Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel bestraft voorts de onenigheid onder de Korinthiërs, ontstaan uit de verscheidenheid der geestelijke gaven en der kerkelijke bedieningen, en leert dat zij om dezelve zich niet moeten verhovaardigen of anderen verachten, overmits zij tevoren allen heidenen zijn geweest en de Heilige Geest hun dezelve verleend heeft. 4 Dat dezelfde Geest deze gaven in den een minder, in den ander meerder verscheidenlijk werkt naar Zijn believen, teneinde dat zij tot gemeen gebruik en nut van de ganse gemeente besteed worden; welke gaven hij tot negen toe verhaalt. 12 Dit verklaart hij door een gelijkenis van de verscheidene leden van een lichaam, waarmede hij leert, dat ook de geringste gaven haar nuttigheid en noodwendigheid hebben, en dat daarom degenen die de treffelijkste gaven hebben ontvangen, niet moeten verachten degenen die mindere hebben. 25 Maar dat eenieder zijn gaven besteden moet tot dienst van anderen en van het gehele lichaam der gemeente. 28 Dat God, gelijk de gaven, alzo ook de bedieningen in de gemeente niet enerlei, noch evenwaardig heeft besteld. 31 Doch dat eenieder evenwel staan moet naar de beste gaven. |
Vele gaven, één Geest |
1 EN van 1de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet 2dat gij onwetende zijt. | | 1 Hij verstaat daardoor niet zozeer de inwendige geestelijke gave des geloofs en der wedergeboorte, als de uitwendige en wonderbare gaven die met oplegging der handen toentertijd sommigen door den Heiligen Geest gegeven werden, en hier genaamd worden gaven, vers 4, en werkingen, vers 6, en verhaald worden vss. 8, 9, 10. vers 4 En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; vers 6 En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God Die alles in allen werkt. vers 8 Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest; vers 9 En een ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest; vers 10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
2 Namelijk vanwaar die komen, tot wat einde die gegeven worden, en hoe zij gebruikt moeten worden. |
2 Gij weet dat gij heidenen waart, 3tot de stomme afgoden 4heengetrokken, 5naar dat gij geleid werdt. | | 3 Om die te dienen en hen van toekomende dingen te vragen, die noch leven, noch verstand, noch spraak hebben. Zie Ps. 115:4, 5, 6, 7. Hab. 2:18. Ps. 115:4 Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen: Ps. 115:5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; Ps. 115:6 Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet; Ps. 115:7 Hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun keel. Hab. 2:18 Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? Of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleraar is, dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft? |
4 Namelijk als domme beesten u latende verleiden door allerlei leugens en bedriegerijen. Zie dergelijke 2 Tim. 2:26. 2 Tim. 2:26 En zij wederom ontwaken mochten uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren tot zijn wil. |
5 Namelijk van de afgodische papen, waarzeggers en andere instrumenten des duivels, de een tot den enen, de ander tot den anderen afgod. |
3 Daarom maak ik u bekend, adat niemand die 6door den Geest Gods spreekt, Jezus 7een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus 8den bHeere te zijn, dan 9door den Heiligen Geest. | | a Mark. 9:39. Mark. 9:39 Doch Jezus zeide: Verbiedt hem niet; want er is niemand die een kracht doen zal in Mijn Naam, en haastelijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken. |
6 Gr. in. |
7 Gr. anathema, van welk woord zie Hand. 23:12. Rom. 9:3. Gal. 1:8, 9. Dit deden de heidenen en vijanden van de christelijke religie. Zie Plinius aan Trajanus, boek 10, brief 97. Hand. 23:12 En als het dag geworden was, maakten sommigen van de Joden een samenrotting, en vervloekten zichzelven, zeggende dat zij noch eten noch drinken zouden, totdat zij Paulus zouden gedood hebben. Rom. 9:3 Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees; Gal. 1:8 Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gal. 1:9 Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. |
8 Dat is, erkennen en belijden dat Hij is de ware Zone Gods, de beloofde Messias en Zaligmaker der wereld. |
b Joh. 13:13. 1 Kor. 8:6. Joh. 13:13 Gij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wel, want Ik ben het. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. |
9 Gr. in. |
4 cEn er is 10verscheidenheid 11der gaven, doch het is 12dezelfde Geest; | | c Rom. 12:6. 1 Petr. 4:10. Rom. 12:6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is, 1 Petr. 4:10 Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. |
10 Gr. er zijn verscheidenheden, dat is, de gaven zijn velerhande, de ene treffelijker dan de andere, en ook verscheidenlijk gedeeld, aan dezen en niet aan genen, en dat met verscheidene mate. Zie vers 8, enz. vers 8 Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest; |
11 Namelijk van profeteren, met vreemde talen spreken en dergelijke die hierna verhaald worden. |
12 Namelijk Die al deze gaven werkt en uitdeelt; en daarom behoort degene die de treffelijkste ontvangen heeft, zich daarover niet te verhovaardigen, of dengene die mindere heeft, te verachten, alzo Hij aan denzelven immers zo treffelijke gaven had kunnen geven als aan den ander. |
5 En er is verscheidenheid 13der bedieningen, en het is 14dezelfde Heere; | | 13 Dat is, kerkelijke diensten, die verhaald worden vers 28. vers 28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
14 Namelijk Jezus Christus, Die ze heeft ingesteld, en Die den een beroept tot dezen dienst, en den ander tot een anderen, alzo het Hem belieft. Zie Ef. 4:11. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; |
6 En er is verscheidenheid 15der werkingen, doch het is 16dezelfde God Die alles in allen werkt. | | 15 Dat is, der wonderbare gaven van gezondmakingen en andere wonderen. Zie vss. 9, 10. vers 9 En een ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest; vers 10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
16 Namelijk de Vader door Zijn Zoon en Heiligen Geest, Dien de werkingen dezer gaven mede toegeschreven worden, vers 11. Joh. 5:19, 21. vers 11 Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. Joh. 5:19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen; want zo wat Die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks. Joh. 5:21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil. |
7 Maar aan een iegelijk wordt 17de openbaring des Geestes gegeven 18tot hetgeen dat oorbaar is. | | 17 Of: betoning, dat is, de gave waardoor betoond en bekend wordt, dat de Geest zulks in hem gewrocht heeft. |
18 Namelijk tot stichting der gemeente en tot gemenen dienst van allen. En daarom moeten zij ook tot geen ander einde gebruikt worden, niet tot verhovaardiging, of tot verachting van anderen. |
8 Want dezen wordt door den Geest gegeven 19het woord der wijsheid, en een ander 20het woord der kennis, 21door denzelfden Geest; | | 19 Dat is, de gave van uitnemend wel te verstaan de Goddelijke dingen, en dezelve tot zaligheid en dienst der mensen voorzichtiglijk te kunnen toepassen en gebruiken. |
20 Dat is, de gave van wél ervaren te zijn in de Heilige Schrift, en den rechten zin derzelve grondiglijk te verstaan; welke gave sommigen wel hebben, al is het dat zij daarbij niet hebben bekwaamheid om deze kennis óf anderen mede te delen, óf tot gebruik wel toe te passen. |
21 Of: naar denzelfden Geest. |
9 En een ander 22het geloof, 23door denzelfden Geest; en een ander de gaven 24der gezondmakingen, 25door denzelfden Geest; | | 22 Namelijk van wonderen te doen, hetwelk is een bijzonder vertrouwen dat God hierin ons zal geven hetgeen wij van Hem in Christus’ Naam zullen bidden, te boven gaande den loop der natuur. Zie Matth. 17:20. Hand. 14:8. 1 Kor. 13:2. Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Hand. 14:8 En een zeker man te Lystre zat onmachtig aan de voeten, kreupel zijnde van zijner moeders lijf, die nooit had gewandeld. 1 Kor. 13:2 En al ware het dat ik de gave
der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. |
23 Gr. in denzelfden Geest. |
24 Namelijk niet door gewone middelen van medicijnen, maar met een woord, met aanraken, of anderszins door wonder, gelijk Petrus Hand. 3:6, en Paulus Hand. 28:8. Zie ook Hand. 14:3; 19:11, 12. Jak. 5:14, 15. Hand. 3:6 En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: In den Naam van Jezus Christus den Nazaréner, sta op en wandel. Hand. 28:8 En het geschiedde dat de vader van Publius, met koortsen en den rodeloop bevangen zijnde, te bed lag; tot denwelken Paulus inging, en als hij gebeden had, legde hij de handen op hem, en maakte hem gezond. Hand. 14:3 Zij verkeerden dan aldaar een langen tijd, vrijmoediglijk sprekende in den Heere, Die getuigenis gaf aan het woord Zijner genade, en gaf dat tekenen en wonderen geschiedden door hun handen. Hand. 19:11 En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; Hand. 19:12 Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken en de boze geesten van hen uitvoeren. Jak. 5:14 Is iemand krank onder u? Dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den Naam des Heeren; Jak. 5:15 En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden. |
25 Gr. in. |
10 En een ander 26de werkingen der krachten; en een ander 27profetie; en een ander 28onderscheidingen der geesten; en een ander 29menigerlei talen; en een ander uitlegging 30der talen. | | 26 Hierdoor wordt verstaan de gave om wonderen te doen, niet alleen tot hulp en dienst der mensen, maar ook tot straf der huichelaars of vijanden van Christus en van Zijn leer. Zie Hand. 5:5 in Petrus en Hand. 13:11 in Paulus. Hand. 5:5 En Ananías deze woorden horende, viel neder en gaf den geest. En er kwam grote vrees over allen die dit hoorden. Hand. 13:11 En nu, zie, de hand des Heeren is tegen u, en gij zult blind zijn en de zon niet zien voor een tijd. En van stonden aan viel op hem donkerheid en duisternis, en rondom gaande zocht hij, die hem met de hand mochten leiden. |
27 Dat is, om toekomende dingen zekerlijk tevoren te zeggen, welke gave gehad hebben Agabus, Hand. 11:27, 28; 21:10, de vier dochters van Filippus, Hand. 21:9; of ook om de profetische Schriften uit te leggen, tot stichting, vermaning en vertroosting, 1 Kor. 14:3. Zie Rom. 12:7. Maar hier schijnt het voor de eerste soort van profeteren genomen te worden. Hand. 11:27 En in dezelve dagen kwamen enige profeten af van Jeruzalem te Antiochíë. Hand. 11:28 En een uit hen, met name Ágabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius. Hand. 21:10 En als wij daar vele dagen gebleven waren, kwam er een zeker profeet af van Judéa, met name Ágabus; Hand. 21:9 Deze nu had vier dochters, nog maagden, die profeteerden. 1 Kor. 14:3 Maar die profeteert, spreekt den mensen stichting en vermaning en vertroosting. Rom. 12:7 Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren; |
28 Dat is, de gave om de oprechte en valse leraars te onderkennen, en de gemeente voor de valse te waarschuwen. Zie 1 Joh. 4:1. 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. |
29 Gr. soorten van tongen; namelijk die zij niet geleerd hebben, maar die zij door een bijzonder wonder en Goddelijke onderwijzing en ingeven kunnen spreken. Zie Mark. 16:17. Hand. 2:4. Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
30 Gr. der tongen, dat is, die hetgeen in een onbekende taal geschreven of gesproken was, met een bekende taal duidelijk konden uitleggen en anderen, die dezelve niet verstaan, verklaren. |
11 Doch deze dingen alle dwerkt 31de ene en dezelfde Geest, edelende aan een iegelijk in het bijzonder, 32gelijkerwijs Hij wil. | | d Rom. 12:3, 6. Ef. 4:7. Rom. 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. Rom. 12:6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is, Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
31 Zie vers 4. vers 4 En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; |
e 1 Kor. 7:7. 2 Kor. 10:13. 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. 2 Kor. 10:13 Doch wij zullen niet roemen buiten de maat, maar dat wij naar de maat des regels, welke maat ons God toegedeeld heeft, ook tot u toe zijn gekomen. |
32 Namelijk de Heilige Geest, Die aan niemand gehouden of door niemands bekwaamheid bewogen zijnde, deze gaven geeft naar Zijn vrij believen en welbehagen. |
Vele leden, één lichaam |
12 f33Want gelijk het lichaam 34één is en 35vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, 36alzo ook Christus. | | f Rom. 12:4, 5. Ef. 4:16. Rom. 12:4 Want gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben, Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. |
33 Deze gelijkenis gebruikt ook de apostel Rom. 12:4, 5. Ef. 4:4, 12, 16, en is zeer bekwaam om de leden van een geestelijk lichaam tot vrede en enigheid te vermanen. Rom. 12:4 Want gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben, Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. Ef. 4:4 Eén lichaam is het en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; Ef. 4:16 Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. |
34 Dat is, niet in vele lichamen verdeeld, zo is ook de algemene christelijke kerk maar één geestelijk lichaam, Hoogl. 6:9. Rom. 12:5. Ef. 2:14; 4:4, 5, welke enigheid niemand door twist of scheuringen moet verbreken. Hoogl. 6:9 Een enige is Mijn duive, Mijn volmaakte, de enige harer moeder, zij is de zuivere dergene die haar gebaard heeft; als de dochters haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig roemen, de koninginnen en de bijwijven, en zullen ze prijzen. Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, Ef. 4:4 Eén lichaam is het en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; Ef. 4:5 Eén Heere, één geloof, één doop, |
35 Namelijk hebbende verscheidene gaven, waardigheid en bediening. |
36 Namelijk heeft maar één lichaam, waarvan Hij het Hoofd is, en dat vele en verscheidene leden heeft. Of: alzo ook Christus, dat is, het lichaam van Christus, namelijk de gemeente, die alzo van haar Hoofd genaamd wordt. |
13 Want ook 37wij allen 38zijn door één Geest 39tot één lichaam gedoopt, g40hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen 41tot één Geest 42gedrenkt. | | 37 Namelijk gelovigen, die tot dit lichaam van Christus als leden behoren. |
38 Gr. in één Geest, dat is, door den Geest der wedergeboorte, Die maar één is, en dienvolgens ons ook tot enigheid vermaant en verbindt. |
39 Namelijk de gemeente van Christus, die wij ingelijfd worden door den doop, welke het bad der wedergeboorte is, Ef. 5:26. Tit. 3:5, en ons ook tot enigheid verbindt. Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
g Gal. 3:28. Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. |
40 Dat is, van wat afkomst, staat, of conditie wij zijn. |
41 Of: door één Geest. |
42 Dat is, ook het Avondmaal des Heeren, in hetwelk wij allen één drank uit één drinkbeker drinken, vermaant en verbindt ons dat wij alle verdeeldheden vermijdende, naar enigheid staan om een geestelijk lichaam en eensgezind te zijn. Dergelijke reden gebruikt de apostel 1 Kor. 10:17, dat gelijk wij in het Avondmaal allen ééns broods deelachtig zijn, wij alzo ook daardoor vermaand worden dat wij velen één lichaam zijn. 1 Kor. 10:17 Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam; dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn. |
14 Want ook het lichaam is niet 43één lid, maar vele leden. | | 43 Namelijk alleen, of bestaat niet uit één lid alleen, maar uit vele en verscheidene, alzo bestaat ook het lichaam der gemeente uit vele leden, die verscheidene gaven en bedieningen hebben, van welke sommigen regeren, anderen geregeerd worden, sommigen leren, anderen geleerd worden, sommigen in de gemeente spreken, en anderen toehoren. |
15 Indien de voet zeide: Dewijl ik de hand niet ben, zo ben ik 44van het lichaam niet, is die daarom niet van het lichaam? | | 44 Gr. uit het lichaam niet. Bij den voet en het oor vergelijkt de apostel hier degenen die mindere gaven of bedieningen hebben in de gemeente, en bij de hand en het oog, die meerdere en treffelijker hebben; en vermaant daarmede de eersten, dat zij den anderen hun grote gaven en bedieningen niet moeten misgunnen, maar met hun staat en conditie tevreden zijn, Deut. 28:13. Deut. 28:13 En de HEERE zal u tot een hoofd maken en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, die ik u heden gebied te houden en te doen, |
16 En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet, is het daarom niet van het lichaam? | | |
17 45Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn? | | 45 De apostel wijst hiermede aan hoe nodig het is, dat in de gemeente deze verscheidenheid der gaven en bedieningen is, tot welstand derzelve. |
18 Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve, 46in het lichaam, 47gelijk Hij gewild heeft. | | 46 Elk namelijk op zijn plaats, en elk tot zijn bijzonder gebruik en dienst voor het gehele lichaam; zo doet Hij ook aangaande de leden der gemeente, die Hij schikt elk tot zijn bijzonderen dienst, en daartoe elk zijn gaven mededeelt. |
47 Zie tevoren vers 11. vers 11 Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. |
19 48Waren zij alle maar één lid, 49waar zou het lichaam zijn? | | 48 Dat is, hadden de leden der gemeente allen enerlei bediening en gaven. |
49 Dat is, hoe zou de gemeente kunnen bestaan, en gesticht worden? Want één lid kan dat niet alleen doen. |
20 Maar nu zijn er wel 50vele leden, 51doch maar één lichaam. | | 50 Namelijk hebbende verscheidene beroepingen, gaven en werkingen. |
51 Namelijk tot welks nut en stichting elk het zijne moet besteden en toebrengen. |
21 En 52het oog kan niet zeggen tot 53de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node. | | 52 Dat is, degenen die de treffelijkste beroepingen, gaven of bedieningen hebben; gelijk mede door het hoofd verstaan worden de voorstanders en regeerders der gemeente. |
53 Dat is, tot degenen die ook wel treffelijke gaven of bedieningen hebben, maar zo uitnemend niet als het oog. Zie Deut. 28:13. Deut. 28:13 En de HEERE zal u tot een hoofd maken en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, die ik u heden gebied te houden en te doen, |
22 Ja veeleer, de leden die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, 54die zijn nodig; | | 54 Namelijk tot onderhouding en dienst van het gehele lichaam; want het oog kan niets krijgen of aangrijpen zonder de hand, en het hoofd niet wandelen zonder de voeten. |
23 En die 55ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven 56doen wij overvloediger eer aan; en onze 57onsierlijke leden hebben 58overvloediger versiering. | | 55 Geen ledematen aan het lichaam van God geschapen, zijn in zichzelven oneerlijk; maar dat sommige daarvoor gehouden worden, dat geschiedt naar het dunken der mensen, volgens het gebruik dat zij in het lichaam hebben. |
56 Gr. denzelven omzetten wij overvloediger eer, namelijk met dezelve te dekken en dezelve met eerbaarheid te noemen. |
57 Namelijk die mismaakt, verdraaid of verkort zijn of enig ander gebrek hebben, of die om der eerbaarheid wil moeten gedekt worden. |
58 Alzo men dezelve gebreken zoekt te dekken of met enig sieraad van kleding te verschonen. Zo behoort men ook te doen de onaanzienlijke lidmaten der gemeente, die men daarom niet moet verachten, maar veelmeer vereren en hun gebreken dekken. |
24 Doch onze sierlijke 59hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo
60samengevoegd, 61gevende overvloediger eer 62aan hetgeen dezelve gebrek heeft, | | 59 Namelijk om meer versierd te worden, zijnde sierlijk genoeg van zichzelven. |
60 Gr. samengemengd, of: getemperd. |
61 Dat is, ons lerende en bevelende door de natuurlijke eerbaarheid zulke leden te eren. |
62 Dat is, aan zulk een lid, dat deze eer vandoen heeft. Hetwelk ons dan moet vermanen, dat wij hetzelve ook behoren te doen aan de onaanzienlijke lidmaten der gemeente. |
25 Opdat 63geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander 64gelijke zorg zouden dragen. | | 63 Gr. scheuring, namelijk die noodzakelijk zou ontstaan indien het ene lid het andere niet zou willen dienen naar behoren; en hetzelve zou noodzakelijk strekken tot ondergang van het gehele lichaam. Alzo ook in de gemeente. |
64 Gr. dezelfde. |
26 En hetzij dat één lid lijdt, 65zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede. | | 65 Dat is, tonen metterdaad dat hetzelve hen mede aangaat, en brengen alles toe om het lijdende lid van het lijden te bevrijden. Zo moeten ook doen de leden der gemeente, Hebr. 13:3. Hebr. 13:3 Gedenkt de gevangenen, alsof gij medegevangen waart; en degenen die kwalijk behandeld worden, alsof gij ook zelven in het lichaam kwalijk behandeld waart. |
27 hEn 66gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden 67in het bijzonder. | | h Rom. 12:5. Ef. 1:23; 4:12; 5:23. Kol. 1:24. Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
66 De apostel past nu de voorgaande gelijkenis op de gemeente, die het geestelijk lichaam van Christus is, waarvan elke gelovige in het bijzonder een lidmaat is, die zich overzulks jegens zijn medelidmaten alzo behoort te gedragen, gelijk in de gelijkenis aangewezen is dat de uiterlijke lidmaten van een lichaam jegens elkander doen. |
67 Gr. uit een deel, dat is, elke gelovige is een bijzonder lid en deel van hetzelve lichaam, hetwelk bestaat uit alle delen en lidmaten samengevoegd; zo moet dan elk deel in zijn orde aangezien en geacht worden, en alles toebrengen tot dienst en nut van het geheel. |
28 En God heeft er sommigen 68in de gemeente gesteld, i69ten eerste apostelen, k70ten tweede profeten, ten derde 71leraars, daarna 72krachten, daarna 73gaven der gezondmakingen, 74behulpsels, 75regeringen, 76menigerlei talen. | | 68 Namelijk om in dezelve enige diensten te bedienen. Van welke bedieningen hij nu verder handelt, tot verklaring van vers 5. vers 5 En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; |
i Ef. 4:11. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; |
69 Van het woord apostelen zie Luk. 6:13. Dezen wordt de eerste en voornaamste plaats toegeschreven onder de kerkendienaars des Nieuwen Testaments, omdat zij van Christus Zelven zonder middel van mensen geroepen waren, Gal. 1:1, in het leren niet konden dwalen, door de gehele wereld gezonden werden om te prediken, en met bijzondere macht om wonderen te doen en de ongehoorzamen te straffen, voorzien waren. Luk. 6:13 En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: Gal. 1:1 PAULUS, een apostel ( geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), |
k Ef. 2:20. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
70 Zie vers 10. Rom. 12:7. Ef. 4:11. vers 10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. Rom. 12:7 Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren; Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; |
71 Dat is, die gewoonlijk geroepen zijn om de Schrift tot stichting der gemeente uit te leggen, en de leer derzelve tegen de valse leraars voor te staan en te verdedigen. Zie Ef. 4:11. Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; |
72 Dat is, die begiftigd zijn met de gave om door wonderen de leer te bevestigen, en met macht om de hardnekkigen wonderbaarlijk te straffen. |
73 Die zulke gave hebben om door wonder ongeneeslijke en alle andere ziekten te genezen. Zie vers 9. vers 9 En een ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest; |
74 Dat is, die de armen en kranken bezorgen en helpen. |
75 Dat is, die gesteld zijn om de gemeente in goede orde te houden en te bestieren, welke zijn de ouderlingen, Rom. 12:8. 1 Tim. 5:17. Rom. 12:8 Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. |
76 Gr. soorten van tongen. Zie vers 10. vers 10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
29 77Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraars? Zijn zij allen krachten? | | 77 Dat is, dewijl dan de dienaars der kerk niet allen enerlei, noch evenwaardige bedieningen hebben, zo behoren degenen die de hoogste hebben, niet te verachten degenen die een mindere hebben; en dezen behoren de anderen zulks niet te misgunnen, en alzo onder elkander te twisten, maar hun dienst, elk in het zijne, te besteden tot stichting en vrede. |
30 Hebben zij allen gaven der gezondmakingen? Spreken zij allen met menigerlei talen? Zijn zij allen 78uitleggers? | | 78 Of: vertalers, namelijk van vreemde talen. Zie vers 10. vers 10 En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitlegging der talen. |
31 Doch ijvert naar 79de beste gaven; en ik wijs u 80een weg die nog uitnemender is. | | 79 Gr. de betere, dat is, hoewel de gaven verscheiden zijn, de ene treffelijker dan de andere, en dat elk met het zijne tevreden zijnde, hoe gering het ook is, hetzelve moet zien te besteden tot het meeste nut en stichting der gemeente, zo is het nochtans ook prijselijk, dat men daarnaar door behoorlijke middelen tracht, dat men de beste en treffelijkste moge bekomen. |
80 Gr. een weg naar uitnemendheid, namelijk die hij in het volgende hoofdstuk aanwijst, welke is, dat wij alle twisting, hovaardigheid en verachting nalatende, uit en naar liefde al ons doen aanstellen. |