Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus, uit oorzaak dat sommige valse apostelen onder hen zeiden, dat zijn schrijven wel aanzienlijk was, maar zijn tegenwoordigheid van klein aanzien, 3 Handelt van de apostolische macht, die God hem gegeven had om de ongehoorzamen in Zijn gemeente te bedwingen. 4 Niet door vleselijke, maar door geestelijke wapenen, die daartoe krachtig zijn door God. 8 Doch dat hem deze macht gegeven was tot stichting, en niet tot nederwerping. 10 Die hij niet alleen afwezend door brieven, maar ook tegenwoordig zijnde metterdaad tegen zulken zal bewijzen. 12 Dat hij met deze macht gesterkt zijnde, het Evangelie tot daartoe had verbreid. 15 Niet waar anderen tevoren hadden gearbeid. 16 En dat hij zulks nog meende te doen, niet alleen bij hen, om hen te versterken, maar ook in de landen boven hen gelegen. 17 Doch dat hij dit zegt, niet om zichzelven, maar om Gods genade onder hen te roemen. |
Paulus’ apostolisch gezag |
1 VOORTS ik, Paulus, zelf 1bid u door de zachtmoedigheid en 2goedertierenheid van Christus, die 3tegenwoordig zijnde wel 4gering ben onder u, maar afwezend stout ben tegen u; | | 1 Of: vermaan. |
2 Gr. billijkheid, bescheidenheid. |
3 Gr. naar het aangezicht, dat is, tegenwoordig, of: naar het uiterlijk gelaat. |
4 Of: nederig. Deze woorden haalt Paulus aan, als uit den mond van enige valse apostelen, die de ernstige vermaningen des apostels in den voorgaanden brief gesteld, op zulke wijze zochten krachteloos te maken. |
2 Ik bid dan dat ik tegenwoordig zijnde, 5niet stout moge zijn met die vrijmoedigheid, waarmede ik geacht word 6stoutelijk gehandeld te hebben tegen sommigen die ons achten alsof wij 7naar het vlees wandelden. | | 5 Dat is, niet gedwongen worde door de ongehoorzaamheid van dezen om tegenwoordig zijnde zulke vrijmoedigheid in het straffen metterdaad te gebruiken. |
6 Namelijk in het schrijven en dreigen, wanneer ik niet tegenwoordig ben. |
7 Dat is, vleselijke of menselijke wijzen van doen gebruikten, om ons bij de mensen aanzien te verschaffen. |
3 Want 8wandelende in het vlees, 9voeren wij den krijg niet 10naar het vlees; | | 8 Dat is, in dit leven, als een zwak en gering mens. Zie Hebr. 5:7. Hebr. 5:7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze, |
9 Alzo noemt hij zijn handel en wandel onder de mensen in het verbreiden van het Heilig Evangelie. Zie 1 Tim. 1:18. 2 Tim. 4:7. 1 Tim. 1:18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; |
10 Dat is, naar de wijze van vleselijke of bedrieglijke mensen. Zie 2 Kor. 1:17. Want alzo pleegt de apostel dit woord naar het vlees op verscheidene plaatsen te gebruiken. 2 Kor. 1:17 Als ik dan dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen ja ja, en neen neen? |
4 aWant 11de wapenen van onzen krijg zijn niet 12vleselijk, maar 13krachtig door God, btot nederwerping 14der sterkten; | | a Ef. 6:13, enz. Ef. 6:13 Daarom, neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. |
11 Dat is, de middelen die wij gebruiken om door het Evangelie van Christus de mensen te bekeren, en onder het Rijk en de gehoorzaamheid van Christus te brengen. |
12 Dat is, zulke als de natuurlijke mensen plegen te gebruiken, om anderen óf met welsprekendheid, óf met bedriegerij, óf met geweld onder zich te brengen. |
13 Gr. Gode krachtig, dat is, door de kracht die God daarbij voegt, zo in het doen van wondertekenen, Mark. 16:20, als in het bewegen en overtuigen van de harten door Zijn Geest, Hand. 16:14, en ook mede in het straffen van degenen die zulks zochten te wederstaan. Zie een voorbeeld in Barjezus, Hand. 13:8. Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. Hand. 16:14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. Hand. 13:8 Maar Elymas, de tovenaar (want alzo wordt zijn naam overgezet), wederstond hen, zoekende den stadhouder van het geloof af te keren. |
b Jer. 1:10. Jer. 1:10 Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken en af te breken en te verderven en te verstoren, ook om te bouwen en te planten. |
14 Alzo noemt de apostel al wat de satan en de wereld, hetzij met vervolgingen, hetzij met wereldse wijsheid en welsprekendheid, voorwerpt om den loop van het Evangelie te stuiten, gelijk de twee navolgende verzen verklaren. Zie ook Jer. 1:10, 18, 19. Jer. 1:10 Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken en af te breken en te verderven en te verstoren, ook om te bouwen en te planten. Jer. 1:18 Want, zie, Ik stel u heden tot een vaste stad en tot een ijzeren pilaar en tot koperen muren tegen het ganse land: tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesters en tegen het volk van het land. Jer. 1:19 En zij zullen tegen u strijden, maar tegen u niet vermogen; want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u uit te helpen. |
5 Dewijl wij 15de overleggingen 16ternederwerpen, en alle 17hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid 18van Christus; | | 15 Namelijk die de natuurlijke rede des mensen voortbrengt om het Evangelie zijn aanzien te benemen. |
16 Dat is, aan Christus en Zijn Woord onderwerpen. Want de rede des mensen moet geen richter zijn over het Evangelie, maar zich daaronder buigen en gevangen geven; gelijk de volgende woorden ook verklaren. |
17 Namelijk van aanzienlijke wijsheid of kloekheid. |
18 Dat is, van het Evangelie van Christus, hetwelk dengenen die verloren gaan, wel dwaasheid is, maar dengenen die behouden worden, is het de macht Gods, 1 Kor. 1:18. 1 Kor. 1:18 Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. |
6 En gereed hebben hetgeen dient om 19te wreken alle ongehoorzaamheid, wanneer uw gehoorzaamheid zal 20vervuld zijn. | | 19 Dit spreekt de apostel niet van enige uitwendige of wereldse wraak, want die heeft Christus Zijn apostelen verboden, Matth. 20:25; 26:52, maar van de verkondiging van de wraak Gods over de hardnekkigen, en van het oefenen van den kerkelijken ban tegen degenen die zich voor leden der gemeente uitgevende, nochtans onchristelijk leren of leven. Matth. 20:25 En als Jezus hen tot Zich geroepen had, zeide Hij: Gij weet dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. Matth. 26:52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. |
20 Dat is, volbracht, of ten volle bewezen zijn. Dit zegt de apostel tot verzachting van het voorgaande dreigement, om hen tot voorkomen van deze straf door betering van zulke ergernissen te bewegen; overmits daar ook behoorlijke tijd en middel tot bekering aan zulken moet gegeven worden, eer de uiterste straf mag worden gebruikt. |
7 Ziet gij aan wat 21voor ogen is? Indien iemand bij zichzelven betrouwt dat hij van Christus is, die denke dit wederom uit zichzelven, dat gelijkerwijs hij van Christus is, alzo wij ook van Christus zijn. | | 21 Gr. de dingen die naar het aangezicht zijn, dat is, hetgeen een uitwendigen schijn heeft voor de mensen; of waarvan iemand uiterlijk wil roemen. |
8 Want indien ik ook iets overvloediger zou roemen 22van onze macht, welke de Heere ons gegeven heeft ctot 23stichting, en niet tot uw nederwerping, zo zal ik niet beschaamd worden; | | 22 Namelijk die wij als apostelen van Christus meer dan andere discipelen van Christus ontvangen hebben. |
c 2 Kor. 13:10. 2 Kor. 13:10 Daarom schrijf ik afwezend deze dingen, opdat ik niet, tegenwoordig zijnde, strengheid zou gebruiken naar de macht die mij de Heere gegeven heeft tot opbouwing en niet tot nederwerping. |
23 Dat is, om die alzo te gebruiken dat de zondaar daardoor tot bekering, en niet tot wanhoop gebracht wordt. Zie 1 Kor. 5:5. 2 Kor. 2:6, 7, 8. 1 Kor. 5:5 Denzulke over te geven aan den satan tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus. 2 Kor. 2:6 Den zodanige is deze bestraffing genoeg, die van velen geschied is; 2 Kor. 2:7 Alzo dat gij daarentegen hem liever moet
vergeven en vertroosten, opdat de zodanige door al te overvloedige droefheid niet enigszins worde verslonden. 2 Kor. 2:8 Daarom bid ik u dat gij de liefde aan hem bevestigt. |
9 Opdat ik niet zou schijnen alsof ik u 24door de brieven wilde verschrikken. | | 24 Dat is, door de zwaarwichtigheid en aanzienlijkheid der brieven alleen wilde verschrikt maken. En alzo beantwoordt de apostel een andere lastering van enige valse apostelen, gelijk van hem hierna breder wordt verklaard. |
10 Want de brieven (25zeggen zij) zijn wel gewichtig en krachtig, maar de tegenwoordigheid des lichaams is zwak 26en de rede is verachtelijk. | | 25 Namelijk de valse apostelen. Anderen lezen: (zegt hij), alsof hij van een bijzondere onder dezelve sprak. |
26 Dat is, zijn redenen en woorden hebben niets aanzienlijks of uitmuntends, als hij tegenwoordig is. |
11 Dezulke bedenke dit, dat hoedanigen wij zijn in het woord door brieven, als wij afwezig zijn, wij ook zodanigen zijn 27in de daad, als wij tegenwoordig zijn. | | 27 Dat is, in het uitvoeren van hetgeen wij door de brieven dreigen. |
12 dWant wij durven onszelven niet 28rekenen of vergelijken met sommigen die zichzelven prijzen; maar dezen 29verstaan niet dat zij zichzelven 30met zichzelven meten en zichzelven 31met zichzelven vergelijken. | | d 2 Kor. 3:1; 5:12. 2 Kor. 3:1 BEGINNEN
wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u? 2 Kor. 5:12 Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen die in het aangezicht roemen en niet in het hart. |
28 Of: vervoegen, dat is, onder zulken niet rekenen of oordelen te zijn. |
29 Of: zijn niet wijs. |
30 Gr. in zichzelven, dat is, naar hun eigen goeddunken of behagen willen geacht hebben. |
31 Namelijk zonder op anderen te zien, dien de Heere meer gaven en macht heeft medegedeeld, gelijk daar waren de apostelen van Christus. |
13 Doch wij zullen niet roemen 32buiten de maat, emaar dat wij naar de maat des regels, 33welke maat ons God toegedeeld heeft, 34ook tot u toe zijn gekomen. | | 32 Gr. tot of in dingen die zonder maat zijn, dat is, buiten de maat die ons God heeft toegedeeld, gelijk als deze anderen doen. |
e Ef. 4:7. Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
33 Of: welke God ons tot een maat toegedeeld heeft, dat is, die ons God voorgeschreven, en waarmede Hij onzen dienst bepaald heeft. Een gelijkenis genomen van dengene die elk zijn erve uitdeelt om daar te bouwen, of zijn akker om daarop te zaaien, of wijnberg om daarop te planten. |
34 Namelijk in het verbreiden van het Heilig Evangelie en voortplanten van de gemeente van Christus. |
14 Want wij strekken onszelven niet te wijd uit, 35als die tot u niet zouden komen; want wij zijn ook gekomen tot u toe, in het Evangelie van Christus; | | 35 Dat is, alsof wij tot u niet moesten komen. Gr. als tot u niet komende. |
15 Niet roemende 36buiten de maat 37in anderer lieden arbeid, maar hebbende hoop, als uw geloof zal 38gewassen zijn, dat wij onder ulieden overvloediglijk zullen 39vergroot worden 40naar onzen regel, | | 36 Namelijk ons van Christus voorgeschreven of bepaald. |
37 Dat is, waar het Evangelie van Christus alrede door anderen is verbreid. |
38 Dat is, toegenomen hebben of versterkt zijn. |
39 Of: uitgebreid, namelijk in de voorgeschreven palen onzer prediking. Anderen voegen deze woorden alzo bijeen: wanneer uw geloof zal gewassen of gesterkt zijn onder ulieden, dat wij overvloediglijk zullen vergroot worden, dat is, uitgebreid worden. |
40 Dat is, in de uitbreiding van ons voorgeschreven perk, zodat het woord regel hier genomen wordt voor het perk of de afgepaalde maat van landen en steden, waar iedere apostel zijn arbeid moest besteden. En dit komt wel overeen met het volgende vers. Want dit is het dat de apostel hier verklaart, dat hun zwakheden en gebreken nog een hinderpaal waren, dat hij in de landen boven hen gelegen nog niet kon reizen om daar het Evangelie te planten, maar wanneer zij die gebreken zouden gebeterd hebben en in het geloof behoorlijk versterkt zijn, dat hij dan vrijmoediglijk en zonder achterdocht tot anderen zou mogen voortgaan. |
16 Om het Evangelie te verkondigen in de plaatsen die op gene zijde van u gelegen zijn; niet om te roemen 41in eens anders regel over hetgeen alrede bereid is. | | 41 Dat is, waar een ander alrede de palen van zijn beroep had en predikte. Zie Rom. 15:20. Rom. 15:20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fundament zou bouwen; |
17 fDoch wie roemt, die roeme 42in den Heere. | | f Jes. 65:16. Jer. 9:23. 1 Kor. 1:31. Jes. 65:16 Zodat wie zich zegenen zal op aarde, die zal zich zegenen in den God der waarheid; en wie zweren zal op aarde, die zal zweren
bij den God der waarheid, omdat de vorige benauwdheden zullen vergeten zijn en omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn. Jer. 9:23 Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, 1 Kor. 1:31 Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere. |
42 Dat is, schrijve den Heere al den lof van zijn arbeid toe, alzo de kracht om te arbeiden zelve en de vruchten daarvan alleen van Zijn zegen voortkomen. Zie 1 Kor. 3:5; 15:10. 1 Kor. 3:5 Wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan dienaars door welke gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft? 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. |
18 gWant niet die zichzelven prijst, maar dien de Heere prijst, die is 43beproefd. | | g Spr. 27:2. Spr. 27:2 Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen. |
43 Dat is, na beproeving trouw en oprecht gekend, gekeurd en bevonden. |