Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus wederlegt een tegenwerping dergenen die meenden daardoor rechtvaardig te zijn, omdat zij zulke gruwelijke zonden openbaarlijk niet bedreven, maar dezelve in anderen veroordeelden. 3 En die meenden dat zij in de genade Gods stonden, omdat Hij hun in deze wereld goeddeed en zegende. 5 Verklaart daarentegen, dat God zonder aanzien van personen alle mensen zal oordelen, niet naar hun uitwendige gelaat of staat, maar naar hun werken, zowel inwendige als uitwendige. 12 En dat zowel de Joden, die de wet hadden, als de heidenen, die de geschreven wet niet hadden. 17 Hij beneemt den Joden het gevoelen, dat zij door de kennis der wet en onderrichting van anderen in dezelve, zouden rechtvaardig worden. 25 Of door de besnijdenis en andere uiterlijke voordelen die de Joden hadden boven de heidenen. 28 Lerende welke de rechte Joden en de rechte besnijdenis zijn. |
Gods oordeel ook over de Joden |
1 DAAROM1 zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, 2die anderen oordeelt; awant waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, 3doet dezelfde dingen. |
| 1 Namelijk dewijl gij Gods recht weet, Rom. 1:32. |
| Rom. 1:32 Dewelke, daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn), niet alleen dezelve doen, maar ook mede een welgevallen hebben in degenen die ze doen. |
| 2 Dat is, berispt, bestraft, of ook straft. Hierdoor verstaat de apostel zodanigen onder de heidenen, die rechters onder hen waren, of die een ingetogener leven leidden, gelijk sommige filosofen, en daarmede het doen van anderen schenen te veroordelen; daar zij nochtans inwendig vol waren van haat, nijd, opgeblazenheid, enz., en in het heimelijk dezelfde zonden bedreven, wanneer zij die voor de mensen konden verbergen, gelijk ook de farizeeën onder de Joden. |
| a 2 Sam. 12:5. Matth. 7:1. 1 Kor. 4:5. |
| 2 Sam. 12:5 Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man, en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man die dat gedaan heeft, is een kind des doods. Matth. 7:1 OORDEELT niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. 1 Kor. 4:5 Zo dan, oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. |
| 3 Namelijk inwendiglijk of bedektelijk. |
|
2 En 4wij weten dat het oordeel Gods 5naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen. |
| 4 Dat is, het is kennelijk, zelfs naar het gemeen gevoelen van alle mensen. |
| 5 Dat is, oprecht, niet naar den uitwendigen schijn, maar naar dat de zaak inderdaad is. |
|
3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en 6dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? |
| 6 Namelijk al is het dat gij ze bedektelijk doet, of zo onbeschaamdelijk niet als anderen. |
|
4 Of veracht gij 7den rijkdom Zijner 8goedertierenheid en 9verdraagzaamheid en b10lankmoedigheid, cniet wetende dat de goedertierenheid Gods u 11tot bekering leidt? |
| 7 Dat is, de grootheid en menigvuldigheid. Hier wederlegt hij degenen die meenden dat hun zaken bij God niet kwalijk stonden, omdat God hun goeddeed en hen zegende naar de wereld, gelijk Hij de Romeinen in dien tijd bijzonderlijk deed. |
| 8 Dit is een eigenschap Gods, waardoor Hij zegent en weldoet, ook zelfs degenen die kwaad zijn, Matth. 5:45. |
| Matth. 5:45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. |
| 9 Namelijk waardoor Hij de zonden der mensen met oogluiking overziet voor een tijd, of zij zich nog zouden bekeren, Luk. 3:7, 8. |
| Luk. 3:7 Hij zeide dan tot de scharen die uitkwamen om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Luk. 3:8 Brengt dan vruchten voort der bekering waardig; en begint niet te zeggen bij uzelven: Wij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. |
| b 2 Petr. 3:15. |
| 2 Petr. 3:15 En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft, |
| 10 Namelijk waardoor Hij de straf die zij verdienen, uitstelt, totdat de maat derzelve vervuld is, Rom. 9:22. |
| Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; |
| c Jes. 30:18. |
| Jes. 30:18 En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God des gerichts; welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. |
| 11 Dat is, tijd en redenen geeft om te bekeren. |
|
5 Maar naar uw 12hardigheid en onbekeerlijk hart d13vergadert gij uzelven toorn als een schat 14in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, |
| 12 Dat is, verharding in uw zonden. |
| d Rom. 9:22. |
| Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; |
| 13 Dat is, verwekt meer en meer den toorn en de straf Gods, als een schat waar men dagelijks altijd meer toedoet. |
| 14 Dat is, tegen den uitersten dag, wanneer God de zonden der mensen, zelfs die bedekt zijn, voor eenieder zal openbaar maken en straffen, vers 16. 2 Thess. 1:7. Openb. 20:12, 13. |
| vers 16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. 2 Thess. 1:7 En u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht, Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. Openb. 20:13 En de zee gaf de doden die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. |
|
6 eWelke een iegelijk 15vergelden zal naar zijn werken: |
| e Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 14:12. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. |
| Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
| 15 Hij spreekt hier van de vergeldingen naar de beloften en dreigementen der wet, die den heidenen ook uit de natuur bekend waren, vers 15, want van de rechtvaardigmaking uit het geloof begint hij eerst te spreken Rom. 3:21. Hoewel dit ook wel gepast kan worden op de vergelding naar de beloften en dreigementen des Evangelies, gelijk 2 Kor. 5:10 het alzo in het gemeen gezegd wordt; overmits ook de goede werken als vruchten des geloofs, uit genade, om Christus’ wil, zullen vergolden worden. |
| vers 15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. |
|
7 Dengenen wel, die, met 16volharding 17in goed doen, heerlijkheid en eer en 18onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; |
| 16 Het Griekse woord betekent ook geduldigheid; maar wordt hier bekwamelijker voor volharding of volstandigheid genomen, gelijk Matth. 10:22. Luk. 8:15. |
| Matth. 10:22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden. Luk. 8:15 En dat in de goede aarde valt, zijn dezen die het Woord gehoord hebbende, hetzelve in een eerlijk en goed hart bewaren en in volstandigheid vruchten voortbrengen. |
| 17 Gr. van het goede werk. |
| 18 Dat is, de zalige onsterfelijkheid. |
|
8 fMaar dengenen 19die twistgierig zijn, en die 20der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en 21toorn vergolden worden; |
| f 2 Thess. 1:8. |
| 2 Thess. 1:8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; |
| 19 Gr. uit twisting, dat is, twistig of twistgierig; gelijk uit het geloof, Rom. 3:26, dat is, gelovigen, en uit de besnijdenis, Rom. 4:12, dat is, besnedenen. |
| Rom. 3:26 Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene die uit het geloof van Jezus is. Rom. 4:12 En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was. |
| 20 Namelijk die hun van God door de natuur bekend is gemaakt, Rom. 1:19. |
| Rom. 1:19 Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. |
| 21 Namelijk Gods, die rechtvaardiglijk over de zonde tot straf is ontstoken. |
|
9 22Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek; |
| 22 Dat is, helse pijnen en smarten, die door Gods rechtvaardigen toorn hun zullen toegezonden worden. |
|
10 Maar 23heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek. |
| 23 Dat is, de eeuwige zaligheid, die zij in hun leven gezocht hebben, zal hun gegeven worden, vss. 7, 27. |
| vers 7 Dengenen wel, die, met volharding in goed doen, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; vers 27 En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u niet oordelen, die door de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt? |
|
11 gWant er is geen aanneming 24des persoons bij God. |
| g Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Hand. 10:34. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. |
| Deut. 10:17 Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Job 34:19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Gal. 2:6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. Ef. 6:9 En gij heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, en dat geen aanneming des persoons bij Hem is. Kol. 3:25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen uitneming des persoons. 1 Petr. 1:17 En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; |
| 24 Gr. des aangezichts. Van deze wijze van spreken zie breder de aantt. op Matth. 22:16 en Hand. 10:34. |
| Matth. 22:16 (kt.) En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de herodianen, zeggende: Meester, wij weten dat Gij waarachtig zijt en den weg Gods in der waarheid leert en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan; Hand. 10:34 (kt.) En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; |
|
12 Want zovelen als er 25zonder wet gezondigd hebben, zullen ook 26zonder wet verloren gaan; en zovelen als er 27onder de wet gezondigd hebben, zullen 28door de wet geoordeeld worden; |
| 25 Dat is, de heidenen, die de geschreven wet van Mozes niet hadden. |
| 26 Dat is, veroordeeld worden uit de getuigenis van hun eigen consciëntie, vers 15. |
| vers 15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) |
| 27 Dat is, de Joden, aan welke de wet door Mozes was gegeven. Gr. in de wet. |
| 28 Dat is, zullen naar de dreigementen van de wet geoordeeld, dat is, veroordeeld worden. |
|
13 (hWant 29de hoorders der wet 30zijn niet rechtvaardig voor God, maar 31de daders der wet zullen 32gerechtvaardigd worden. |
| h Matth. 7:21. Jak. 1:22. 1 Joh. 3:7. |
| Matth. 7:21 Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is. Jak. 1:22 En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende. 1 Joh. 3:7 Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is. |
| 29 Dat is, die de wet alleen weten, en daarvan roemen. |
| 30 Dat is, worden niet in Gods oordeel voor rechtvaardigen erkend, noch voor zulken verklaard, Ps. 143:2. Matth. 12:37. Rom. 8:33. |
| Ps. 143:2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. Matth. 12:37 Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden. Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. |
| 31 Dat is, volbrengers der wet, Gal. 3:10. Jak. 2:10. |
| Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Jak. 2:10 Want wie de gehele wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. |
| 32 Namelijk door de wet, of naar de beloften der wet, Rom. 10:5. Doch alzo niemand de wet volkomenlijk onderhoudt, vanwege de verdorvenheid die in den mens is, Rom. 8:3. Gal. 3:10, zo wordt niemand uit de wet of door zijn werken gerechtvaardigd, maar alleen door de gerechtigheid van Christus, door het geloof ons toegerekend, Rom. 3:20, 21, 22. |
| Rom. 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: De mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: Rom. 3:22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. |
|
14 Want wanneer de heidenen, die 33de wet niet hebben, van nature 34de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, 35zijn zichzelven een wet; |
| 33 Namelijk de geschreven wet. |
| 34 Dat is, enige dingen voorschrijven en volgen die God in Zijn wet heeft bevolen. |
| 35 Namelijk in het gebieden of verbieden van hetgeen Gods wet gebiedt of verbiedt, of ook in enige delen van hun leven. |
|
15 Als die 36betonen 37het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
38beschuldigende of ook 39ontschuldigende.) |
| 36 Namelijk door hun wetten, en ook somwijlen door een uitwendige onderhouding van dezelve. |
| 37 Dat is, een deel van den inhoud der wet Gods. |
| 38 Namelijk wanneer zij tegen hun gemoed het kwaad doen. |
| 39 Namelijk wanneer zij volgens hun consciëntie het goed doen. |
|
16 i40In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, 41naar mijn Evangelie. |
| i Matth. 25:31. |
| Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
| 40 Die woorden moeten gevoegd worden met het 12de vers; doch kunnen ook volgen op het 15de vers, zo men het overzet tegen dien dag, want alsdan zullen de getuigenissen van de consciënties der mensen, ook over hun verborgen zonden, dienen om het oordeel van Christus voor de gehele wereld te billijken, ook zelfs voor degenen dien het Evangelie nooit is gepredikt, Openb. 20:12. |
| Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
| 41 Namelijk hetwelk betuigt dat Christus hierna een Rechter zal zijn over alle mensen, ook over degenen dien het Evangelie niet is gepredikt, vers 12. |
| vers 12 Want zovelen als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; |
Het bezit van de wet baat niet |
17 Zie, 42gij wordt 43een Jood genaamd, k44en rust op de wet, en 45roemt op God, |
| 42 Vanhier verder handelt hij bijzonderlijk tegen de Joden, die op hun geslacht, op de kennis van Gods wet, op de besnijdenis en andere uiterlijke voordelen roemden en zich verlieten, en hij bewijst dat zij daardoor niet meer rechtvaardig zullen zijn voor God dan de heidenen door de wet der natuur. |
| 43 Gr. een Jood toegenaamd, namelijk vanwege uw afkomst uit Israël en Juda, uit welken de Messias moest voortkomen, Openb. 2:9, waarom de Joden ook gaarne naar hem genoemd werden. |
| Openb. 2:9 Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen die zeggen dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans. |
| k Rom. 9:4. |
| Rom. 9:4 Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst Gods, en de beloftenissen; |
| 44 Dat is, verlaat u op de wet, die u door Mozes is gegeven, als de tafelen van het verbond Gods. |
| 45 Dat is, beroemt u dat God uw God is, en dat gij Zijn volk zijt, Joh. 8:33, 41. |
| Joh. 8:33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden? Joh. 8:41 Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben één Vader, namelijk God. |
|
18 En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen 46die daarvan verschillen, 47zijnde onderwezen uit de wet; |
| 46 Of: die uitmunten, uitnemend zijn. Want het Griekse woord betekent beide, Matth. 12:12. Filipp. 1:10. |
| Matth. 12:12 Hoeveel gaat nu een mens een schaap te boven? Zo is het dan op de sabbatdagen geoorloofd wel te doen. Filipp. 1:10 Opdat gij beproeft de dingen die daarvan verschillen, opdat gij oprecht zijt en zonder aanstoot te geven, tot den dag van Christus; |
| 47 Gr. gecatechiseerd, dat is, van jongs op en naarstiglijk van mond tot mond onderwezen, Hand. 18:25. 1 Kor. 14:19. |
| Hand. 18:25 Deze was in den weg des Heeren onderwezen; en vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren, wetende alleenlijk den doop van Johannes. 1 Kor. 14:19 Maar ik wil liever
in de gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan tienduizend woorden in een vreemde taal. |
|
19 En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen die in duisternis zijn, |
20 Een onderrichter der onwijzen en een leermeester 48der onwetenden, hebbende 49de gedaante der kennis en der waarheid in de wet. |
| 48 Gr. der onmondige kinderen, dat is, die van kleine wetenschap zijn, als kinderen, Matth. 11:25. 1 Kor. 13:11. |
| Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. 1 Kor. 13:11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik tenietgedaan hetgeen eens kinds was. |
| 49 Gr. morphosin, dat is, een gezette wijze of gestalte van kennis; of: een schijn, en niet een waarachtig wezen van kennis. Zie 2 Tim. 3:5. |
| 2 Tim. 3:5 Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van dezen. |
|
21 Die dan een ander leert, 50leert gij uzelven niet? Die predikt dat men niet stelen zal, 51steelt gij? |
| 50 Namelijk gehoorzamen en doen hetgeen gij een ander leert, gelijk blijkt uit het volgende. |
| 51 Dat is, trekt gij het goed van een ander door behendige wegen en kwade listen tot u? Gelijk de Joden hiervan altijd zeer berucht zijn geweest en nog zijn, Matth. 23:14. |
| Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. |
|
22 Die zegt dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, 52berooft gij het heilige? |
| 52 Of: bedrijft gij kerkroof? Namelijk met God Zijn eer te nemen; of Hem te onthouden in Zijn tempel wat Hij aan Zich wil geheiligd of opgeofferd hebben. Zie hiervan Mal. 1:6. |
| Mal. 1:6 Een zoon zal den vader eren en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams. Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam? |
|
23 Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet? |
24 Want de Naam Gods wordt 53om uwentwil gelasterd onder de heidenen, lgelijk geschreven is. |
| 53 Dat is, om uwer en uwer voorvaderen zonden wil. |
| l Jes. 52:5. Ez. 36:23. |
| Jes. 52:5 En nu, wat heb Ik hier te doen? spreekt de HEERE, dewijl Mijn volk om niet weggenomen is, en
degenen die over hetzelve heersen, het doen huilen, spreekt de HEERE, en Mijn Naam geduriglijk den gansen dag gelasterd wordt; Ez. 36:23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn. |
De besnijdenis niet genoegzaam |
25 Want de besnijdenis is wel nut, 54indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis 55voorhuid geworden. |
| 54 Hij spreekt de Joden aan, die hun rechtvaardigheid zochten in de onderhouding der besnijdenis en andere ceremoniën; dezulken moeten de gehele wet onderhouden, of de besnijdenis kan hen niet helpen, Gal. 5:3. Hoewel het ook in het gemeen verstaan kan worden, dat de uiterlijke godsdiensten niet helpen ter zaligheid, als zij niet vergezelschapt zijn met een recht godzalig leven, Jes. 1:11, 12, enz. Jer. 6:20, enz. |
| Gal. 5:3 En ik betuig wederom een iegelijk mens die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele wet te doen. Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Jes. 1:12 Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij Mijn voorhoven betreden zoudt? Jer. 6:20 Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. |
| 55 Dat is, zo zijt gij, hoewel gij besneden zijt, in enerlei staat met een ongelovigen onbesnedene. |
|
26 Indien dan 56de voorhuid de 57rechten der wet bewaart, zal niet 58zijn voorhuid 59tot een besnijdenis gerekend worden? |
| 56 Dat is, degenen die onbesneden zijn. |
| 57 Of: rechtvaardigmakingen, dat is, hetgeen de wet tot rechtvaardigmaking vereist. |
| 58 Dat is, de stand van den onbesneden mens. |
| 59 Dat is, alzo gehouden worden alsof hij besneden ware, gelijk in Abraham te zien is eer hij besneden was, die nochtans niet door de wet, maar door het geloof is gerechtvaardigd, Rom. 4:10, waarmede hij de besnijdenis niet ten enenmale verwerpt, als zij nog niet afgedaan was, maar hij handelt hier met de Joden die de leer der farizeeën volgden, en hun gerechtigheid stelden in de onderhouding van den uiterlijken godsdienst. Anders was de besnijdenis in zichzelve een teken en zegel van de rechtvaardigmaking des geloofs, Rom. 4:11, en is met de andere ceremoniën en schaduwen door Christus vervuld en afgedaan, Kol. 2:17. |
| Rom. 4:10 Hoe is het hem dan toegerekend? Als hij in de besnijdenis was, of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, Kol. 2:17 Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus. |
|
27 En zal 60de voorhuid, die uit de natuur is, 61als zij de wet volbrengt, 62u niet oordelen, die door 63de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt? |
| 60 Dat is, de mens die van nature zonder besnijdenis is. |
| 61 Dat is, indien hij de wet volbrengt. Niet dat er iemand is die de wet in alles heeft volbracht, Rom. 3:9, maar dit zegt hij om de Joden te overtuigen, dat zowel zij als de heidenen hun rechtvaardigheid buiten zichzelve in Christus, Die alleen de wet volbracht heeft, moeten zoeken, Hand. 13:38, 39, enz. |
| Rom. 3:9 Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganselijk niet; want wij hebben tevoren beschuldigd beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn, Hand. 13:38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; Hand. 13:39 En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordt. |
| 62 Namelijk met zijn voorbeeld, gelijk Matth. 12:41, 42. |
| Matth. 12:41 De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier. Matth. 12:42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier. |
| 63 Dat is, de uitwendige en letterlijke besnijdenis; of: die alleen naar de uitwendige letter van het gebod geschiedt, 2 Kor. 3:6, 7. |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Kor. 3:7 En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien om de heerlijkheid zijns aangezichts, die tenietgedaan zou worden, |
|
28 mWant die 64is niet een Jood, die het 65in het openbaar is, noch die is 66de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; |
| m Joh. 8:39. Rom. 9:7. |
| Joh. 8:39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen. Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. |
| 64 Dat is, een rechte of waarachtige Jood, die erfgenaam is van de beloften des verbonds, den vaderen gedaan. |
| 65 Dat is, van afkomst uit Abraham door Juda, en die uitwendige belijdenis van het Jodendom doet. |
| 66 Dat is, de rechte of ware besnijdenis, die God in Zijn Woord voornamelijk eist, en Hem ter zaligheid aangenaam is. |
|
29 Maar die is 67een Jood, die het in het verborgene is; en n68de besnijdenis des harten, 69in den geest, niet 70in de letter, is de besnijdenis; 71wiens lof 72niet is uit de mensen, 73maar uit God. |
| 67 Dat is, een rechte en ware Jood, als tevoren. |
| n Deut. 10:16. Jer. 4:4. Filipp. 3:2, 3. Kol. 2:11. |
| Deut. 10:16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer. Jer. 4:4 Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uws harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat Mijn grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. Filipp. 3:2 Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. Filipp. 3:3 Want wij zijn de besnijding, wij die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen en niet in het vlees betrouwen; Kol. 2:11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; |
| 68 Dat is, de ware bekering en vernieuwing des harten, Kol. 2:11. |
| Kol. 2:11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; |
| 69 Dat is, in het hart en gemoed; of: door den Heiligen Geest, Die alleen de harten besnijdt. Hetwelk met het volgende woord letter best overeenkomt. |
| 70 Daardoor verstaat Paulus de uitwendige geboden der wet alleen; gelijk door den geest de inwendige werking des Heiligen Geestes in de predicatie des Heiligen Evangelies. Zie 2 Kor. 3:6. |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
| 71 Namelijk lof van den Jood, niet waardoor hij roemt, maar waarmede hij terecht geroemd en geprezen wordt. |
| 72 Dat is, zijn oorsprong niet heeft uit des mensen krachten of werken. |
| 73 Namelijk Die zulks in hem door Zijn Geest gewrocht heeft, Rom. 9:16. 1 Kor. 3:7. 2 Kor. 4:6. |
| Rom. 9:16 Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. 2 Kor. 4:6 Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. |