Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant de gemeente van Korinthe, dat zij naar het voorbeeld der gemeenten van Galatië een collecte wil doen voor de arme gelovigen binnen Jeruzalem. 2 Wijst haar aan hoe dezelve op den eersten dag der week bekwamelijk kan gedaan worden. 3 En door wien derwaarts gezonden, ook zelf zijn dienst daartoe aanbiedende. 5 Belooft dat hij door Macedonië tot hen komen zal, en een tijdlang bij hen blijven. 8 Geeft reden waarom hij te Efeze nog tot pinksteren toe moet blijven. 10 Vermaant hen dat zij Timotheüs beleefdelijk ontvangen en laten vertrekken, en dat zij ten beste nemen dat Apollos zijn komst wat uitstelt. 13 Doet daarbij een algemene vermaning tot standvastigheid in het geloof en de liefde. 15 En in het bijzonder, dat zij het huisgezin van Stefanas in acht nemen, alzo hij met Fortunatus en Achaïkus hem zeer verkwikt hebben. 19 Groet de gemeente van Korinthe vanwege de gemeenten van Azië, en bijzonder van Aquila en Priscilla. 21 En groet hen ook zelf met zijn eigen hand. 22 Verkondigt allen die Christus niet recht liefhebben, den vloek. 23 Wenst den gelovigen de genade Gods, en belooft hun zijn liefde. |
Plannen van Paulus |
1 AANGAANDE nu 1de verzameling 2die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik 3den gemeenten in Galátië 4verordineerd heb, 5doet ook gij alzo. | | 1 Namelijk der penningen, die vergaderd worden uit de gemeente. |
2 Dat is, voor de arme gelovigen te Jeruzalem zijnde, onder dewelke groot gebrek was, zo vanwege den duren tijd, van Agabus voorzegd, Hand. 11:28, alsook om de harde vervolging tegen dezelve gemeente, die daardoor genoodzaakt was bijstand te verzoeken bij de Griekse gemeenten, die toen bloeiden. Van deze collecte zie ook Rom. 15:25, 26. 2 Kor. 8:1. Gal. 2:10. Hand. 11:28 En een uit hen, met name Ágabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius. Rom. 15:25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. Rom. 15:26 Want het heeft dien van Macedónië en Acháje goedgedacht een gemene handreiking te doen aan de armen onder de heiligen die te Jeruzalem zijn. 2 Kor. 8:1 VOORTS maken wij u bekend, broeders, de genade Gods die in de gemeenten van Macedónië gegeven is; Gal. 2:10 Alleenlijk, dat wij de armen zouden gedenken; hetwelk zelve ik ook benaarstigd heb te doen. |
3 Zie van deze gemeenten Gal. 1:2. Gal. 1:2 En al de broeders die met mij zijn, aan de gemeenten van Galátië: |
4 Namelijk op wat wijze en tijd deze collecte bekwamelijk kan aangesteld en gedaan worden. |
5 Dat is, volgt haar voorbeeld na, zo in het mildelijk geven, Rom. 12:13, als in het onderhouden van de orde in het collecteren, die in het volgende vers beschreven wordt. Rom. 12:13 Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid. |
2 aOp elken 6eersten dag
7der week legge 8een iegelijk van u 9iets bij zichzelven weg, 10vergaderende een schat, naar dat hij 11welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen 12alsdan niet eerst geschieden wanneer ik gekomen zal zijn. | | a Hand. 11:29. 2 Kor. 8:4; 9:1. Hand. 11:29 En naar dat een iegelijk der discipelen vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten dienste der broederen die in Judéa woonden; 2 Kor. 8:4 Ons met veel vermaning biddende dat wij wilden aannemen de gave en de gemeenschap dezer bediening, die voor de heiligen geschiedt; 2 Kor. 9:1 WANT van de bediening die voor de heiligen geschiedt, is mij onnodig aan u te schrijven. |
6 Gr. één. Hebr. Zie dergelijke wijze van spreken Gen. 1:5. Dan. 9:1. Zie ook Matth. 28:1. Mark. 16:9. Luk. 24:1. Gen. 1:5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag. Dan. 9:1 IN het eerste jaar van Daríus, den zoon van Ahasvéros, uit het zaad der Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën; Matth. 28:1 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. Mark. 16:9 En als Jezus opgestaan was des morgens vroeg op den eersten dag
der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdaléna, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. Luk. 24:1 EN op den eersten dag
der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. |
7 Gr. der sabbatten, waardoor de gehele week dikwijls wordt genoemd. Zie Mark. 16:9. Joh. 20:1. Deze eerste dag wordt van Johannes genaamd des Heeren dag, Openb. 1:10, omdat de Heere Christus op dien dag van de doden is opgestaan. Op dezen dag plegen de apostelen hun vergaderingen te houden, Joh. 20:19, 26. Hand. 20:7. Mark. 16:9 En als Jezus opgestaan was des morgens vroeg op den eersten dag
der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdaléna, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. Joh. 20:1 EN
op den eersten dag der week ging Maria Magdaléna vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen. Openb. 1:10 En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, Joh. 20:19 Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. Joh. 20:26 En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden. Hand. 20:7 En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijn rede uit tot den middernacht. |
8 Namelijk lidmaat uwer gemeente, die enige middelen heeft. |
9 Namelijk om tot de nooddruft der armen gegeven te worden. Want altemet wat weg te leggen, bezwaart zozeer niet, en vele kleine maken een grote. |
10 Dat is, alzo mettertijd gelijk een schat bijeenbrengende. Of: verzekerd zijnde dat gij u daarmede een schat zult vergaderen in den hemel, Matth. 6:20. Matth. 6:20 Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen. |
11 Het Griekse woord betekent eigenlijk een goeden weg of reis hebben, gelijk Rom. 1:10, en wordt bij gelijkenis voor allerlei voorspoed genomen. Elkeen moet dan geven naar dat hem de Heere gezegend heeft, 2 Kor. 8:12. Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. 2 Kor. 8:12 Want indien tevoren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen dat hij heeft, niet naar hetgeen dat hij niet heeft. |
12 Namelijk hetwelk alsdan inderhaast zo bekwamelijk en vruchtbaarlijk voor de armen niet zal kunnen geschieden. |
3 En wanneer ik daar zal gekomen zijn, 13die gij zult bekwaam achten 14door brieven, dezelve zal ik zenden om uw 15gave naar Jeruzalem over te dragen. | | 13 Namelijk om de vergaderde aalmoezen getrouwelijk over te brengen. |
14 Dit door brieven kan gevoegd worden bij het voorgaande woord bekwaam achten, in dezen zin: die gij door brieven aan mij zelven zult noemen en te kennen geven dat gij die daartoe bekwaam en getrouw acht. Of met het volgende woord zal ik zenden, namelijk met mijn brieven van recommandatie aan de gemeente van Jeruzalem. |
15 Gr. uw genade, dat is, uw aalmoes, die gij hun zult geven uit enkel goedheid en barmhartigheid, door de genade Gods. Zie 2 Kor. 8:1. 2 Kor. 8:1 VOORTS maken wij u bekend, broeders, de genade Gods die in de gemeenten van Macedónië gegeven is; |
4 En indien het de moeite
16waardig mocht zijn 17dat ik ook zelf reizen zou, zo zullen zij met mij reizen. | | 16 Of: nodig is. |
17 De apostel biedt zijn dienst aan om die moeite gaarne te nemen, zo het nodig geacht werd; hetwelk hij ook gedaan heeft, gelijk blijkt Hand. 24:17. Rom. 15:25. Hand. 24:17 Doch na vele jaren ben ik gekomen om aalmoezen te doen aan mijn volk, en offeranden; Rom. 15:25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. |
5 Doch bik zal tot u komen 18wanneer ik Macedónië zal doorgegaan zijn (want ik zal door Macedónië gaan); | | b 2 Kor. 1:15. 2 Kor. 1:15 En op dit betrouwen wilde ik tevoren tot u komen, opdat gij een tweede genade zoudt hebben; |
18 Zo was dan de apostel, als hij dezen brief schreef, nog niet in Macedonië gekomen, maar het blijkt uit vss. 8 en 19, dat hij toen nog te Efeze was. Waaruit volgt dat het niet zeker gaat, hetgeen onder dezen brief gesteld wordt, dat dezelve zou geschreven zijn te Filippi, welke een stad was in Macedonië gelegen, Hand. 16:12. vers 8 Maar ik zal te Éfeze blijven tot den pinkster dag. Hand. 16:12 En vandaar naar Filippi, welke is de eerste stad van dit deel van Macedónië, een kolonie. En wij onthielden ons in die stad ettelijke dagen. |
6 En ik zal 19mogelijk bij u blijven of ook 20overwinteren, opdat 21gij mij moogt geleiden 22waar ik zal heen reizen. | | 19 Dat is, indien het de Heere zal toelaten. Zie vers 7. Jak. 4:15. vers 7 Want ik wil u nu niet zien in het voorbijgaan, maar ik hoop enigen tijd bij u te blijven, indien het de Heere zal toelaten. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
20 Dat is, den gansen winter over bij u blijven, opdat gij mijn dienst genoegzaamlijk moogt gebruiken. |
21 Dat is, enigen uit uw gemeente, die gij daartoe bestemmen zult. |
22 Namelijk hetzij naar Jeruzalem, zo het nodig gevonden wordt dat ik dezen dienst zelf zal doen, of ergens elders zal reizen om het Evangelie te verbreiden. |
7 Want ik wil u nu niet zien 23in het voorbijgaan, maar ik hoop enigen tijd bij u te blijven, 24indien het de Heere zal toelaten. | | 23 Of: als doorreizende, zonder bij u te blijven. |
24 Dewijl Hij bijzonderlijk door Zijn Geest onze reizen stiert, waar Hij ons wil heenzenden; en door Denzelven ook somtijds verhindert, dat wij niet mogen gaan waar wij voorgenomen hadden. Zie daarvan een voorbeeld Hand. 16:7. Zie ook Jer. 10:23. Rom. 1:10. Jak. 4:15. Hand. 16:7 En aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen; en de Geest liet het hun niet toe. Jer. 10:23 Ik weet, o HEERE, dat bij den mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richte. Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
8 Maar ik zal 25te Éfeze blijven tot 26den pinksterdag. | | 25 Waar hij al twee jaren geweest was, Hand. 19:10. Hand. 19:10 En dit geschiedde twee jaar lang, alzo dat allen die in Azië woonden, het Woord des Heeren Jezus hoorden, beide Joden en Grieken. |
26 Zie van dit woord de aantt. op Hand. 2:1; 20:16. Hand. 2:1 (kt.) EN als de dag van het pinkster feest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. Hand. 20:16 (kt.) Want Paulus had voorgenomen Éfeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azië zou verslijten; want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag te Jeruzalem te zijn. |
9 Want mij is een grote en 27krachtige 28deur geopend, en er zijn 29vele tegenstanders. | | 27 Ten aanzien van den krachtigen zegen dien de Heere geeft tot verbreiding des Evangelies en veler bekering. |
28 Dat is, goede gelegenheid wordt mij hier gegeven om het Evangelie te verbreiden. Zie Hand. 14:27. 2 Kor. 2:12. Openb. 3:8. Hand. 14:27 En daar gekomen zijnde en de gemeente vergaderd hebbende, verhaalden zij wat grote dingen God met hen gedaan had, en dat Hij den heidenen de deur des geloofs geopend had. 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; Openb. 3:8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn Woord bewaard en hebt Mijn Naam niet verloochend. |
29 Namelijk die den loop des Evangelies zoeken te verhinderen; waarom mijn tegenwoordigheid hier nog nodig is, om dezelve tegen te staan en de gemeente tegen dezelve te sterken. |
Aanbevelingen en groeten |
10 Zo nu 30Timótheüs komt, ziet dat hij 31buiten vrees bij u zij; want hij werkt 32het werk des Heeren 33gelijk als ik. | | 30 Zie van hem Hand. 16:1. 1 Tim. 1:2. Dezen had Paulus gezonden om met Erastus de gemeenten te bezoeken, Hand. 19:22. Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. Hand. 19:22 En als hij naar Macedónië gezonden had twee van degenen die hem dienden, namelijk Timótheüs en Erástus, bleef hij zelf een tijd lang in Azië. |
31 Namelijk van de vijanden des Evangelies, zo der heidenen als der valse broederen, die den vromen leraars des Evangelies veel verdriet aandeden, en hen in gevaar brachten. |
32 Namelijk van de predicatie des Evangelies, 1 Tim. 3:1. 1 Tim. 3:1 DIT is een getrouw woord: zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk. |
33 Die met gelijke naarstigheid en trouw het Evangelie verkondigt en den dienst des Woords bedient als ik, Filipp. 2:20; hoewel hij geen apostel was, maar een evangelist, 2 Tim. 4:5. Filipp. 2:20 Want ik heb niemand die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uw zaken zal bezorgen. 2 Tim. 4:5 Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist; maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij. |
11 Dat hem dan niemand 34verachte; maar geleidt hem 35in vrede, opdat hij tot mij kome; want ik verwacht hem met de broederen. | | 34 Namelijk om zijner jonkheid wil, 1 Tim. 4:12. 1 Tim. 4:12 Niemand verachte uw jonkheid; maar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid. |
35 Dat is, dat hij zekerlijk en voorspoediglijk zonder zwarigheid en gevaar tot mij kan komen. |
12 En wat aangaat 36Apollos, den broeder, ik heb hem 37zeer 38gebeden dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het was 39ganselijk zijn wil niet dat hij nu zou komen; doch hij zal komen wanneer het hem welgelegen zal zijn. | | 36 Zie van dezen Apollos Hand. 18:24, enz.; 19:1. 1 Kor. 1:12; 3:6, 22. Hand. 18:24 En een zekere Jood, met name Apollos, van geboorte een Alexandrijn, een welsprekend man, kwam te Éfeze, machtig zijnde in de Schriften. Hand. 19:1 EN het geschiedde terwijl Apollos te Korinthe was, dat Paulus de bovenste delen des lands doorreisd hebbende te Éfeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. 1 Kor. 3:22 Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; |
37 Gr. veel. |
38 Of: vermaand. |
39 Daarvan heeft hij zonder twijfel gewichtige redenen gehad; enigen menen om met zijn tegenwoordigheid niet te stijven de partij die zeide: Ik ben van Apollos, 1 Kor. 1:12. 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. |
13 40Waakt, 41staat in het geloof, 42houdt u mannelijk, 43zijt sterk. | | 40 Namelijk tegen de listen en lagen des satans, 1 Petr. 5:8. 1 Petr. 5:8 Zijt nuchter en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden; |
41 Dat is, blijft standvastig, 1 Kor. 15:58. 1 Kor. 15:58 Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere. |
42 Namelijk in alle zwarigheden en gevaren, dat gij kloekmoediglijk dezelve overwint. |
43 Namelijk naar de ziel met een geestelijke sterkte aangedaan, om daardoor alle verzoekingen tegen te staan en te overwinnen. |
14 44Dat al uw dingen in de liefde geschieden. | | 44 Deze vermaning heeft de apostel tevoren in den brede voorgesteld, hoofdstuk 13, en hij herhaalt dezelve hier wederom in het besluit van den brief, overmits zij zeer nodig is om alle tweespalt en scheuring weg te nemen, die gemeenlijk ontstaan uit gebrek van liefde. |
15 En ik bid u, broeders, gij kent 45het huis van 46Stéfanas, dat het is 47de eersteling van Acháje en dat zij zichzelven 48den heiligen ten dienste hebben 49geschikt; | | 45 Dat is, het huisgezin. |
46 Zie van dezen 1 Kor. 1:16. Het schijnt dat hij een diaken geweest is van de gemeente te Korinthe en een man van aanzien. 1 Kor. 1:16 Doch ik heb ook het huisgezin van Stéfanas gedoopt; voorts weet ik niet of ik iemand anders gedoopt heb. |
47 Dat is, dat hetzelve onder de eersten in Achaje geweest is, die het Evangelie heeft aangenomen en tot Christus bekeerd is, en van mijzelven gedoopt, 1 Kor. 1:16. Epenetus wordt ook alzo genaamd, Rom. 16:5, omdat hij mede een van de eersten geweest is; die daarom te meer te prijzen en in achting te houden zijn. 1 Kor. 1:16 Doch ik heb ook het huisgezin van Stéfanas gedoopt; voorts weet ik niet of ik iemand anders gedoopt heb. Rom. 16:5 Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus. |
48 Om de arme gelovigen te dienen met vergaderen en uitdelen der aalmoezen, en andere handreiking te bewijzen, Hand. 6:1. Rom. 15:25. Hand. 6:1 EN in dezelve dagen, als de discipelen vermenigvuldigden, ontstond een murmurering der Grieksen tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen in de dagelijkse bediening verzuimd werden. Rom. 15:25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. |
49 Gr. verordineerd, dat is, hebben zichzelven vrijwilliglijk en geheel tot dien dienst begeven, welverstaande als zij daartoe wettiglijk zijn beroepen geweest, Hand. 6:3, 5. Hand. 6:3 Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. Hand. 6:5 En dit woord behaagde al de menigte; en zij verkoren Stéfanus, een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes, en Filippus, en Próchorus, en Nikánor, en Timon, en Pármenas, en Nikoláüs, een Jodengenoot van Antiochíë; |
16 Dat gij ook u aan de zodanigen 50onderwerpt, en aan een iegelijk die 51medewerkt en arbeidt. | | 50 Namelijk niet alleen door gehoorzaamheid in de zaken hun dienst aangaande, maar ook door eerbied omwille van hun dienst, Ef. 5:21. Ef. 5:21 Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods. |
51 Namelijk met hen, in denzelfden of te vergelijken dienst, die men allen omwille van hun dienst in ere moet houden, 1 Thess. 5:13. 1 Thess. 5:13 En acht hen zeer veel in liefde, om huns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander. |
17 En ik verblijd mij 52over de aankomst van Stéfanas en Fortunátus en Acháïkus, want dezen hebben vervuld 53hetgeen mij aan u ontbrak; | | 52 Deze drie waren van Korinthe naar Paulus gereisd, om hem den staat van de gemeente aldaar bekend te maken, die hij, om hen van alle kwaad vermoeden te bevrijden, prijst, en verklaart dat hun komst hem aangenaam geweest is. |
53 Namelijk uw afwezen, dat is, ik ben door hun komst zo vermaakt geweest, alsof ik in deze weinigen alle andere lidmaten der gemeente van Korinthe bij mij gehad had. |
18 Want zij hebben 54mijn geest 55verkwikt en 56ook den uwen. 57Erkent dan de zodanigen. | | 54 Dat is, mijn ziel, mijn hart. |
55 Of: rust gegeven, namelijk door hun samensprekingen en onderrichtingen van de gesteldheid uwer kerk. |
56 Namelijk omdat ik verzekerd ben, als gij zult verstaan dat mijn ziel verkwikt is, dat ook de uwe daarmede verkwikt zal worden. |
57 Dat is, houdt hen in goede achting, waarde en liefde. |
19 U groeten de gemeenten 58van Azië. U groeten zeer in den Heere 59Áquila en Priscilla, met 60de gemeente die te hunnen huize is. | | 58 Zo is dan de apostel in Azië toen geweest, en niet in Macedonië. Zie vss. 5, 8. vers 5 Doch ik zal tot u komen wanneer ik Macedónië zal doorgegaan zijn (want ik zal door Macedónië gaan); vers 8 Maar ik zal te Éfeze blijven tot den pinkster dag. |
59 Zie van dezen Rom. 16:3. Dezen waren met Paulus van Korinthe naar Efeze vertrokken, Hand. 18:2. Rom. 16:3 Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; |
60 Zie ook Rom. 16:5. Rom. 16:5 Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus. |
20 U groeten al de broeders. cGroet elkander 61met een heiligen kus. | | c Rom. 16:16. 2 Kor. 13:12. 1 Thess. 5:26. 1 Petr. 5:14. Rom. 16:16 Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. 2 Kor. 13:12 Groet elkander met een heiligen kus. U groeten al de heiligen. 1 Thess. 5:26 Groet al de broeders met een heiligen kus. 1 Petr. 5:14 Groet elkander met een kus der liefde. Vrede zij u allen die in Christus Jezus zijt. Amen. |
61 Zie de aant. op Rom. 16:16. Rom. 16:16 (kt.) Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. |
21 De groetenis 62met mijn hand, van Paulus. | | 62 Namelijk met welke ik dezen brief heb ondertekend. Het schijnt dat de apostel een bijzondere wijze gehad heeft om zijn hand te tekenen, die den gemeenten bekend was, met mijn hand, van Paulus, zie Kol. 4:18. 2 Thess. 3:17, opdat zijn brieven te beter van andere zouden onderkend worden, en dat hij den volgenden apostolischen wens, vers 23, ook met zijn eigen hand onder al de zendbrieven placht te stellen. Kol. 4:18 De groetenis met mijn hand, van Paulus. Gedenkt mijn banden. De genade zij met u. Amen. 2 Thess. 3:17 De groetenis met mijn hand, van Paulus, hetwelk is een teken in iederen zendbrief: alzo schrijf ik. vers 23 De genade van den Heere Jezus Christus zij met u. |
22 Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij 63een vervloeking: 64Maranatha. | | 63 Gr. anathema, van welk woord zie Rom. 9:3. Gal. 1:8. Rom. 9:3 Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees; Gal. 1:8 Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. |
64 Dit is een Chaldeeuws of Syrisch woord, hetwelk schijnt toen gebruikelijk geweest te zijn, om een zeer grote vervloeking, die bij de Hebreeën cherem genaamd wordt, uit te drukken; en betekent, gelijk sommigen menen, de Heere komt of onze Heere komt. Dezen vloek spreekt de apostel uit over de onbekeerlijke mensen, niet uit een kwade beweging des gemoeds, maar uit een apostolischen geest en heiligen ijver. Zie Jud. vss. 14, 15. Jud. vs. 14 En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, Jud. vs. 15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. |
23 65De genade van den Heere Jezus Christus zij met u. | | 65 Dit is het gewone besluit van al de zendbrieven des apostels. |
24 66Mijn liefde zij met u allen in Christus Jezus. Amen.
De eerste zendbrief aan die
van Korinthe is geschreven * van Filippi, en gezonden door Stefanas en
Fortunatus en Achaïkus en Timotheüs. | | 66 Dewijl de apostel sommige dingen in dezen brief wat hard voorstelt, zo verklaart hij hier dat zulks niet uit kwaadwilligheid, maar uit liefde tot hen geschied is. |
* Dat dit niet wel gelofelijk is, zie de verklaring op vss. 5, 8, 19. Hieruit blijkt, gelijk ook uit enige andere, dat deze woorden die na het besluit der apostolische brieven gesteld zijn, niet altijd vast gaan, en alleen door eniger mensen goedvinden daarbij gevoegd zijn. vers 5 (kt.) Doch ik zal tot u komen wanneer ik Macedónië zal doorgegaan zijn (want ik zal door Macedónië gaan); vers 8 (kt.) Maar ik zal te Éfeze blijven tot den pinkster dag. vers 19 (kt.) U groeten de gemeenten van Azië. U groeten zeer in den Heere Áquila en Priscilla, met de gemeente die te hunnen huize is. |