij toelating genomen. |
17 Wat ik spreek, spreek ik 32niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen 33vasten grond der roeming. | | 32 Dat is, niet gelijk den Heere waardig is, of Zijn dienaren, namelijk zo gij de uitwendige woorden alleen aanziet, en niet op het doel of einde let waarom ik zulks doe, hetwelk is om mijn apostelschap onder u tegen deze roemers te verdedigen, wat ik van des Heeren wege ook gehouden ben te doen. |
33 Gr. zelfstandigheid der roeming. Of: vertrouwen, vrijmoedigheid. Zie 2 Kor. 9:4. 2 Kor. 9:4 En dat niet mogelijk, zo de Macedóniërs met mij kwamen en u onbereid vonden, wij (opdat wij niet zeggen: gij) beschaamd worden in dezen vasten grond der roeming. |
18 gDewijl velen roemen 34naar het vlees, zo zal ik ook roemen. | | g 2 Kor. 10:13; 12:5, 6. 2 Kor. 10:13 Doch wij zullen niet roemen buiten de maat, maar dat wij naar de maat des regels, welke maat ons God toegedeeld heeft, ook tot u toe zijn gekomen. 2 Kor. 12:5 Van den zodanige zal ik roemen, doch van mijzelven zal ik niet roemen, dan in mijn zwakheden. 2 Kor. 12:6 Want zo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar ik houd daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet dat ik ben, of dat hij uit mij hoort. |
34 Dat is, van zaken die den uitwendigen staat des mensen aangaan. |
19 Want gij verdraagt gaarne de onwijzen, 35dewijl gij wijs zijt. | | 35 Dat is, wijs meent te zijn. Een wijze van spreken wanneer men het ene zegt en het tegendeel verstaat, tot berisping en verbetering van dezulken. |
20 Want gij verdraagt het 36zo u iemand dienstbaar maakt, zo u iemand opeet, zo iemand van u neemt, zo zich iemand verheft, zo u iemand 37in het aangezicht slaat. | | 36 Dit zegt de apostel, gelijk ook het volgende, van de valse apostelen, die hoog spraken en zich als heren onder hen gedroegen, met groot gevolg en pracht; en intussen de gemeente verachtten en uitmergelden. |
37 Dat is, de meeste oneer, smaadheid en verachting aandoet. Is bij gelijkenis gesproken. |
21 Ik zeg dit
38naar oneer, 39gelijk of wij zwak waren geweest; hmaar waarin iemand 40stout is (ik spreek in onwijsheid), daarin ben ik ook stout. | | 38 Dat is, wat aangaat de oneer, of: om der oneer wil, of: tot oneer. |
39 Dat is, gelijk of het waarachtig ware, als dezen zeggen, dat wij zwak en verachtelijk onder u waren geweest. Anderen zetten het over: gelijk dat wij zwak zijn geweest, dat is, dat wij verachtelijk onder u zijn geweest, hetwelk zij ons ook tot oneer nazeggen. |
h Filipp. 3:4. Filipp. 3:4 Hoewel ik heb dat ik ook in het vlees betrouwen mocht. Indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer: |
40 Dat is, stoutelijk handelt of spreekt. |
22 Zijn zij Hebreeën? iIk ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij het zaad Abrahams? Ik ook. | | i Hand. 22:3. Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; |
23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) k41ik ben boven hen: lin arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in 42doodsgevaar menigmaal. | | k 1 Kor. 15:10. 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. |
41 Dat is, ik heb in den dienst van Christus meer gedaan, geleden en uitgestaan dan zij; hetwelk hij met de volgende voorbeelden bewijst. |
l Hand. 9:16; 21:11. 2 Kor. 6:4. Hand. 9:16 Want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam. Hand. 21:11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en zijns zelfs handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: Den man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen der heidenen. 2 Kor. 6:4 Maar wij als dienaars Gods, maken onszelven in alles aangenaam, in veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, |
42 Gr. doden, dat is, merkelijke gevaren des doods. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Kor. 15:31. 2 Kor. 1:10. 1 Kor. 15:31 Ik sterf allen dag, hetwelk ik betuig
bij onzen roem dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere. 2 Kor. 1:10 Die ons uit zo groten dood verlost heeft en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal; |
24 Van de Joden heb ik m43veertig slagen min één, vijfmaal ontvangen. | | m Deut. 25:3. Deut. 25:3 Met veertig slagen zal hij hem doen slaan, hij zal er niet toedoen; opdat niet misschien, zo hij voortvoer hem daarboven met meer slagen te doen slaan, uw broeder dan voor uw ogen verachtelijk gehouden worde. |
43 Paulus ziet hier op de wet, Deut. 25:3, waar geboden wordt dat de rechters niet meer dan veertig slagen in het straffen zouden laten geven; opdat de Joden dit getal niet zouden te boven gaan, zo gaven zij een minder. Deut. 25:3 Met veertig slagen zal hij hem doen slaan, hij zal er niet toedoen; opdat niet misschien, zo hij voortvoer hem daarboven met meer slagen te doen slaan, uw broeder dan voor uw ogen verachtelijk gehouden worde. |
25 nDriemaal ben ik 44met roeden gegeseld geweest, oeens ben ik gestenigd, pdriemaal heb ik schipbreuk geleden, een gansen nacht en dag heb ik in de diepte overgebracht. | | n Hand. 16:22. Hand. 16:22 En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen hun de klederen afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen. |
44 Of: met stokken geslagen, namelijk van de heidense overheden, boven de vijfmaal dat ik van de Joden alzo geslagen ben geweest, waarvan hij in het voorgaande vers heeft gesproken. |
o Hand. 14:19. Hand. 14:19 Maar daarover kwamen Joden van Antiochíë en Ikónium, en overreedden de scharen, en stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende dat hij dood was. |
p Hand. 27:9, 41. Hand. 27:9 En als veel tijd verlopen en de vaart nu zorgelijk was, omdat ook de vasten nu voorbij was, vermaande hen Paulus, Hand. 27:41 Maar vervallende op een plaats die de zee aan beide zijden had, zetten zij het schip daarop; en het voorschip vastzittende, bleef onbeweeglijk, maar het achterschip brak van het geweld der baren. |
26 In het reizen menigmaal, in gevaren van rivieren, in gevaren van 45moordenaars, in gevaren 46van mijn geslacht, in gevaren 47van de heidenen, in gevaren 48in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op de zee, in gevaren onder de valse broeders; | | 45 Of: straatschenders. |
46 Gr. uit mijn geslacht, namelijk der Joden, gelijk uit de tegenstelling der heidenen blijkt. |
47 Gr. uit. |
48 Dat is, in de steden; tenware men de stad van Jeruzalem hierdoor verstond, die om haar uitnemendheid alzo hier kan genoemd worden. |
27 In arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid. | | |
28 Zonder de dingen 49die vanbuiten zijn, 50overvalt mij dagelijks qde zorg van al de gemeenten. | | 49 Dat is, die van degenen die buiten de gemeenten zijn, aangedaan worden. Of: die mij naar den uitwendigen mens aangedaan worden. |
50 Gr. mijn overvalling die dagelijks is. |
q Hand. 20:18. Hand. 20:18 En als zij tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag af dat ik in Azië ben aangekomen, hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben, |
29 rWie 51is er zwak, dat ik niet 52zwak ben? Wie wordt er geërgerd, dat ik niet 53brande? | | r 1 Kor. 8:13. 1 Kor. 8:13 Daarom, indien de spijze mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. |
51 Of: Wie wordt er beangst, of verdriet aangedaan? |
52 Hij spreekt hier niet van zwakheid in het gemoed of geloof, dewijl hij hen allen moest troosten en sterken, maar van den angst en het medelijden dat hij met hen had. |
53 Namelijk met een brandenden ijver voor de ere Gods en de zaligheid dergenen die geërgerd worden. |
30 Indien men moet roemen, zo zal ik roemen de dingen 54mijner zwakheid. | | 54 Dat is, mijner tegenspoeden en benauwdheden, namelijk omdat ik daardoor tot gevoelen en bevinding van Gods genade, die mij daarin meer en meer sterkt, gebracht word. |
31 sDe God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, 55weet dat ik niet lieg. | | s Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 1:23. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), |
55 Een wijze van eedzweren of aanroeping Gods tot Getuige van hetgeen hij zegt; gelijk 2 Kor. 1:23. 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. |
32 56De stadhouder tvan den koning Arétas in Damascus bezette de stad der Damascenen, willende mij vangen; | | 56 Gr. De overste des volks, namelijk tegen mij opgewekt zijnde van de Joden. Zie Hand. 9:24, 25. Hand. 9:24 Maar hun lage werd Saulus bekend; en zij bewaarden de poorten, beide des daags en des nachts, opdat zij hem doden mochten. Hand. 9:25 Doch de discipelen namen hem des nachts en lieten hem neder door den muur, hem aflatende in een mand. |
t Hand. 9:24. Hand. 9:24 Maar hun lage werd Saulus bekend; en zij bewaarden de poorten, beide des daags en des nachts, opdat zij hem doden mochten. |
33 En ik werd door een venster in een mand 57over den muur nedergelaten, en ontvlood zijn handen. | | 57 Of: door. |