Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Na het gewoonlijke opschrift van den zendbrief, 3 Dankt Paulus God voor de vertroostingen die hij in alle verdrukkingen door Christus, anderen tot een voorbeeld, ontving. 8 En komt daarna tot het verhaal van de grote vervolging die hem in Azië was overkomen. 10 Uit welke hij nochtans was verlost door hun gebeden. 12 Betuigt dat hij oprechtelijk in de wereld, maar meest onder hen had verkeerd. 15 En dat hij ook oprechtelijk voorgenomen had weder tot hen over te komen. 17 Hoewel hetzelve nog niet geschied was. 18 Niet omdat zijn woord was ja en neen. 20 Daar alle beloften Gods in Christus ja en zeker zijn. 21 En door den Heiligen Geest in ons bevestigd. 23 Maar betuigt met een eed, dat hij zijn komst tot hen nog uitgesteld had om hen te sparen. |
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS,1 een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en a2Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel 3Acháje zijn: | | 1 Van den naam van Paulus, zijn apostelschap en dezen gehelen apostolischen groet zie de verklaring Rom. 1:1, 7. 1 Kor. 1:1, 2, 3. Rom. 1:1 PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Kor. 1:1 PAULUS, een geroepen apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Sósthenes, de broeder, 1 Kor. 1:2 Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: 1 Kor. 1:3 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
a Filipp. 1:1. Filipp. 1:1 PAULUS en Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen: |
2 Overmits Timotheüs tevoren van hem tot Korinthe was gezonden, en nu weder tot hem gekeerd was, door wien hij van den stand der gemeente bericht was, zo voegt hij hem hier bij zich, om hem te meerder aanzien bij hen te verschaffen, gelijk hij in den eersten zendbrief Sosthenes met denzelfden titel van broeder ook bij zich gevoegd had, 1 Kor. 1:1. Zie ook 1 Kor. 16:10, 11. 1 Kor. 1:1 PAULUS, een geroepen apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Sósthenes, de broeder, 1 Kor. 16:10 Zo nu Timótheüs komt, ziet dat hij buiten vrees bij u zij; want hij werkt het werk des Heeren gelijk als ik. 1 Kor. 16:11 Dat hem dan niemand verachte; maar geleidt hem in vrede, opdat hij tot mij kome; want ik verwacht hem met de broederen. |
3 Dit is de naam van een voorname provincie in Griekenland, waar Korinthe in lag en het hoofd van was. Zie 1 Kor. 1:2. 1 Kor. 1:2 Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: |
2 bGenade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. | | b Rom. 1:7. 1 Kor. 1:3. Ef. 1:2. 1 Petr. 1:2. Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Kor. 1:3 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Ef. 1:2 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
Dankzegging voor vertroosting |
3 cGeloofd zij 4de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, 5de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, | | c Ef. 1:3. 1 Petr. 1:3. Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |
4 Dat is, God Die de Vader is van onzen Heere Jezus Christus. Zie 1 Kor. 15:24. 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. |
5 Dat is, Die Zelf zeer barmhartig is over ons, en een Auteur aller barmhartigheid en vertroosting in ons. |
4 dDie ons 6vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden. | | d 2 Kor. 7:6. 2 Kor. 7:6 Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus; |
6 Namelijk door Zijn Woord en door Zijn Geest, gelijk Christus belooft Joh. 14:16. Joh. 14:16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; |
5 eWant gelijk 7het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus 8onze vertroosting overvloedig. | | e Ps. 34:20; 94:19. Ps. 34:20 Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. Ps. 94:19 Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt. |
7 Dat is, dat wij om Christus’ wil lijden; of dat wij lijden als leden van Christus, naar het voorbeeld van Christus, Die het lijden dat Zijn leden aangedaan wordt, als Zijn eigen rekent, Hand. 9:4. Rom. 8:17. Kol. 1:24. Gr. de lijdingen. Hand. 9:4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
8 Namelijk waarmede wij zelven vertroost worden; en dienvolgens ook bekwaamheid krijgen, om anderen te beter te troosten. Zie vers 4. vers 4 Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden. |
6 Doch hetzij dat wij verdrukt worden, het is
9tot uw vertroosting en zaligheid, fdie 10gewrocht wordt in de lijdzaamheid deszelven lijdens hetwelk wij ook lijden; hetzij dat wij vertroost worden, het is
11tot uw vertroosting en zaligheid. | | 9 Namelijk niet alleen omdat gij door ons voorbeeld zoudt gesterkt worden, maar ook omdat wij daardoor meer stof en ervaring krijgen om ulieden te troosten en te sterken. Zie de aantt. op Kol. 1:24. Kol. 1:24 (kt.) Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
f 2 Kor. 4:17. 2 Kor. 4:17 Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; |
10 Dat is, teweeggebracht wordt. Of: die krachtig is door de lijdzaamheid. Want de lijdzaamheid werkt bevinding van Gods hulp en trouw, en dienvolgens ook hoop der zaligheid, Rom. 5:3, 4. Rom. 5:3 En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, Rom. 5:4 En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop; |
11 Namelijk omdat wij vertroost zijnde, gij u daarover ook verheugt, en wij u alzo te beter ook kunnen troosten en uw zaligheid bevorderen. |
7 En onze hoop 12van u is vast, als die weten dat, gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden, gij ook alzo gemeenschap hebt aan de vertroosting. | | 12 Gr. over u. |
Dankzegging voor verlossing |
8 13Want wij willen niet, broeders, dat gij onwetende zijt van onze verdrukking gdie ons in Azië overkomen is, dat wij uitnemend zeer bezwaard zijn geweest 14boven onze macht, alzo dat wij zeer in twijfel waren ook van het leven. | | 13 Hier begint de apostel tot de verhandeling van de zaak zelve te komen, en verhaalt de eerste oorzaak die hem verhinderd heeft tot hen te komen, namelijk de overgrote verdrukking in Azië, waarvan te lezen is Handelingen 19. Handelingen 19 EN het geschiedde terwijl Apollos te Korinthe was, dat Paulus de bovenste delen des lands doorreisd hebbende te Éfeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, |
g Hand. 19:23, enz. Hand. 19:23 Maar op dienzelven tijd ontstond er geen kleine beroerte vanwege den weg des Heeren. |
14 Dat is, zo zwaarlijk, dat wij daaronder zouden zijn bezweken, tenware ons de Heere wonderbaarlijk had gesterkt en door Zijn macht bewaard, gelijk in de twee volgende verzen verklaard wordt. |
9 Ja, wij hadden al zelven 15in onszelven het vonnis des doods, hopdat wij niet op onszelven vertrouwen zouden, maar op God, 16Die de doden verwekt; | | 15 Dat is, wij hadden alrede rekening gemaakt van niet te zullen ontkomen. |
h Jer. 17:5, 7. Jer. 17:5 Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt. Jer. 17:7 Gezegend daarentegen is de man die op den HEERE vertrouwt, en wiens Vertrouwen de HEERE is. |
16 Dat is, Die dan veel meer die in gevaar des doods zijn, door dezelve macht kan verlossen. |
10 iDie ons 17uit zo groten dood verlost heeft en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal; | | i 1 Kor. 15:31. 1 Kor. 15:31 Ik sterf allen dag, hetwelk ik betuig
bij onzen roem dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere. |
17 Dat is, uit zo groot een gevaar des doods, Ex. 10:17. Ex. 10:17 En nu, vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal en bidt vuriglijk tot den HEERE uw God, dat Hij slechts dezen dood van mij wegneme. |
11 kAlzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, lopdat over 18de gave, 19door vele personen aan ons teweeggebracht, ook voor ons 20dankzegging door velen gedaan worde. | | k Rom. 15:30. Filipp. 1:19. Rom. 15:30 En ik bid u, broeders, door onzen Heere Jezus Christus en door de liefde des Geestes, dat gij met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij; Filipp. 1:19 Want ik weet dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus; |
l 2 Kor. 4:15. 2 Kor. 4:15 Want al deze dingen zijn om uwentwil, opdat de vermenigvuldigde genade door de dankzegging van velen overvloedig worde ter heerlijkheid Gods. |
18 Dat is, de genadige verlossing. |
19 Dat is, door het voorbidden van velen. |
20 Namelijk die tevoren voor ons hadden gebeden. Want dankzegging moet volgen op het verhoren van de gebeden. |
Paulus’ ja is ja |
12 Want 21onze roem is deze, namelijk de getuigenis onzer consciëntie, dat wij in eenvoudigheid en 22oprechtheid Gods, niet in 23vleselijke wijsheid, maar 24in de genade Gods in de wereld verkeerd hebben, en 25allermeest bij ulieden. | | 21 Alzo spreekt de apostel om te voorkomen de lasteringen der valse apostelen, die den apostel zochten verdacht te maken van ongestadigheid in zijn beloften, en van lichtvaardigheid in zijn gehelen handel, omdat hij volgens zijn toezegging in het einde van den voorgaanden zendbrief nog tot hen niet was overgekomen. |
22 Dat is, die God van ons eist; en waarvan God een Getuige is. |
23 Dat is, bedrieglijke, gelijk de vleselijke mensen plachten te gebruiken, en onder die ook de valse apostelen, om anderen te misleiden en huns zelfs eer en profijt te bevorderen. |
24 Dat is, in de kracht en oprechte wijsheid, die God uit genade mededeelt. |
25 Gr. overvloediglijker. Dit zegt Paulus, niet alsof hij elders minder oprecht geweest ware, maar ten aanzien van den langen tijd dien hij onder hen meer dan in andere gemeenten verkeerd had, Hand. 18:11. Hand. 18:11 En hij onthield zich aldaar een jaar en zes maanden, lerende onder hen het Woord Gods. |
13 Want wij schrijven u geen andere dingen dan die gij 26kent of ook erkent; en ik hoop dat gij ze ook tot het einde toe erkennen zult, | | 26 Namelijk uit mijn woord en wandel, toen ik onder u was. Of: leest, namelijk in den brief aan u geschreven, die klaar en eenvoudig is. |
14 Gelijkerwijs gij ook 27ten dele ons erkend hebt, dat wij 28uw roem zijn, mgelijk gij ook 29de onze zijt 30in den dag van den Heere Jezus. | | 27 Dit zegt de apostel, óf ten aanzien van het beste deel, die zulks altijd gaarne erkenden, óf ook ten aanzien van de ganse gemeente, die alrede enige gebreken op zijn voorgaande schrijven had verbeterd, gelijk blijkt uit het tweede en zevende hoofdstuk, hoewel zij nog te veel gehoor gaven aan sommigen die het uiterlijk aanzien en de wereldse wijsheid te veel achtten. |
28 Dat is, dat wij uw leermeesters zijn, op welke gij roemt en door welke gij bekent tot Christus gebracht te zijn. |
m Filipp. 2:16. 1 Thess. 2:19. Filipp. 2:16 Voorhoudende het woord des levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid. 1 Thess. 2:19 Want welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? |
29 Namelijk waar wij in Christus van roemen, dat wij u tot Christus’ kennis en gemeenschap gebracht hebben, en door welke gij met vele geestelijke gaven versierd zijt. |
30 Dat is, ten uitersten dage, als Christus zal verschijnen om eenieders doen te richten; hetwelk Paulus daarbij voegt om te tonen dat deze zijn en hun roem niet vleselijk of ijdel, maar welgegrond was, en van Christus Zelven ten uitersten dage zou goedgekeurd worden. |
15 nEn 31op dit betrouwen 32wilde ik tevoren tot u komen, opdat gij 33een tweede genade zoudt hebben; | | n 1 Kor. 16:5. 1 Kor. 16:5 Doch ik zal tot u komen wanneer ik Macedónië zal doorgegaan zijn (want ik zal door Macedónië gaan); |
31 Namelijk dat gij in zulke achting bij mij zijt, en ik bij u was. |
32 Namelijk volgens mijn schrijven, 1 Kor. 16:5, 6, 7. 1 Kor. 16:5 Doch ik zal tot u komen wanneer ik Macedónië zal doorgegaan zijn (want ik zal door Macedónië gaan); 1 Kor. 16:6 En ik zal mogelijk bij u blijven of ook overwinteren, opdat gij mij moogt geleiden waar ik zal heen reizen. 1 Kor. 16:7 Want ik wil u nu niet zien in het voorbijgaan, maar ik hoop enigen tijd bij u te blijven, indien het de Heere zal toelaten. |
33 Dat is, door mij meer en meer versterkt zoudt worden in de genade en gaven van Christus, waarmede gij in mijn eerste komst tot u alrede begenadigd waart. |
16 En door uw stad naar Macedónië gaan, en wederom van Macedónië tot u komen, en 34van ulieden naar Judéa geleid worden. | | 34 Dat is, van enigen van ulieden daartoe bestemd. |
17 Als ik dan dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het 35naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen 36ja ja, en neen neen? | | 35 Dat is, naar de wijze van vleselijke mensen; of: uit vleselijke bedenkingen, die ongestadig zijn, en lichtelijk komen te veranderen, 2 Kor. 10:3. 2 Kor. 10:3 Want wandelende in het vlees, voeren wij den krijg niet naar het vlees; |
36 Dat is, zeggen en loochenen; of: zeggen en niet doen hetgeen men zegt. |
18 Doch 37God is getrouw, dat 38ons woord hetwelk tot u is geschied, oniet is geweest 39ja en neen. | | 37 Een wijze van spreken, wanneer men iets sterk wil betuigen, en is zoveel alsof hij zeide: Zo waarachtig als God getrouw is, zo is ons woord, enz. Of: God, Die getrouw is, weet dat, enz. |
38 Namelijk dat van ons tot u is gepredikt. Want in deze vijf volgende verzen wederspreekt de apostel eerst het besluit der valse leraars, dewelke omdat de apostel deze belofte van tot hen te komen niet scheen gehouden te hebben, daaruit wilden besluiten dat dan zijn gehele predicatie onvast was, en daarop niet was te steunen. Doch op de belofte zelve van tot hen te komen, antwoordt hij hierna vss. 23, 24. vers 23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. vers 24 Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof. |
o Matth. 5:37. Jak. 5:12. Matth. 5:37 Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze. Jak. 5:12 Doch vóór alle dingen, mijne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enigen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt. |
39 Dat is, onvast en onzeker, gelijk als de mensen die nu ja nu neen zeggen over eenzelfde zaak, onvast en onzeker zijn in hun woorden en doen. |
19 Want de Zone Gods, Jezus Christus, Die onder u door ons is gepredikt, namelijk door mij en Silvánus en Timótheüs, 40was niet ja en neen, maar is geweest ja 41in Hem. | | 40 Namelijk in onze prediking. Gelijk Christus de Zaligmaker niet veranderlijk is, maar gisteren, heden en in der eeuwigheid Dezelfde is, Hebr. 13:8. Alzo is Hij ook niet anders van ons gepredikt en is altijd hetzelfde Evangelie van Christus aan de gemeente van ons voorgesteld. Zie Gal. 1:7, 8, 9. Hebr. 13:8 Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. Gal. 1:7 Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen die u ontroeren en het Evangelie van Christus willen verkeren. Gal. 1:8 Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gal. 1:9 Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. |
41 Namelijk God. Want gelijk hij Hem den Zone Gods genaamd had, zo betuigt hij ook, dat Christus is ja, dat is, standvastigheid en waarheid in God, of in Gods beloften, die enkel waarheid en vastigheid zijn, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
20 Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn 42in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid 43door ons. | | 42 Namelijk in Christus Jezus. Want gelijk Christus altijd Dezelfde is in Gods beloften, die onveranderlijk zijn, alzo zijn alle beloften Gods van onze zaligheid ja, dat is, waarheid, en amen, dat is, gewisheid en vastigheid in Christus, omdat God in het nieuwe verbond geen beloften der zaligheid doet, noch volbrengt, dan in Christus en door Christus. Zie Joh. 14:6. Hand. 4:12. Ef. 1:3, enz. Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. |
43 Dat is, door den dienst van ons, apostelen en leraars, die in deze onze leer ook niemand moeten kennen dan Christus, en Dien gekruist, 1 Kor. 2:2. Kol. 2:9, 10, enz. 1 Kor. 2:2 Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. Kol. 2:9 Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk; Kol. 2:10 En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht; |
21 Maar Die ons met u 44bevestigt 45in Christus, en Die ons 46gezalfd heeft, is God, | | 44 Namelijk in de waarheid. |
45 Dat is, om de vrucht en kracht van alle beloften Gods te zoeken in Christus, en door de gemeenschap met Christus. |
46 Dat is, met de gaven des Heiligen Geestes begiftigd heeft, Die in de Schrift dikwijls bij olie of zuivere zalf wordt vergeleken. Zie Ps. 45:8. Hand. 4:27; 10:38. 1 Joh. 2:20, 27. Ps. 45:8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Hand. 4:27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls, Hand. 10:38 Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem. 1 Joh. 2:20 Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. 1 Joh. 2:27 En de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node dat iemand u lere; maar gelijk dezelve zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven. |
22 pDie ons ook heeft 47verzegeld, en 48het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. | | p Rom. 8:16. 2 Kor. 5:5. Ef. 1:13; 4:30. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. 2 Kor. 5:5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
47 Dat is, als met opdrukking van Zijn zegel verzekerd, namelijk van onze gemeenschap met Christus, en vervolgens van onze aanneming tot kinderen en tot erfgenamen Gods, Rom. 8:15, 16. 1 Kor. 2:12. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. 1 Kor. 2:12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn; |
48 Gr. arrhabon, welk woord, gelijk ook arrha, eigenlijk betekent een onderpand, dat een deel of beginsel is van het toekomende goed dat ons beloofd en verzekerd wordt; gelijk als iemand enig geld gereed geeft tot een beginsel en verzekering der betaling die beloofd is. Zie 2 Kor. 5:5. Ef. 1:13, 14. De eerste gave dan des Geestes en des levens is een onderpand van onze gehele erve; zodat deze zalving, verzegeling en onderpanding tot eenzelfde einde dienen. Doch dit verhaal dezer weldaad dient daartoe om te bewijzen dat dezelve in onze harten altijd krachtiger en gewisser wordt. 2 Kor. 5:5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Ef. 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. |
Waarom Paulus nog niet gekomen is |
23 qDoch ik roep God aan tot een Getuige 49over mijn ziel, dat ik 50om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. | | q Rom. 1:9; 9:1. 2 Kor. 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. 1 Tim. 5:21. 2 Tim. 4:1. Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. 2 Tim. 4:1 IK
betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: |
49 Namelijk dat Hij die straffe, zo ik de waarheid niet zeg. Een rechte wijze van een waren eed, dien de apostel daarom hierbij voegt, omdat er zeer veel aan gelegen was, dat zijn woord niet voor onvast zou gehouden worden. |
50 Dat is, om niet te moeten gebruiken de apostolische macht in het straffen der ongehoorzamen. Zie 2 Korinthe 10. 2 Korinthe 10 VOORTS ik, Paulus, zelf bid u door de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, die tegenwoordig zijnde wel gering ben onder u, maar afwezend stout ben tegen u; |
24 rNiet dat wij 51heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof. | | r 1 Petr. 5:3. 1 Petr. 5:3 Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. |
51 De apostel spreekt alzo om te verzachten hetgeen hij terstond tevoren gezegd had van hen niet te sparen, waarvan de zin is, dat hij zulks niet zeide om hen te dreigen of te overmeesteren als een heer over hen en hun geloof, maar om hen als een dienaar en medewerker van Christus tot rechte erkentenis en betering van hun fouten, en vervolgens tot rechte blijdschap met hem te brengen, tevoren, eer hij tot hen kwam; en om hun geloof waarin zij stonden, alzo meer en meer te versterken, gelijk in het begin van het volgende hoofdstuk verklaard wordt. |