Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel leert waarvoor de dienaars der gemeente moeten worden gehouden, en wat van hen geëist wordt. 3 Acht weinig het oordeel der mensen, en toont met zijn voorbeeld dat zij voornamelijk voor God rekenschap zullen geven van hun bediening. 6 Vermaant niet alleen de leraars, maar ook alle gelovigen tot een matig gevoelen van zichzelven. 7 Alzo niet zij zichzelven, maar God door Zijn gaven hen onderscheidt. 8 Stelt een onderscheid tussen het groot gevoelen, dat zij van zichzelven hadden, en den nederigen en ellendigen staat der laatste apostelen in deze wereld. 14 Opdat zij door deze vergelijking ook een minder gevoelen van zichzelven zouden hebben. 17 Verklaart dat hij ook Timotheüs te dien einde tot hen zond. 18 Berispt wederom hun opgeblazenheid en dreigt hen met zijn komst. 20 Opdat zij intijds het kwaad uit zich zouden weren en de roede ontgaan. |
Het oordeel aan den Heere laten |
1 ALZO houde ons een ieder mens aals dienaars van Christus en 1uitdelers der verborgenheden Gods. | | a Matth. 24:45. 2 Kor. 6:4. Kol. 1:25. Tit. 1:7. Matth. 24:45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven te rechter tijd? 2 Kor. 6:4 Maar wij als dienaars Gods, maken onszelven in alles aangenaam, in veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, Kol. 1:25 Welker dienaar ik geworden ben naar de bedeling Gods, die mij gegeven is aan u, om te vervullen het Woord Gods; Tit. 1:7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker; |
1 Gr. oikonomous, dat is, huisverzorgers, of hofmeesters van Gods huis. Namelijk in het uitdelen en bedienen van Zijn Woord en Zijn sacramenten, 1 Kor. 2:7. Zie van dit woord Luk. 16:1. 1 Kor. 2:7 Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande
in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot onze heerlijkheid, eer de wereld was; Luk. 16:1 EN Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht. |
2 En voorts wordt in de uitdelers vereist bdat elk 2getrouw bevonden worde. | | b Luk. 12:42. Luk. 12:42 En de Heere zeide: Wie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten om hun te rechter tijd het hun bescheiden deel spijze te geven? |
2 Dat is, zijn last hierin niet te buiten ga, of tekortdoe, Hebr. 3:5. Hebr. 3:5 En Mozes is wel getrouw geweest in geheel Zijn huis als een dienaar, tot getuiging der dingen die daarna gesproken zouden worden, |
3 Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoordeeld word, of van 3een menselijk oordeel; ja, ik 4oordeel ook mijzelven niet. | | 3 Gr. een menselijken dag; een manier van spreken genomen van de gewone gerichten, in welke op zekere gezette dagen vierschaar wordt gehouden om te oordelen hetgeen voorvalt. Niet dat de ene profeet ook van den anderen niet zou mogen oordelen, want het tegendeel beveelt hij 1 Kor. 14:29, maar hij spreekt van zulk een oordeel als in de volgende woorden zal aangetekend worden. Paulus ziet hier inzonderheid op den uitersten dag, wanneer alles zal geoordeeld worden naar behoren, Matth. 25:14, enz. Luk. 19:12. 1 Kor. 14:29 En dat twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen. Matth. 25:14 Want het is gelijk een mens die buitenslands reizende, zijn dienstknechten riep en gaf hun zijn goederen over. Luk. 19:12 Hij zeide dan: Een zeker welgeboren man reisde in een ver gelegen land, om voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keren. |
4 Dit wordt verstaan, niet van een oordeel der beproeving van onszelven of wij in het geloof zijn, en hoe wij met God staan, 1 Kor. 11:28. 2 Kor. 13:5, maar van een oordeel waardoor iemand zichzelven boven een ander verheft en prijst in zijn dienst, of beneden een ander stelt of misprijst, gelijk dit hier in sommigen bestraft wordt, dat de een Paulus boven Petrus, enz., verhief, en de ander wederom Petrus of Apollos, enz., boven hem zette. Dit is het dat hij aan Gods oordeel hier onderwerpt, dewijl de mensen hierin menigmaal uit affecten oordelen, gelijk het volgende ook uitwijst. 1 Kor. 11:28 Maar de mens beproeve zichzelven, en ete alzo van het brood en drinke van den drinkbeker. 2 Kor. 13:5 Onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? Tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt. |
4 Want ik ben mijzelven van 5geen ding bewust, cdoch ik ben 6daardoor niet gerechtvaardigd; maar 7Die mij oordeelt, is de Heere. | | 5 Namelijk wat aangaat het trouwelijk bedienen van mijn apostelschap; daarin heb ik een goede consciëntie, want hiervan spreekt alleen de apostel. |
c Ex. 34:7. Job 9:2. Ps. 143:2. Ex. 34:7 Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen, in het derde en in het vierde lid. Job 9:2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Ps. 143:2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. |
6 Namelijk voor God, of in Gods gericht; gelijk David ook spreekt Ps. 143:2, en Paulus Gal. 2:16. Want wat anders is het een goede consciëntie te hebben in zijn doen voor God, tot zijn eigen troost, 1 Joh. 3:21, en wat anders door zijn doen voor God rechtvaardig te zijn. Het eerste toont de naarstigheid en oprechtheid van zijn doen, die David ook dikmaals in zijn psalmen betuigt; het andere een volmaaktheid zonder gebreken, die Paulus, gelijk ook David, in zichzelven niet vond, Ps. 19:13. Filipp. 3:12, 13, enz. Ps. 143:2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. Gal. 2:16 Doch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. 1 Joh. 3:21 Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God, Ps. 19:13 Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen. Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. Filipp. 3:13 Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb. |
7 Namelijk als opperste Rechter, niet alleen in de uitwendige zaak mijner bediening, maar ook mijner consciëntie, waarvan de Heere Christus alleen de Rechter is, Die daarvan metterdaad ten uitersten dage zal richten, gelijk het volgende vers verklaart. |
5 dZo dan, oordeelt niets 8vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, eWelke ook in het licht zal brengen 9hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren 10de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk 11lof hebben van God. | | d Matth. 7:1. Rom. 2:1. Matth. 7:1 OORDEELT niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Rom. 2:1 DAAROM zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. |
8 Namelijk des oordeels, in welken Christus ook de verborgen zaken der consciëntie zal aan den dag brengen, Rom. 2:16. Rom. 2:16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. |
e Dan. 7:10. Openb. 20:12. Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
9 Gr. de verborgen dingen der duisternis. |
10 Dat is, met wat oprechtheid, en tot wat einde elk zijn doen in zijn dienst zal gericht hebben. Waardoor hij schijnt te bestraffen degenen die het Evangelie wel prediken, maar meer tot hun eigen eer of om gunst van mensen, dan tot Gods eer, en uit begeerte van de zaligheid der mensen. |
11 Dat is, niet alleen een openbare getuigenis van zijn weldoen, maar ook beloning, Rom. 2:6. 2 Kor. 5:10. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
De hoogmoed der Korinthiërs |
6 En 12deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis gepast 13om uwentwil, opdat gij aan ons zoudt leren f14niet te gevoelen 15boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, 16de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander. | | 12 Sommigen verstaan daardoor hetgeen de apostel van de gebreken en opgeblazenheid van enige leraren hiervoor gezegd heeft, en dat hij dezelve in zijn en Apollos’ persoon zou bestraft hebben zonder hun namen uit te drukken, om dezelve te sparen; maar alzo hiervoor vele dingen in den persoon van Paulus, Cefas en Apollos gezegd zijn, die op zulke leraars niet kunnen passen, en ook Paulus niet gewend is de gebreken der zodanigen op zich te nemen, om die te sparen, maar veelmeer zijn voorbeeld tegen zodanigen te stellen om de gemeente voor hen te waarschuwen, zo wordt dit wel zo gevoeglijk verstaan van de gebreken der gemeente zelve, die zodanig onderscheid onder de getrouwe leraars en apostelen maakten, waardoor deze verdeeldheden werden veroorzaakt, zonder dat al de leraren daarvan de schuld hadden; en verklaart dat hij in zijn en Apollos’ persoon hun had getoond waarvoor zij de leraren, wie zij ook waren, moesten houden, namelijk alleen als dienaars van Christus, die hen naar Christus wezen, en tot de rechte enigheid in Christus, en niet naar zichzelven, om een bijzonderen aanhang te maken. |
13 Dat is, om u recht te onderwijzen, hoe gij u ten aanzien van uw leraars moet gedragen en in wat achting gij hen moet hebben. |
f Spr. 3:7. Rom. 12:3. Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; Rom. 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. |
14 Namelijk noch van uw leraars, noch van uzelven, die door hen onderwezen zijt. |
15 Namelijk doorlopend in het Woord Gods, dat ons alom de nederigheid en enigheid aanprijst. Of: boven hetgeen hiervoor van ons aan u is geschreven. |
16 Dat is, de ene lidmaat der gemeente tegen de andere, omdat hij door dezen of door dien leraar tot Christus is gebracht, en door zijn dienst zulke of zulke gaven tot stichting van Christus’ gemeente is deelachtig geworden. |
7 Want 17wie onderscheidt u? gEn wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt? | | 17 Namelijk hetzij dat gij een leraar zijt, die in gaven anderen te boven gaat, hetzij een lidmaat der gemeente, die door dezen of dien leraar tot het geloof in Christus en andere geestelijke gaven gebracht zijt. Het is dan God in Christus (wil hij zeggen), Die door Zijn genade u onderscheidt van anderen, niet de leraar, niet gij uzelven. Want hoewel Paulus plant, Apollos natmaakt, het is God alleen Die den wasdom geeft, 1 Kor. 3:6. 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. |
g Joh. 3:27. Jak. 1:17. Joh. 3:27 Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven is. Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. |
8 18Alrede zijt gij verzadigd, alrede zijt gij rijk geworden, 19zonder ons hebt gij geheerst; en 20och, of gij heerstet, opdat ook 21wij met u heersen mochten! | | 18 Dat is, gij beeldt uzelven in dat gij nu gans gelukkig zijt, en dat u in geestelijke gaven niets meer ontbreekt, maar dat gij de volmaaktheid in alles hebt verkregen en boven alle anderen uitmunt, gelijk een koning in zijn rijk. Hetwelk de apostel verwijtenderwijze zegt, om hen daarna door zijn voorbeeld en de aanmerking van zijn ellendigen staat tot nederigheid te vermanen. Zie dergelijk Openb. 3:17. Openb. 3:17 Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt. |
19 Dat is, zonder dat wij aan uw heerschappij of inbeelding van heerschappij, rust en welstand, deel gehad hebben. |
20 Namelijk in daad en waarheid. |
21 Dit zegt hij, omdat iemand die een ander bemint, daarover vrolijk is als het hem welgaat en als hij in alles voorspoedig is, en het geluk van den zodanige als zijn eigen acht. |
9 22Want ik acht dat God ons, 23die de laatste apostelen zijn, 24tentoon heeft gesteld hals tot den dood verwezen; want wij zijn ieen schouwspel geworden 25der wereld en den engelen en den mensen. | | 22 Hier begint hij, tot een waarschuwing, zijn voorbeeld en dat van de andere apostelen voor te stellen, om hen tot nadenken en een nederig gevoelen van zichzelven en van hun staat te brengen, en hen veelmeer tot lijden dan tot roem te vermanen. |
23 Dat is, die laatst geroepen zijn na Christus’ hemelvaart, als Paulus, Barnabas, Silas, Apollos, Timotheüs en dergelijken, welke daarom van sommigen ook uit kleinachting laatste apostelen werden genaamd. Zie van dezen naam Rom. 16:7. 2 Kor. 8:23. Rom. 16:7 Groet Andrónikus en Júnias, mijn magen en mijn medegevangenen, welke vermaard zijn onder de apostelen; die ook vóór mij in Christus geweest zijn. 2 Kor. 8:23 Hetzij dan
Titus, hij is mijn metgezel en medearbeider bij u; hetzij onze broeders, zij zijn afgezanten der gemeenten en
een eer van Christus. |
24 Of: tevoorschijn gebracht. Paulus ziet hier op de gewoonte der heidenen, die de misdadigen in de publieke schouwplaatsen tevoorschijn brachten, om dezelve tot vermaak van anderen den wilden beesten voor te werpen, of hen tegen dezelve beesten tot den dood toe te doen vechten. Hetwelk ook aan de Christenen door hen dikwijls is geschied, 1 Kor. 15:32. 1 Kor. 15:32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij. |
h Ps. 44:23. Rom. 8:36. 2 Kor. 4:11. Ps. 44:23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. Rom. 8:36 (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) 2 Kor. 4:11 Want wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. |
i Hebr. 10:33. Hebr. 10:33 Ten dele, als gij door smaadheden en verdrukkingen een schouwspel geworden zijt, en ten dele, als gij gemeenschap gehad hebt met degenen die alzo behandeld werden. |
25 Dat is, der redelijke creaturen in de wereld, die hij verdeelt in engelen en mensen, waarvan de goede engelen en goede mensen getuigen waren van hun lijden en met hen medelijden hadden; en de kwade engelen en mensen daar ook een vermaak in hadden, gelijk in de schouwplaatsen allerlei volk en oordelen werden bevonden. |
10 k26Wij zijn dwazen om Christus’ wil, maar 27gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten. | | k 1 Kor. 2:3. 1 Kor. 2:3 En ik was bij ulieden in zwakheid en in vreze en in veel beving. |
26 Dat is, voor dwazen geacht van de wereld. |
27 Namelijk naar uw mening en inbeelding. |
11 Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten lgeslagen, en hebben geen vaste woonplaats; | | l Hand. 23:2. Hand. 23:2 Maar de hogepriester Ananías beval dengenen die bij hem stonden, dat zij hem op den mond zouden slaan. |
12 mEn arbeiden, 28werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en nwij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; | | m Hand. 18:3; 20:34. 1 Thess. 2:9. 2 Thess. 3:8. Hand. 18:3 En omdat hij van hetzelfde handwerk was, bleef hij bij hen en wrocht; want zij waren tentenmakers van handwerk. Hand. 20:34 En gij zelven weet dat deze handen tot mijn nooddruft, en dengenen die met mij waren, gediend hebben. 1 Thess. 2:9 Want gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie Gods onder u gepredikt. 2 Thess. 3:8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn; |
28 Zie hiervan een voorbeeld in Paulus, Hand. 18:3. 1 Kor. 9:6. Hand. 18:3 En omdat hij van hetzelfde handwerk was, bleef hij bij hen en wrocht; want zij waren tentenmakers van handwerk. 1 Kor. 9:6 Of hebben alleen ik en Bárnabas geen macht van niet te werken? |
n Matth. 5:44. Luk. 6:28; 23:34. Hand. 7:60. Rom. 12:14. Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Luk. 6:28 Zegent degenen die u vervloeken, en bidt voor degenen die u geweld doen. Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. Rom. 12:14 Zegent hen die u vervolgen; zegent, en vervloekt niet. |
13 Wij worden gelasterd en wij bidden; wij zijn geworden als 29uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel 30tot nu toe. | | 29 Dat is, waar wij komen, de wereldse mensen zoeken zich van ons te ontdoen, en werpen ons uit als vuiligheid en afschrapsel, of ook als vervloekte mensen, gelijk het Griekse woord katharma ook somwijlen wordt genomen. Zie Klgld. 3:45. Klgld. 3:45 Samech. Gij hebt ons tot een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld in het midden der volken. |
30 Dat is, niet eens of tweemaal, maar geduriglijk tot nu toe. |
14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar oals mijn lieve kinderen 31vermaan ik u. | | o 1 Thess. 2:11. 1 Thess. 2:11 Gelijk gij weet hoe wij een iegelijk van u, als een vader zijn kinderen, vermaanden en vertroostten, |
31 Namelijk om u tot nadenken en betering van deze gebreken te brengen. |
15 Want al hadt gij tienduizend 32leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; pwant in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie 33geteeld. | | 32 Gr. paidagogous, dat is, leermeesters of tuchtmeesters; namelijk die u in de zaken van Christus verder onderwijzen, nadat gij van mij door het Evangelie van Christus zijt gewonnen. En dit zegt de apostel omdat een vader met meerder beweging en oprechter liefde zijn kinderen onderricht dan wel een tuchtmeester. Zie 2 Kor. 11:20. 2 Kor. 11:20 Want gij verdraagt het zo u iemand dienstbaar maakt, zo u iemand opeet, zo iemand van u neemt, zo zich iemand verheft, zo u iemand in het aangezicht slaat. |
p Hand. 18:11. Gal. 4:19. Filem. vs. 10. Jak. 1:18. Hand. 18:11 En hij onthield zich aldaar een jaar en zes maanden, lerende onder hen het Woord Gods. Gal. 4:19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. Filem. vs. 10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onésimus, Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
33 Of: gewonnen, gegenereerd, dat is, eerst tot het geloof gebracht. Want de predicatie van het Evangelie is het middel waardoor wij van Gods Geest wedergeboren worden, Filem. vs. 10. 1 Petr. 1:23. Filem. vs. 10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onésimus, 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. |
16 Zo vermaan ik u dan: qZijt mijn 34navolgers. | | q 1 Kor. 11:1. Filipp. 3:17. 1 Thess. 1:6. 2 Thess. 3:9. 1 Kor. 11:1 WEEST mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. Filipp. 3:17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. 1 Thess. 1:6 En gij zijt onze navolgers geworden en des Heeren, het Woord aangenomen hebbende in veel verdrukking, met blijdschap des Heiligen Geestes; 2 Thess. 3:9 Niet dat wij de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot
een voorbeeld om ons na te volgen. |
34 Namelijk in nederigheid, vreedzaamheid, lijdzaamheid, eenvoudigheid, enz. |
17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die 35mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken 36mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. | | 35 Namelijk niet alleen omdat ik hem voor Christus door het Evangelie heb gewonnen, maar ook omdat hij mijn voetstappen als een oprechte zoon in alles navolgt, 1 Tim. 1:2; 4:6. 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. 1 Tim. 4:6 Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, opgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt. |
36 Dat is, mijn wandel in mijn leven, Ps. 1:1, 6, en mijn wijze van doen in het Evangelie van Christus met alle oprechtheid en eenvoudigheid voor te stellen, gelijk hij terstond daarbij voegt. Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. |
18 Doch 37sommigen zijn opgeblazen, alsof ik tot ulieden 38niet komen zou. | | 37 Dit zegt hij niet alleen van sommige leraars, die zich vanwege enige uiterlijke welsprekendheid veel lieten voorstaan en Paulus’ eenvoudigheid verachtten; maar ook van enige lidmaten die van dezelve onderwezen zijnde, zichzelven, hoewel hun nog veel ontbrak, voor grote meesters hielden, en anderen nevens zich verachtten, gelijk in de volgende verzen verklaard wordt. |
38 Namelijk om zulke gebreken te beteren en naar behoren te straffen. |
19 Maar ik zal haast tot u komen, rzo de Heere wil, en ik zal dan verstaan 39niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, 40maar de kracht. | | r Hand. 18:21. Hebr. 6:3. Jak. 4:15. Hand. 18:21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, zo God wil. En hij voer weg van Éfeze. Hebr. 6:3 En dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
39 Dat is, den roem van welsprekendheid of van kennis in geestelijke zaken. |
40 Namelijk die zij metterdaad bewijzen in geloof, liefde, en andere christelijke deugden of gaven, die Gods Geest krachtiglijk werkt, 1 Joh. 3:18. 1 Joh. 3:18 Mijne kinderkens, laat ons niet liefhebben met het woord, noch met de tong, maar met de daad en waarheid. |
20 sWant 41het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht. | | s 1 Kor. 2:4. 1 Thess. 1:5. 2 Petr. 1:16. 1 Kor. 2:4 En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; 1 Thess. 1:5 Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in veel verzekerdheid; gelijk gij weet hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil. 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. |
41 Dat is, de staat van een Christenmens of kind Gods, in hetwelk God Zijn Rijk opricht, Rom. 14:17. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
21 Wat wilt gij? Zal ik 42met de roede tot u komen, of 43in liefde en in den geest der zachtmoedigheid? | | 42 Dat is, met oefening van straf en tuchtiging, 2 Kor. 10:6. 2 Kor. 10:6 En gereed hebben hetgeen dient om te wreken alle ongehoorzaamheid, wanneer uw gehoorzaamheid zal vervuld zijn. |
43 Dat is, vriendelijkheid en toegenegenheid. Want anderszins komt ook de straf van een vader uit liefde, Hebr. 12:6. Hebr. 12:6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. |