Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De inleiding van dezen zendbrief, waarin verklaard wordt wie deszelfs schrijver is, namelijk Paulus, die zijn ambt, beroeping en leer van den Persoon van Christus kortelijk aanwijst. 6 De personen aan welke hij schrijft, met een prijzing van hun geloof. 9 De genegenheid die hij heeft om tot hen te komen, om hun zowel als anderen het Evangelie te prediken, hen te versterken, en van hen versterkt te worden. 16 Daarna stelt hij voor de ware leer van de rechtvaardigmaking des mensen voor God, door het geloof; en bewijst hetzelve met een plaats der Heilige Schrift. 18 Hij wederlegt het verkeerd gevoelen van anderen, en bewijst dat de heidenen door het licht der natuur niet kunnen gerechtvaardigd worden voor God. 19 Overmits zij dat licht onderdrukken, en de kennis die zij van God hebben, misbruiken tot afgoderij. 24 Waarover zij in een verkeerden zin overgegeven zijn. 29 En vol zijn van alle gruwelen in hun leven, die hij met een lang register verhaalt. |
Opschrift en zegengroet |
1 PAULUS,1 een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, 2een geroepen apostel, a3afgezonderd 4tot het Evangelie Gods | | 1 Waarom Paulus, die tevoren Saulus heette, den naam van Paulus in al zijn zendbrieven heeft gehouden, daarvan zie de reden in de aant. op Hand. 13:9. Hand. 13:9 (kt.) Doch Saulus (die ook Paulus genaamd is), vervuld met den Heiligen Geest, en de ogen op hem houdende, zeide: |
2 Of: geroepen tot een apostel; welken titel hij zichzelven hier geeft om terstond in het begin aan te wijzen, dat de vermaningen die hij in dezen brief den Romeinen doet, naar eis van zijn beroeping geschieden. Zie Hand. 9:15. 2 Kor. 5:19, 20. Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 2 Kor. 5:20 Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen. |
a Hand. 9:15; 13:2. Gal. 1:15. Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, |
3 Namelijk van moeders lichaam aan in Gods voornemen, Gal. 1:15, en daarna in de daad door het bevel des Heiligen Geestes om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen, Hand. 13:2. Gal. 1:15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade, Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. |
4 Namelijk om hetzelve te prediken. |
2 (Hetwelk Hij tevoren bbeloofd had door Zijn profeten, in de heilige 5Schriften), | | b Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24. Micha 7:20. Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal uw zaad al deze landen geven; en in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Deut. 18:15 Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. Jes. 4:2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUITE zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die het ontkomen zullen in Israël. Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Jer. 33:14 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het goede woord verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israël en over het huis van Juda gesproken heb. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Micha 7:20 Gij zult Jakob de trouw, Abraham de goedertierenheid geven, die Gij onzen vaderen van oude dagen af gezworen hebt. |
5 Namelijk des Ouden Testaments. |
3 Van Zijn Zoon (Die 6geworden is cuit het 7zaad Davids 8naar het vlees; | | 6 Of: geboren; gelijk Gal. 4:4. Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
c Matth. 1:1. Luk. 1:32. Hand. 2:30; 13:23. 2 Tim. 2:8. Matth. 1:1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Hand. 2:30 Alzo hij dan een profeet was, en wist dat God hem met ede gezworen had, dat Hij uit de vrucht zijner lendenen, zoveel het vlees aangaat, den Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten, Hand. 13:23 Van het zaad dezes heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus, 2 Tim. 2:8 Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, Welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie, |
7 Dat is, nakomelingen. |
8 Dat is, naar Zijn menselijke natuur, Joh. 1:14. 1 Tim. 3:16. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
4 Die 9krachtiglijk 10bewezen is te zijn dde Zone Gods 11naar den Geest der 12heiligmaking, 13uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere | | 9 Gr. in kracht, of: met kracht. |
10 Of: verklaard. Gr. bepaald. |
d Jes. 9:5; 44:6; 54:5. Joh. 2:19. Rom. 9:5. 1 Joh. 5:20. Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. Joh. 2:19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. Rom. 9:5 Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen. 1 Joh. 5:20 Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven. |
11 Dat is, naar Zijn Goddelijke natuur, die ook een eeuwige Geest genaamd wordt, Hebr. 9:14. Zie ook 1 Tim. 3:16. 1 Petr. 3:18. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
12 Of: der heiligheid, dat is, Die in Zichzelven heilig is, en door Zijn verdienste en kracht ons heilig maakt, Hebr. 2:11. Hebr. 2:11 Want én Hij Die heiligt, én zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen, |
13 Dat is, doordien Hij Zichzelven uit de doden heeft opgewekt, Joh. 2:19, 21; 10:18. Joh. 2:19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. Joh. 2:21 Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams. Joh. 10:18 Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Ik heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen. |
5 (Door Welken wij hebben ontvangen 14genade en het apostelschap, 15tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, 16voor Zijn Naam; | | 14 Dat is, de genade des apostelschaps; of: de genade tot bekering en bovendien tot het apostelschap. |
15 Dat is, om de heidenen te brengen tot gehoorzaamheid aan Christus en tot het geloof, Hand. 26:16. Hand. 26:16 Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen, om u te stellen tot een dienaar en getuige der dingen, beide die gij gezien hebt en in welke Ik u nog zal verschijnen; |
16 Dat is, opdat Christus’ Naam hun bekend en van hen verheerlijkt zou worden. Of: in, uit Zijn Naam, 2 Kor. 5:20. 2 Kor. 5:20 Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen. |
6 17Onder welke gij ook zijt, 18geroepenen van Jezus Christus): | | 17 Gr. In. |
18 Dat is, die niet alleen door het Woord uiterlijk, maar ook door de kracht des Geestes van Christus inwendiglijk tot de gemeenschap van Christus zijt geroepen en gekomen. Waarom hij hen ook in het volgende vers geroepen heiligen en geliefden Gods noemt. Zie Rom. 8:28. 1 Kor. 1:2. Want hoewel ook in deze gemeente, gelijk als in andere, huichelaars konden zijn, zo noemt hij die nochtans altijd in het begin zijner brieven, naar den eis der liefde, van het beste deel onder hen. Rom. 8:28 En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. 1 Kor. 1:2 Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: |
7 Allen die te Rome zijt, geliefden 19Gods en egeroepen heiligen: 20Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. | | 19 Of: door God, 1 Joh. 4:10, 19. 1 Joh. 4:10 Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. 1 Joh. 4:19 Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft. |
e 1 Kor. 1:2. Ef. 1:1. 1 Kor. 1:2 Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: Ef. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, den heiligen die te Éfeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus: |
20 Onder deze twee woorden wordt, naar de wijze van spreken der Hebreeën, begrepen alle geestelijke en lichamelijke welstand; en wordt door het woord genade verstaan de oorsprong of fontein van alle weldaden Gods over ons, en door het woord vrede de vruchten en het gevoelen van dien. Zie Ps. 63:4. Joh. 16:33. Rom. 5:1. Filipp. 4:7. Ps. 63:4 Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden U prijzen. Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Filipp. 4:7 En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus. |
Paulus’ verlangen naar Rome |
8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof 21verkondigd wordt in de gehele wereld. | | 21 Dat is, ruchtbaar en bekendgemaakt wordt, in de gemeenten van de gehele wereld. Een figuurlijke manier van spreken, die alhier nochtans gegrond is, overmits er uit alle gewesten van de wereld te Rome kwamen, die zulks elk in zijn land konden verhalen. |
9 Want fGod is mijn Getuige, gWelken ik dien 22in mijn geest 23in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, | | f Rom. 9:1. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), 2 Kor. 1:23 Doch ik roep God aan tot een Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog te Korinthe niet ben gekomen. 2 Kor. 11:31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. Gal. 1:20 Hetgeen nu ik u schrijf, zie, ik getuig
voor God dat ik niet lieg. Filipp. 1:8 Want God is mijn Getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. 1 Thess. 2:5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig
bedeksel van gierigheid (God is Getuige), |
g 2 Tim. 1:3. 2 Tim. 1:3 Ik dank God, Dien ik dien van mijn voorouders aan in een reine consciëntie, gelijk ik zonder ophouden uwer gedachtig ben in mijn gebeden nacht en dag; |
22 Of: met mijn geest, dat is, van ganser harte. |
23 Dat is, in het verkondigen van het Evangelie; gelijk vers 1. vers 1 PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods |
10 hAllen tijd in mijn gebeden biddende, 24of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd 25door den wil Gods om tot ulieden te komen. | | h Rom. 15:23, 32. Rom. 15:23 Maar nu geen plaats meer hebbende in deze gewesten, en van over vele jaren groot verlangen hebbende om tot u te komen, Rom. 15:32 Opdat ik met blijdschap, door den wil Gods, tot u moge komen en met u verkwikt worden. |
24 Of: indien mij nog te eniger tijd een voorspoedige reis gegeven werd door den wil Gods, dat ik tot u mag komen. |
25 Gr. in den wil Gods. Dit doet hij daarbij, omdat hij in het verbreiden des Evangelies de orde volgde die hem God door Zijn Geest voorschreef, Hand. 16:7, 9, 10. Hand. 16:7 En aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen; en de Geest liet het hun niet toe. Hand. 16:9 En van Paulus werd in den nacht een gezicht gezien: er was een Macedónisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in Macedónië en help ons. Hand. 16:10 Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten wij terstond naar Macedónië te reizen, besluitende daaruit dat ons de Heere geroepen had om denzelven het Evangelie te verkondigen. |
11 iWant ik verlang om u te zien, kopdat ik u enige geestelijke gave mocht mededelen, teneinde gij versterkt zoudt worden; | | i 1 Thess. 3:10. 1 Thess. 3:10 Nacht en dag zeer overvloediglijk biddende om uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken hetgeen aan uw geloof ontbreekt. |
k Rom. 15:29. Rom. 15:29 En ik weet dat ik tot u komende, met vollen zegen des Evangelies van Christus komen zal. |
12 Dat is, om 26medevertroost te worden onder u door het onderling geloof, zo het uwe als het mijne. | | 26 Of: medevermaand; want het Griekse woord betekent beide, en beide kan op Paulus gepast worden, alzo zelfs ook de engelen door de gemeente Gods nader kennis en ervaring krijgen van de menigerlei wijsheid Gods, Ef. 3:10. 1 Petr. 1:12. Ef. 3:10 Opdat nu door de gemeente bekendgemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
13 Doch ik wil niet dat u onbekend zij, broeders, ldat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en ben tot nog toe 27verhinderd geweest), opdat ik ook onder u 28enige vrucht zou hebben, gelijk als ook onder de andere heidenen. | | l 1 Thess. 2:18. 1 Thess. 2:18 Daarom hebben wij tot u willen komen (immers ik, Paulus) eenmaal en andermaal, maar de satan heeft ons belet. |
27 Namelijk óf door voorvallende zwarigheden, óf door Gods bevel, gelijk Hand. 16:7. Hand. 16:7 En aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen; en de Geest liet het hun niet toe. |
28 Namelijk van mijn dienst en beroeping tot een apostel van Christus onder de heidenen, om hen tot Christus te bekeren, of ten minste in hun geloof meer en meer te bevestigen. |
14 mBeide 29Grieken en barbaren, beide wijzen en onwijzen 30ben ik een schuldenaar. | | m 1 Kor. 9:16. 1 Kor. 9:16 Want indien ik het Evangelie verkondig, het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig. |
29 Onder deze eerste twee worden alle soorten van heidenen verstaan, Hand. 28:2, en door wijzen en onwijzen allerlei mensen in het bijzonder onder de Grieken of barbaren; en het schijnt dat Paulus daarmede de gunst der Romeinen wil verwekken, omdat zij zichzelven de kloeksten en wijsten van alle mensen hielden. Hand. 28:2 En de barbaren bewezen ons geen gemene vriendelijkheid; want een groot vuur ontstoken hebbende, namen zij ons allen in om den regen die overkwam en om de koude. |
30 Dat is, ben ik gehouden, uit kracht van mijn beroeping, het Evangelie te prediken. |
15 Alzo 31hetgeen in mij is, dat is volvaardig om u ook, die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen. | | 31 Of: wat mij aangaat, ik ben volvaardig. |
De hoofdgedachte van den brief |
16 nWant 32ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; owant het is 33een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, 34eerst den Jood, en ook den Griek. | | n Ps. 40:10. 2 Tim. 1:8. Ps. 40:10 Ik boodschap de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen bedwing ik niet; HEERE, Gij weet het. 2 Tim. 1:8 Schaam u dan niet voor de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, die Zijn gevangene ben; maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods; |
32 Of: ik schroom niet, dat is, ik zoek mij niet te ontslaan of te onttrekken van het verkondigen des Evangelies, gelijk men doet van zaken waarover men zich schaamt. |
o 1 Kor. 1:18; 15:2. 1 Kor. 1:18 Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. 1 Kor. 15:2 Door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze als ik het u verkondigd heb, tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt. |
33 Dat is, een krachtig middel van God daartoe verordineerd, gelijk 1 Kor. 1:18. 1 Kor. 1:18 Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. |
34 Want het Evangelie moest eerst den Joden en daarna den heidenen verkondigd worden, Hand. 13:46. Hand. 13:46 Maar Paulus en Bárnabas vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen. |
17 pWant 35de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard 36uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: qMaar de 37rechtvaardige zal uit het geloof leven. | | p Rom. 3:21. Filipp. 3:9. Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten: Filipp. 3:9 En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk
de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof; |
35 Dat is, de rechtvaardigheid waardoor wij voor het gericht Gods kunnen bestaan, welke is alleen de rechtvaardigheid van Christus, die ons van God wordt geschonken en door het geloof toegerekend. |
36 Dat is, tot dagelijkse toeneming en versterking in het geloof. Zie diergelijke 2 Kor. 3:18. 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. |
q Hab. 2:4. Joh. 3:36. Gal. 3:11. Hebr. 10:38. Hab. 2:4 Zie, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Gal. 3:11 En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar; want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. Hebr. 10:38 Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen. |
37 Of: de rechtvaardige uit het geloof zal leven; hetwelk met den Hebreeuwsen tekst, Hab. 2:4, en met het oogmerk van Paulus alhier ook wel overeenkomt. Hab. 2:4 Zie, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. |
Gods toorn over de heidenen |
18 Want 38de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle 39goddeloosheid en 40ongerechtigheid der mensen, als die 41de waarheid 42in ongerechtigheid 43ten onder houden; | | 38 Dat is, de straffen die God uit den hemel zendt, gelijk vss. 24, 26, 28 nader wordt uitgedrukt, welke niet dan over onrechtvaardigen worden gezonden. vers 24 Daarom heeft hen God ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinheid, om hun lichamen onder elkander te onteren; vers 26 Daarom heeft hen God overgegeven tot oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature; vers 28 En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet betamen: |
39 Daardoor worden verstaan alle zonden strijdende tegen de eerste tafel, die verhaald worden in enige volgende verzen. |
40 Hierdoor worden verstaan de zonden tegen de tweede tafel, die van het 29ste vers aan verhaald worden. |
41 Dat is, de kennis van God en Zijn eer, die Hij den mensen zelfs door de natuur heeft geopenbaard, gelijk blijkt uit de volgende verzen. |
42 Dat is, tegen alle recht en billijkheid, welke vereist dat men Gode geeft wat Hem toekomt. |
43 Dat is, onderdrukken, hun eigen gemoederen geweld doende, dewijl zij beter weten dan zij doen. |
19 rOvermits 44hetgeen van God kennelijk is, in 45hen openbaar is; want God 46heeft het hun geopenbaard. | | r Hand. 14:17. Hand. 14:17 Hoewel Hij nochtans Zichzelven niet onbetuigd gelaten heeft, goeddoende van den hemel, ons regen en vruchtbare tijden gevende, vervullende onze harten met spijze en vrolijkheid. |
44 Namelijk zoveel als een mens zonder Gods Woord uit de natuur van God weten kan. |
45 Dat is, in het binnenste van hun gemoed; of: onder hen, dat is, onder hun wijzen en geleerden, die hiervan zeer vele klare en wijze spreuken en redenen in hun geschriften hebben nagelaten, hoewel zij zelven daartegen gedaan hebben. |
46 Namelijk eensdeels door de wet der natuur, in hun consciënties, Joh. 1:9, anderdeels door het aanschouwen der schepselen Gods, waardoor Zijn eigenschappen gelijk als getast worden, Ps. 19:2; 148:4, 5, 6. Hand. 14:15; 17:24, enz. Joh. 1:9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. Ps. 19:2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. Ps. 148:4 Looft Hem, gij hemelen der hemelen; en gij wateren die boven de hemelen zijt. Ps. 148:5 Dat zij den Naam des HEEREN loven; want als Hij het beval, zo werden zij geschapen. Ps. 148:6 En Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid; Hij heeft ze een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden. Hand. 14:15 En zeggende: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden dat gij u zoudt van deze ijdele dingen bekeren tot den levenden God, Die gemaakt heeft den hemel en de aarde en de zee en al hetgeen in dezelve is; Hand. 17:24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; |
20 sWant Zijn 47onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de 48schepselen verstaan en doorzien, beide 49Zijn eeuwige kracht en 50Goddelijkheid, opdat zij 51niet te verontschuldigen zouden zijn; | | s Ps. 19:2. Ps. 19:2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. |
47 Dat is, Goddelijke eigenschappen. |
48 Gr. maaksels, of: gemaakte dingen. |
49 Waardoor verstaan wordt de eigenschap Gods waardoor alle dingen zijn geschapen en hun beginsel hebben, welke daarom, gelijk ook Zijn Wezen, eeuwig moet zijn, omdat zij vóór alle dingen is en een oorzaak van alles. |
50 Hierdoor verstaat hij de andere eigenschappen der Majesteit Gods, welker voetstappen en beeltenissen in Gods schepselen klaarblijkelijk zijn, als Zijn goedheid, wijsheid, gerechtigheid, enz. |
51 Gr. onverontschuldigbaar, of: zodat zij niet te verontschuldigen zijn; namelijk voor Gods rechtvaardig oordeel, alsof zij niet geweten hadden wat zij schuldig waren te doen. |
21 Omdat zij 52God kennende, Hem
53als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; tmaar zijn 54verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. | | 52 Namelijk op zulke wijze als tevoren verklaard is. |
53 Dat is, zoals het Zijne Goddelijke Majesteit toebehoorde, zelfs naar de kennis die zij van Hem hadden. |
t Deut. 28:28. Deut. 28:28 De HEERE zal u slaan met onzinnigheid en met blindheid, en met verbaasdheid des harten; |
54 Dat is, zij zijn door hun overleggingen vervallen tot ijdele bedenkingen van God en van Zijn dienst, en hebben die gericht, niet naar de kennis die zij van God hadden, maar naar de genegenheid van hun verdorven zinnen, in het uitvinden van ijdele godsdiensten, en in het versieren van vele fabuleuze en ijdele goden, waardoor de kennis Gods meer en meer onder hen is verduisterd. |
22 Zich uitgevende 55voor wijzen, zijn zij dwaas geworden, | | 55 Dit zegt hij van hun geleerden of filosofen, die een schijn wilden hebben van wijsheid, en somwijlen wel beter schenen te gevoelen en te spreken, maar nochtans de verkeerdheid en ijdelheid van anderen in de daad dwaselijk navolgden, 2 Kon. 17:29. 2 Kon. 17:29 Maar elk volk maakte zijn goden; en zij stelden ze in de huizen der hoogten, die de Samaritanen gemaakt hadden, elk volk in hun steden waarin zij woonachtig waren. |
23 vEn hebben de heerlijkheid 56des onverderfelijken Gods 57veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens en van gevogelte en van viervoetige en kruipende gedierten. | | v 2 Kon. 17:29. 2 Kon. 17:29 Maar elk volk maakte zijn goden; en zij stelden ze in de huizen der hoogten, die de Samaritanen gemaakt hadden, elk volk in hun steden waarin zij woonachtig waren. |
56 Dat is, Die niet alleen in Wezen, maar ook in eigenschappen onveranderlijk is. |
57 Of: verwisseld voor de gelijkenis, dat is, voor een beeld dat naar de gelijkenis van een sterfelijk mens gemaakt is, ja, ook van gevogelte, enz. Zie Lev. 27:10. Ps. 106:20. Jer. 2:11. Want dat al deze soorten van afgoderij onder de heidenen gebruikelijk zijn geweest, is openbaar uit hun geschriften. Zie ook Deut. 4:15, enz. Hand. 17:29, enz. Lev. 27:10 Hij zal niet vermangelen, noch hetzelve verwisselen, een goed voor een kwaad of een kwaad voor een goed; indien hij nochtans een beest voor een beest enigszins verwisselt, zo zal dit en wat daarvoor verwisseld is, heilig zijn. Ps. 106:20 En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet. Jer. 2:11 Heeft ook een volk de goden veranderd, hoewel dezelve geen goden zijn? Nochtans heeft Mijn volk zijn Eer veranderd in hetgeen dat geen nut doet. Deut. 4:15 Wacht u dan wel voor uw zielen (want gij hebt geen gelijkenis gezien ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak), Hand. 17:29 Wij dan zijnde Gods geslacht, moeten niet menen dat de Godheid goud of zilver of steen gelijk is, welke door menselijke kunst en bedenking gesneden zijn. |
24 58Daarom heeft hen God ook 59overgegeven 60in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinheid, om hun lichamen 61onder elkander te onteren; | | 58 Namelijk om deze afgoderij en ontering die zij God daarmede aandeden. Zie Ps. 106:20. Jes. 40:17, 18. Ps. 106:20 En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet. Jes. 40:17 Alle volken zijn als niets vóór Hem; en zij worden bij Hem geacht minder dan niet en ijdelheid. Jes. 40:18 Bij wien dan zult gij God vergelijken? Of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? |
59 Dat is, heeft hun kwade begeerten niet ingetoomd, maar hun gang laten hebben, Ps. 81:13. Hand. 14:16, en hen door Zijn rechtvaardig oordeel van Zijn gaven, die zij verachtten en misbruikten, meer en meer ontbloot, Matth. 25:28, en hen verlatende den satan overgegeven, die hen tot alle boosheid verzoekt en verleidt, 1 Sam. 16:15. Matth. 6:13. Ps. 81:13 Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen. Hand. 14:16 Welke in de verleden tijden al de heidenen heeft laten wandelen in hun wegen; Matth. 25:28 Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene die de tien talenten heeft. 1 Sam. 16:15 Toen zeiden Sauls knechten tot hem: Zie toch, een boze geest Gods verschrikt u. Matth. 6:13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen. |
60 Vers 26 wordt hetzelfde gezegd tot oneerlijke bewegingen; niet dat God zulke oneerlijke begeerlijkheden of bewegingen werkt, want die zijn uit God niet, Jak. 1:13. 1 Joh. 2:16. Zie hiervan breder de voorgaande 59ste aant. Jak. 1:13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. 1 Joh. 2:16 Want al wat in de wereld is, namelijk
de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. |
61 Of: in henzelven. |
25 Als die 62de waarheid Gods 63veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geëerd en gediend hebben 64boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid. Amen. | | 62 Dat is, de kennis die zij van God hadden. Zie vers 18. vers 18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden; |
63 Of: verwisseld voor leugenachtige versierselen van ijdele goden en godsdiensten. |
64 Dat is, meer dan den Schepper Zelven, Dien zij nevens hun afgoden wel somwijlen, maar weinig hebben gediend, Hand. 17:23, of ook den Schepper voorbijgaande, Dien het merendeel van hen noch hebben gekend noch gediend, Gal. 4:8. Hand. 17:23 Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden op hetwelk een opschrift stond: DEN ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden. Gal. 4:8 Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen die van nature geen goden zijn; |
26 Daarom heeft hen God overgegeven xtot 65oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature; | | x Lev. 18:22, 23. Lev. 18:22 Bij een manspersoon zult gij niet liggen met vrouwelijke bijligging; dat is een gruwel. Lev. 18:23 Insgelijks zult gij bij geen beest liggen, om daarmede onrein te worden; een vrouw ook zal niet staan voor een beest, om daarmede te doen te hebben: het is een gruwelijke vermenging. |
65 Gr. bewegingen der oneer, dat is, oneerlijke of schandelijke bewegingen. Want gelijk 1 Thess. 4:4, 5 wij vermaand worden ons vat te bezitten in ere, dat is, onze lichamen te onthouden van onkuisheid, alzo degenen die zich tot onkuisheid begeven, die onteren zichzelven en hun lichamen, 1 Kor. 6:18, voornamelijk die zulke stomme zonden toen bedreven, hetzij dat zij zulks deden of leden. 1 Thess. 4:4 Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en ere, 1 Thess. 4:5 Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen. 1 Kor. 6:18 Vliedt de hoererij. Alle zonde die de mens doet, is buiten het lichaam; maar die hoererij bedrijft, die zondigt tegen zijn eigen lichaam. |
27 En insgelijks ook de mannen nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende, en 66de vergelding van hun dwaling, die daartoe behoorde, in zichzelven ontvangende. | | 66 Dat is, de rechtvaardige straf van hun afgodendienst of het rechte loon. Want de afgodendienst, die geestelijke hoererij is, wordt gemeenlijk van God gestraft met lichamelijke, gelijk men die twee zonden gemeenlijk bij elkander ziet regeren. Zie Num. 25:1, 2. Openb. 17:1, 2, enz. Num. 25:1 EN Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten. Num. 25:2 En zij nodigden het volk tot de slachtoffers harer goden; en het volk at en het boog zich voor haar goden. Openb. 17:1 EN een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren; Openb. 17:2 Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij. |
28 En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God 67in erkentenis 68te houden, zo heeft hen God overgegeven 69in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet betamen: | | 67 Namelijk die zij uit de wet der natuur en het aanschouwen der geschapen dingen hadden ontvangen, vers 20. vers 20 Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn; |
68 Gr. te hebben. |
69 Gr. tot een zin zonder recht oordeel, of: een verwerpelijken zin, dat is, die het goed van het kwaad, het eerlijke van het oneerlijke niet beproeft noch onderscheidt. |
29 Vervuld zijnde met alle 70ongerechtigheid, hoererij, 71boosheid, gierigheid, kwaadheid; vol van nijdigheid, moord, twist, bedrog, 72kwaadaardigheid; | | 70 Hier beginnen verhaald te worden de zonden die onder de heidenen heerschappij hadden tegen de tweede tafel der wet; waarvan de ongerechtigheid de fontein is, uit welke de andere als beken vloeien. |
71 Of: ergheid. |
72 Dat is, verkeerdheid van zinnen, als men alles ten kwaadste duidt. |
30 Oorblazers, 73achterklappers, 74haters Gods, 75smaders, hovaardigen, 76laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouders ongehoorzaam; | | 73 Of: tegensprekers. |
74 Of: van God gehaat. Doch alzo hier gesproken wordt van de heersende zonden der heidenen, zo wordt het beter in dezen zin genomen; gelijk Rom. 8:7 de wijsheid des vleses vijandschap Gods gezegd wordt. Want die worden met recht gezegd God te haten, die liefhebben hetgeen God haat, en haten hetgeen God gebiedt, Ex. 20:5. Rom. 8:7 Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. Ex. 20:5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; |
75 Dat is, die smaadheid of ongelijk anderen aandoen met woorden of werken. |
76 Of: roemgierigen, pochers. |
31 Onverstandigen, verbondsbrekers, 77zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen; | | 77 Het Griekse woord betekent de affectie of liefde die daar is tussen ouders en kinderen. Deze zonde regeerde ook onder de heidenen, die hun kinderen den afgoden opofferden, tot vondelingen legden, ombrachten, zonder tegen de wetten te misdoen. |
32 Dewelke, 78daar zij het recht Gods weten (namelijk dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn), niet alleen dezelve doen, ymaar ook mede 79een welgevallen hebben in degenen die ze doen. | | 78 Dat is, daar hun een onderscheid tussen goed en kwaad van God in de natuur is ingeplant, en een gevoelen van de straf die God over het kwaad wil oefenen, Rom. 2:14, 15. Rom. 2:14 Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; Rom. 2:15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) |
y Hos. 7:3. Hos. 7:3 Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugens. |
79 Dit is de opperste trap der boosheid, het kwaad niet alleen te doen, maar ook een vermaak daarin te hebben dat anderen hetzelve doen. |