Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Vervolging en verstrooiing |
1 EN aSaulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; ben zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. a Hand. 22:20. b Hand. 11:19. |
a Hand. 22:20 En toen het bloed van Stéfanus, Uw getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen die hem doodden. b Hand. 11:19 Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. |
2 En enige godvruchtige mannen droegen Stéfanus tezamen ten grave, cen maakten groten rouw over hem. c Gen. 23:2; 50:10. 2 Sam. 3:31. |
c Gen. 23:2 En Sara stierf te Kirjath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaän; en Abraham kwam om Sara te beklagen en haar te bewenen. Gen. 50:10 Toen zij nu aan het plein van het doornbos kwamen, dat aan gene zijde der Jordaan is, hielden zij daar een grote en zeer zware rouwklage; en hij maakte zijn vader een rouw van zeven dagen. 2 Sam. 3:31 David dan zeide tot Joab en tot al het volk dat bij hem was: Scheurt uw klederen en gordt zakken aan en weeklaagt voor Abner heen; en de koning David ging achter de baar. |
3 En dSaulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. d Hand. 9:1; 22:4; 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. |
d Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Hand. 26:9 Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen; 1 Kor. 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Gal. 1:13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
Het Woord Gods in Samaría |
4 Zij dan nu die verstrooid waren, egingen het land door en verkondigden het Woord. e Matth. 10:23. Hand. 11:19. |
e Matth. 10:23 Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg Ik u: Gij zult uw reis door de steden Israëls niet geëindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn. Hand. 11:19 Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. |
5 En Filippus kwam af in de stad van Samaría, en predikte hun Christus. |
6 En de scharen hielden zich eendrachtelijk aan hetgeen van Filippus gezegd werd, dewijl zij hoorden en zagen de tekenen die hij deed. |
7 fWant van velen die onreine geesten hadden, gingen dezelve uit, roepende met grote stem; en vele geraakten en kreupelen werden genezen. f Mark. 16:17. Hand. 5:16; 16:18; 19:11. |
f Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 5:16 En ook de menigte uit de omliggende steden kwam gezamenlijk te Jeruzalem, brengende kranken en die van onreine geesten gekweld waren; welke allen genezen werden. Hand. 16:18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat. En hij ging uit te zelver ure. Hand. 19:11 En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; |
8 En er werd grote blijdschap in die stad. |
9 En een zeker man, met name Simon, was tevoren in de stad plegende gtoverij, en verrukkende de zinnen des volks van Samaría, zeggende van zichzelven dat hij wat groots was; g Hand. 13:6. |
g Hand. 13:6 En als zij het eiland doorgegaan waren tot Pafos toe, vonden zij een zekeren tovenaar, een valsen profeet, een Jood, wiens naam was Barjézus; |
10 Welken zij allen aanhingen, van den kleine tot den grote, zeggende: Deze is de grote kracht Gods. |
11 En zij hingen hem aan, omdat hij een langen tijd met toverijen hun zinnen verrukt had. |
12 Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen. |
13 En Simon geloofde ook zelf, en gedoopt zijnde, bleef gedurig bij Filippus; en ziende de tekenen en grote krachten, die er geschiedden, ontzette hij zich. |
14 Als nu de apostelen die te Jeruzalem waren, hoorden dat Samaría het Woord Gods aangenomen had, zonden zij tot hen Petrus en Johannes; |
15 Dewelke afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij den Heiligen Geest ontvangen mochten. |
16 (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleenlijk gedoopt in den Naam des Heeren Jezus.) |
17 hToen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. h Hand. 6:6; 13:3; 19:6. 1 Tim. 4:14; 5:22. 2 Tim. 1:6. |
h Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
18 En als Simon zag dat door de oplegging van de handen der apostelen de Heilige Geest gegeven werd, zo bood hij hun geld aan, |
19 Zeggende: Geeft ook mij deze macht, opdat, zo wien ik de handen opleg, hij den Heiligen Geest ontvange. |
20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, iomdat gij gemeend hebt dat de gave Gods door geld verkregen wordt. i Matth. 10:8. |
i Matth. 10:8 Geneest de kranken, reinigt de melaatsen, wekt de doden op, werpt de duivelen uit. Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet. |
21 Gij hebt geen deel noch lot in dit woord, want uw hart is niet recht voor God. |
22 Bekeer u dan van deze uw boosheid, en bid God, of misschien u deze overlegging uws harten vergeven wierd; |
23 Want ik zie dat gij zijt in een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid. |
24 Doch Simon antwoordende zeide: kBidt gijlieden voor mij tot den Heere, opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt. k Num. 21:7. |
k Num. 21:7 Daarom kwam het volk tot Mozes en zij zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen den HEERE en tegen u gesproken hebben; bid den HEERE dat Hij deze slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes voor het volk. |
25 Zij dan nu, als zij het Woord des Heeren betuigd en gesproken hadden, keerden weder naar Jeruzalem en verkondigden het Evangelie in vele vlekken der Samaritanen. |
De kamerling uit Morenland |
26 En een engel des Heeren sprak tot Filippus, zeggende: Sta op en ga heen tegen het zuiden, op den weg die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, welke woest is. |
27 En hij stond op en ging heen. En zie, een Moorman, een kamerling en een machtig heer van Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was, lwelke was gekomen om aan te bidden te Jeruzalem; l Joh. 12:20. |
l Joh. 12:20 En er waren sommige Grieken uit degenen die opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden; |
28 En hij keerde weder, en zat op zijn wagen, en las den profeet Jesaja. |
29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga toe en voeg u bij dezen wagen. |
30 En Filippus liep toe, en hoorde hem den profeet Jesaja lezen, en zeide: Verstaat gij ook hetgeen gij leest? |
31 En hij zeide: Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht? En hij bad Filippus dat hij zou opkomen en bij hem zitten. |
32 mEn de plaats der Schriftuur, die hij las, was deze: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor dien die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open. m Jes. 53:7. |
m Jes. 53:7 Als
dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. |
33 In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen; en wie zal Zijn geslacht verhalen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen. |
34 En de kamerling antwoordde Filippus en zeide: Ik bid u, van wien zegt de profeet dit, van zichzelven of van iemand anders? |
35 En Filippus deed zijn mond open, en beginnende van diezelve Schrift, nverkondigde hem Jezus. n Luk. 24:45. |
n Luk. 24:45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden; |
36 En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; owat verhindert mij gedoopt te worden? o Hand. 10:47. |
o Hand. 10:47 Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij? |
37 En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij antwoordende zeide: Ik geloof dat Jezus Christus de Zone Gods is. |
38 En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. |
39 En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg met blijdschap. |
40 Maar Filippus werd gevonden te Azóte; en het land doorgaande, verkondigde hij het Evangelie in alle steden, totdat hij te Cesaréa kwam. |