Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Niet eigen recht, maar liefde het richtsnoer |
1 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. |
2 En zo iemand meent iets te weten, die heeft nog niets gekend gelijk men behoort te kennen. |
3 Maar zo iemand God liefheeft, die is van Hem gekend. |
4 aAangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten bdat een afgod niets is in de wereld, cen dat er geen ander God is dan Eén. a Rom. 14:14. b 1 Kor. 10:19. c Deut. 4:39. Ef. 4:6. |
a Rom. 14:14 Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelf; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein. b 1 Kor. 10:19 Wat zeg ik dan? Dat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is? c Deut. 4:39 Zo zult gij heden weten en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel en onder op de aarde, niemand meer. Ef. 4:6 Eén God en Vader van allen, Die daar is boven allen en door allen en in u allen. |
5 Want hoewel er ook zijn die goden genaamd worden, hetzij in den hemel, hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heren zijn), |
6 dNochtans hebben wij maar één God, den Vader, euit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; fen maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. d Mal. 2:10. Ef. 4:6. e Rom. 11:36. f Joh. 13:13. 1 Kor. 12:3. Filipp. 2:11. |
d Mal. 2:10 Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen? Ef. 4:6 Eén God en Vader van allen, Die daar is boven allen en door allen en in u allen. e Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. f Joh. 13:13 Gij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wel, want Ik ben het. 1 Kor. 12:3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. Filipp. 2:11 En alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders. |
7 Doch in allen is de kennis niet; gmaar sommigen, met een consciëntie des afgods tot nog toe, eten als iets dat den afgoden geofferd is; en hun consciëntie, zwak zijnde, wordt bevlekt. g 1 Kor. 10:28. |
g 1 Kor. 10:28 Maar zo iemand tot ulieden zegt: Dat is afgodenoffer; eet het niet, om desgenen wil die u dat te kennen gegeven heeft, en om der consciëntie wil; want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve. |
8 hDe spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek. h Rom. 14:17. |
h Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
9 iMaar ziet toe dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen die zwak zijn. i Gal. 5:13. |
i Gal. 5:13 Want gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders; alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vlees, maar dient elkander door de liefde. |
10 Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, zal de consciëntie deszelven die zwak is, niet gestijfd worden om te eten de dingen die den afgoden geofferd zijn? |
11 kEn zal de broeder die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is? k Rom. 14:15. |
k Rom. 14:15 Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer naar liefde. Verderf dien niet met uw spijze, voor welken Christus gestorven is. |
12 Doch gijlieden alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwakke consciëntie kwetsende, zondigt tegen Christus. |
13 lDaarom, indien de spijze mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. l Rom. 14:21. 2 Kor. 11:29. |
l Rom. 14:21 Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets waaraan uw broeder zich stoot of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is. 2 Kor. 11:29 Wie is er zwak, dat ik niet zwak ben? Wie wordt er geërgerd, dat ik niet brande? |