Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 DAAROM zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. |
2 En wij weten dat het oordeel Gods naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen. |
3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? |
4 Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? |
5 Maar naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, |
6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: |
7 Dengenen wel, die, met volharding in goed doen, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; |
8 Maar dengenen die twistgierig zijn, en die der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en toorn vergolden worden; |
9 Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek; |
10 Maar heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek. |
11 Want er is geen aanneming des persoons bij God. |
12 Want zovelen als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; |
13 (Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. |
14 Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; |
15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) |
16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. |
17 Zie, gij wordt een Jood genaamd, en rust op de wet, en roemt op God, |
18 En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen die daarvan verschillen, zijnde onderwezen uit de wet; |
19 En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen die in duisternis zijn, |
20 Een onderrichter der onwijzen en een leermeester der onwetenden, hebbende de gedaante der kennis en der waarheid in de wet. |
21 Die dan een ander leert, leert gij uzelven niet? Die predikt dat men niet stelen zal, steelt gij? |
22 Die zegt dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, berooft gij het heilige? |
23 Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet? |
24 Want de Naam Gods wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is. |
25 Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden. |
26 Indien dan de voorhuid de rechten der wet bewaart, zal niet zijn voorhuid tot een besnijdenis gerekend worden? |
27 En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u niet oordelen, die door de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt? |
28 Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; |
29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. |