DEZE zendbrief is van den apostel Paulus uit Korinthe aan de gemeente van CHRISTUS te Rome geschreven, om haar in de leer des Heiligen Evangelies, tegen alle oprijzende dwalingen, scheuringen en ergernissen te versterken; en begrijpt in zich een korte en bondige verklaring van de voornaamste hoofdstukken der christelijke religie, en van al de weldaden die wij in CHRISTUS en door CHRISTUS van God ontvangen. Waarom deze brief met recht gehouden wordt voor een sleutel van het recht verstaan der gehele Heilige Schrift; en inzonderheid van het recht verstaan der vervulling van de beloften aan het volk van Israël door Mozes en de Profeten gedaan, tot zaligheid beide van Joden en heidenen. En heeft drie delen (gelijk ook meest al de volgende brieven): ten eerste een inleiding, tot het 16de vers; ten tweede de verhandeling der leer, van het 16de vers van het eerste hoofdstuk af tot het 14de vers van het 15de hoofdstuk; ten derde en daarna het besluit van den brief, van daar af tot het einde toe. De verhandeling der leer van de zaligheid heeft wederom verscheidene leden: I. Van de rechtvaardigmaking des mensen voor God, niet door de werken, maar door het geloof in JEZUS CHRISTUS, handelt hij van het 16de vers van het eerste hoofdstuk tot het einde van het 5de hoofdstuk. II. Van de heiligmaking of vernieuwing des mensen handelt hij van het begin van het 6de hoofdstuk tot het begin van het 7de, in hetwelk hij beschrijft den strijd dien degenen welke alrede vernieuwd zijn, nog hebben tegen het vlees; gelijk in het 8ste de overwinning die de vernieuwden door den Geest hebben over het vlees, en den troost en de verzekerdheid van hun zaligheid, die zij hierdoor scheppen, zelfs midden in alle kruis en vervolging. III. Van de eeuwige verkiezing Gods, als een oorsprong en fontein van al deze weldaden, handelt hij in het 9de hoofdstuk tot het 24ste vers van hetzelve. IV. En vandaar voorts van de krachtige beroeping Gods naar deze verkiezing, zowel van heidenen als van Joden, tot het einde van het 11de hoofdstuk. Bij welke gelegenheid hij ook van de verwerping tussenbeide handelt. In de volgende hfdst. 12; 13; 14; 15 handelt hij van de plichten der liefde en der dankbaarheid, die wij God voor deze weldaden schuldig zijn, zo ten aanzien van de gehoorzaamheid der geboden Gods in het gemeen, in het 12de en 13de hoofdstuk, als ten aanzien van het recht gebruik van middelmatige zaken, en van de verdraging dergenen die in kennis van de christelijke vrijheid nog zwak zijn, in het 14de hoofdstuk en in de eerste dertien verzen van het 15de hoofdstuk, vanwaar volgt het besluit van dezen zendbrief, bestaande in een ontschuldiging van zijn vrijmoedigheid in het schrijven en vermanen, met een toezegging van zijn komst tot hen, en verscheidene groetenissen aan enige personen; en ten laatste met een dankzegging en gebed voor hen tot God. Zodat de apostel in het verhandelen van de leer houdt dezelfde orde die in den Catechismus der gereformeerde kerken gehouden wordt. |