Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel bestraft hier nog enige gebreken onder de Korinthiërs, waarvan het eerste is, dat zij de geschillen die onder hen waren, over wereldse zaken, niet liever onder elkander vriendelijk afdeden, dan dat zij die brachten voor ongelovige overheden. 2 Bewijst dat zulks den gelovigen niet betamelijk was, overmits zij de wereld en de engelen zullen oordelen. 7 Wijst daarna den oorsprong aan waaruit zodanige geschillen rezen, namelijk uit gebrek van liefde, verdraagzaamheid en rechtvaardigheid. 9 Betuigt dat de onrechtvaardigen en andere ergerlijke mensen het Rijk der hemelen niet zullen beërven. 11 En dat voor hen onbehoorlijk was, dat zij dezelve nog voortaan zouden gelijk zijn, omdat zij door den Geest Gods van de heerschappij van zulke zonden waren verlost. 12 Bestraft nog een ander gebrek in hen, bestaande in het misbruik van spijzen en andere zaken den buik aangaande, maar voornamelijk de hoererij. 15 Bewijst daarna met vele redenen hoe onbetamelijk die is voor de Christenen. 19 Welker lichamen zijn tempelen des Heiligen Geestes, die duur gekocht zijn en die God in lichaam en geest moeten verheerlijken. |
Rechtszaken tussen broeders |
1 DURFT iemand van ulieden, die 1een zaak heeft tegen een ander, 2te rechte gaan voor 3de onrechtvaardigen, en niet voor de heiligen? | | 1 Dat is, geschil over wereldse dingen. Zie vers 3. vers 3 Weet gij niet dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken die dit leven aangaan! |
2 Gr. geoordeeld worden, of: zich laten oordelen. |
3 Namelijk overheden, die hij alzo noemt omdat de overheden alstoen meest heidenen waren, en vreemd van het geloof in Christus en de ware gerechtigheid, en merendeels ook verdrukkers der Christenen. |
2 aWeet gij niet dat 4de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien 5door 6u de wereld geoordeeld 7wordt, zijt gij onwaardig 8de minste gerechtszaken? | | a Matth. 19:28. Luk. 22:30. Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Luk. 22:30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. |
4 Dat is, de gelovigen, die hij alzo noemt omdat zij door den Geest van Christus geheiligd en door hun heilige belijdenis en de heilige sacramenten van anderen afgescheiden zijn. |
5 Gr. in u. |
6 Namelijk als bijzitters van Christus, den algemenen Rechter, Wiens vonnis zij ook zullen goedvinden en rechtvaardigen, Matth. 19:28. Luk. 22:30. Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Luk. 22:30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. |
7 Dat is, zal worden. |
8 Alzo noemt hij de zaken van dit leven en van deze wereld, omdat zij ten aanzien van de hemelse en geestelijke niets zijn te achten. |
3 Weet gij niet dat wij 9de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken die dit leven aangaan! | | 9 Namelijk die gezondigd hebben en met ketenen der duisternis bewaard worden tot den dag des groten oordeels. Zie Matth. 25:41. 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. 2 Petr. 2:4 Want indien God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; Jud. vs. 6 En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard; |
4 Zo gij dan gerechtszaken hebt die dit leven aangaan, zet die daarover
10die in de gemeente 11minst geacht zijn. | | 10 Namelijk liever dan de onrechtvaardigen of heidenen. Dit zegt de apostel bij vergelijking tegen degenen die meenden dat niemand in de gemeente kloek genoeg was om hun geschillen te scheiden; maar de apostel verklaart dit in het volgende vers, en beveelt dat zij de kloeksten en verstandigsten van hen in deze zaken tot middelaars zouden nemen. Zie Ex. 18:21. Ex. 18:21 Doch zie gij om onder al het volk naar kloeke mannen, godvrezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; stel ze over hen, oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen. |
11 Gr. voor niets geacht zijn, namelijk naar het oordeel van sommigen onder ulieden. |
5 Ik zeg u dit tot schaamte. Is er dan alzo onder u geen die wijs is, ook niet een die zou kunnen oordelen 12tussen zijn broeders? | | 12 Gr. zijn broeder, dat is, tussen den enen gelovige en den anderen, gelijk het volgende vers verklaart. |
6 Maar de ene broeder 13gaat met den anderen broeder te rechte, en dat voor ongelovigen. | | 13 De apostel verbiedt hier dan niet ganselijk dat men voor overheden zou rechten, maar alleen voor ongelovigen met ergernis en aanstoot; gelijk hij ook niet verbiedt, wanneer iemand van anderen verdrukt wordt of voor het recht geroepen, dat hij zichzelven door de hulp der ongelovige overheden zou mogen beschermen. Want hij zelf heeft in zulk geval ook op ongelovige overheden zich beroepen en hun hulp gebruikt, niet alleen tegen heidenen, maar ook tegen de Joden. Zie Hand. 22:25; 23:17; 25:10. Hand. 22:25 En alzo zij hem met de riemen uitrekten, zeide Paulus tot den hoofdman over honderd, die daar stond: Is het ulieden geoorloofd een Romeins mens, en dien onveroordeeld, te geselen? Hand. 23:17 En Paulus riep tot zich een van de hoofdmannen over honderd, en zeide: Leid dezen jongeling heen tot den overste; want hij heeft hem wat te boodschappen. Hand. 25:10 En Paulus zeide: Ik sta voor den rechterstoel des keizers, waar ik geoordeeld moet worden. Den Joden heb ik geen onrecht gedaan, gelijk gij ook zeer wel weet. |
7 Zo is er dan nu ganselijk 14gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. bWaarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? | | 14 Gr. hettema. Hetwelk hier betekent een gebrek van liefde of van kloekmoedigheid, waardoor de kwade genegenheden worden overwonnen. |
b Spr. 20:22. Matth. 5:39. Rom. 12:17. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9. Spr. 20:22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden. Wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen. Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. |
8 Maar 15gijlieden doet ongelijk en doet schade, en dat den broederen. | | 15 Dat is, sommigen onder u. |
9 Of weet gij niet dat de 16onrechtvaardigen 17het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? | | 16 Dat is, die anderen ongelijk of onrecht aandoen. |
17 Dat is, die eeuwige heerlijkheid in den hemel, die hier een erve genaamd wordt, omdat zij wordt gegeven niet uit verdienste, maar dengenen alleen die God uit genade tot Zijn kinderen heeft aangenomen. |
10 18Dwaalt niet: cnoch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers 19zullen het Koninkrijk Gods beërven. | | 18 Of: Bedriegt uzelven niet. |
c Gal. 5:19. Ef. 5:5. Openb. 22:15. Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, Ef. 5:5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. Openb. 22:15 Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet. |
19 Namelijk tenzij dat zij zich bekeren en aflaten van zodanigen meer te zijn, Matth. 21:31, 32, gelijk het navolgende vers medebrengt. Matth. 21:31 Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods. Matth. 21:32 Want Johannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt daarna geen berouw gehad, om hem te geloven. |
11 dEn dit waart gij 20sommigen; maar 21gij zijt eafgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd 22in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. | | d Ef. 2:2. Kol. 3:7. Tit. 3:3. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Kol. 3:7 In dewelke ook gij eertijds hebt gewandeld, toen gij in dezelve leefdet. Tit. 3:3 Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende. |
20 Namelijk de een in het ene, en de ander in het andere. Want hoewel in alle heidenen niet al deze zonden altijd zijn openbaar geweest, nochtans is de wortel van alle in hen, en de ene of de andere breekt bij gelegenheden altijd uit; en allen waren zij afgodendienaars. Zie Rom. 1:29. Ef. 2:1, 2, 3; 4:17, 18. Rom. 1:29 Vervuld zijnde met alle ongerechtigheid, hoererij, boosheid, gierigheid, kwaadheid; vol van nijdigheid, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid; Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Ef. 2:3 Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. Ef. 4:17 Ik zeg dan dit en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds, Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; |
21 Dat is, van de heersende macht zulker zonden gezuiverd; namelijk door uw heiligmaking of wedergeboorte, en door uw rechtvaardigmaking, bestaande in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Christus, waarvan de doop een teken en zegel is. Zie Mark. 1:4. Hand. 22:16. Rom. 6:4. Ef. 5:26. Tit. 3:5. 1 Petr. 3:21. Mark. 1:4 Johannes was dopende in de woestijn en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. Hand. 22:16 En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; 1 Petr. 3:21 Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus, |
e Hebr. 10:22. Hebr. 10:22 Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, en het lichaam gewassen zijnde met rein water. |
22 Dat is, om Jezus Christus’ en Zijner verdiensten wil. Want het bloed van Jezus Christus reinigt ons van al onze zonden, 1 Joh. 1:7. Openb. 1:5. 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, |
Het lichaam een tempel |
12 f23Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar ik zal 24onder de macht van geen mij laten brengen. | | f 1 Kor. 10:23. 1 Kor. 10:23 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet. |
23 Namelijk die middelmatig zijn en in Gods Woord niet verboden, van welker gebruik hij hier kortelijk spreekt, en hierna breder zal spreken, hfdst. 7, 8, 9, 10, 11, en zal die van andere onderscheiden. |
24 Dat is, dat ik mij door enig menselijk gebod zou laten verbinden om hetgeen de Heere mij vrijgelaten heeft, niet te gebruiken, wanneer ik zonder aanstoot van anderen zulks doen kan. Zie Rom. 14:14. 1 Kor. 7:23; 10:23. Of: ik zal mij van geen ding laten overheersen, namelijk alzo dat ik mij de middelmatige dingen zou dienstbaar maken om die niet te gebruiken, tot stichting van mijn naaste. Rom. 14:14 Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelf; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein. 1 Kor. 7:23 Gij zijt duur gekocht; wordt geen dienstknechten der mensen. 1 Kor. 10:23 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet. |
13 De spijzen zijn voor den buik, en de buik is voor de spijzen; maar God zal beide 25dezen en die tenietdoen. Doch het lichaam is niet 26voor de hoererij, maar 27voor den Heere, en 28de Heere voor het lichaam. | | 25 Namelijk buik; niet ten aanzien van zijn wezen, dat een deel van het lichaam des mensen is, die geheel zal opstaan; maar ten aanzien van zijn gebruik in dit tijdelijke en natuurlijke leven, hetwelk dan niet meer nodig zal zijn. Zie Matth. 22:30. 1 Kor. 15:44. Openb. 7:16, 17. Matth. 22:30 Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in den hemel. 1 Kor. 15:44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. Openb. 7:16 Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. |
26 Namelijk die de heidenen voor een middelmatige zaak hielden, en die zelfs te Korinthe, waar voor deze zonde een publieke tempel was opgericht, zeer gemeen was. Daarom handelt de apostel daarvan eerst en bijzonderlijk, eer hij tot andere zaken komt, die zij ook voor middelmatig hielden, en in welke zij zichzelven onnodige strikken legden of zwaarlijk bezondigden. |
27 Dat is, om hetzelve tot den dienst van den Heere Jezus Christus te gebruiken. |
28 Dat is, de Heere is ook een Heere des lichaams, dewijl Hij Zichzelven niet alleen tot verlossing der ziel, maar ook des lichaams overgegeven heeft, vers 20. vers 20 Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn. |
14 gEn God heeft ook den Heere opgewekt, en zal 29ons opwekken door Zijn kracht. | | g Rom. 8:11. 2 Kor. 4:14. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. 2 Kor. 4:14 Wetende dat Hij Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en met ulieden daar zal stellen. |
29 Dat is, onze lichamen tot heerlijkheid, Rom. 8:11. Filipp. 3:21. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
15 Weet gij niet dat 30uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre. | | 30 Dat is, ook uw lichamen. Want dewijl de ware gelovigen in het geheel met Christus als met hun Hoofd verenigd zijn, 1 Kor. 12:12, 27, zo zijn ook hun lichamen een deel van Zijn geestelijk lichaam. 1 Kor. 12:12 Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. |
16 Of weet gij niet dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? hWant 31die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen. | | h Gen. 2:24. Matth. 19:5. Mark. 10:8. Ef. 5:31. Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. Matth. 19:5 En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn? Mark. 10:8 En die twee zullen tot één vlees zijn, alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. Ef. 5:31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen tot één vlees wezen. |
31 Deze plaats, genomen uit Gen. 2:24, wordt eigenlijk van den band des huwelijks gezegd; doch Paulus past dit ook op de hoererij, omdat zulke oneerlijke liefde en vleselijke vereniging deze personen aan elkander oneerlijk en onwettiglijk verbindt, gelijk het huwelijk dezelve wettiglijk en eerlijk verbindt. Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. |
17 Maar 32die den Heere aanhangt, is 33één geest met Hem. | | 32 Namelijk door het ware geloof en oprechte liefde. |
33 Dat is, geestelijk; of: door Zijn Geest met Hem verenigd, 1 Kor. 12:13. 1 Kor. 12:13 Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt. |
18 Vliedt de hoererij. 34Alle zonde die de mens doet, 35is buiten het lichaam; maar die hoererij bedrijft, 36die zondigt 37tegen zijn eigen lichaam. | | 34 Namelijk die in de uitwendige daad van de mensen geschiedt. |
35 Dat is, misbruikt iets of doet leed aan iets dat buiten den mens zelven is. |
36 Dit moet verstaan worden bij vergelijking, namelijk meer dan enige andere zonde. Want hoewel een dronkaard en brasser zijn lichaam ook misbruikt, zo geschiedt het nochtans door iets dat geen deel aan zijn lichaam is, als spijze en drank; en hij doet ook zijn lichaam veel schade en schande aan, maar niet zo zwaar als de hoererij. |
37 Of: in. |
19 Of weet gij niet idat ulieder lichaam 38een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, 39Dien gij van God hebt, en dat gij 40uws zelfs niet zijt? | | i 1 Kor. 3:16. 2 Kor. 6:16. Ef. 2:21. Hebr. 3:6. 1 Petr. 2:5. 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. Ef. 2:21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
38 Die derhalve zuiver en rein moet gehouden worden, en waarin God wil gediend zijn; hetwelk de apostel van den gehelen mens ook betuigt, 2 Kor. 6:16. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. |
39 Namelijk om u van uw aanneming tot kinderen te verzekeren, Rom. 8:11, 15. 2 Kor. 1:22. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Rom. 8:15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. |
40 Namelijk om uw eigen wil te doen, maar den wil Desgenen Dien gij toebehoort. |
20 kWant gij zijt 41duur gekocht; zo verheerlijkt dan God 42in uw lichaam en in uw geest, 43welke Godes zijn. | | k 1 Kor. 7:23. Gal. 3:13. Hebr. 9:12. 1 Petr. 1:18. 1 Kor. 7:23 Gij zijt duur gekocht; wordt geen dienstknechten der mensen. Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. 1 Petr. 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
van de vaderen overgeleverd is, |
41 Gr. door prijs, namelijk door het dierbaar bloed van Jezus Christus, 1 Petr. 1:18, 19. Openb. 5:9. 1 Petr. 1:18 Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u
van de vaderen overgeleverd is, 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; |
42 Dat is, met lichaam en met ziel, die door den Heiligen Geest is vernieuwd. |
43 Namelijk niet alleen door het recht der schepping, maar ook door het recht der verlossing. |