Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 8 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 8

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 De gemeente van Jeruzalem wordt vervolgd en verstrooid. 2 En Stefanus begraven. 3 Saulus verwoest de gemeente. 5 Filippus predikt Christus te Samaria, en doet daar vele wondertekenen. 9 Alwaar Simon, de tovenaar, het volk verleid had en in groot aanzien was. 12 Velen geloven door Filippus’ predicatiën, en worden gedoopt. 13 En onder dezelve ook Simon. 14 Petrus en Johannes worden gezonden naar Samaria. 15 Door welker gebed en oplegging der handen de gelovigen aldaar den Heiligen Geest ontvangen. 18 Welke macht Simon begeert met geld te kopen. 20 Maar wordt van Petrus daarover heftiglijk bestraft en tot bekering vermaand. 26 Filippus wordt gezonden tot den Moorman, die op zijn wagen zittende den profeet Jesaja las. 34 En van Filippus onderwezen zijnde, wordt na belijdenis zijns geloofs van hem onderweg gedoopt. 39 Filippus wordt van den Geest des Heeren weggenomen, en te Azote gevonden.
 
Vervolging en verstrooiing
1 EN aSaulus had mede een 1welbehagen aan zijn 2dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; ben zij werden allen 3verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, 4behalve de apostelen.
a Hand. 22:20. verwijsteksten
1 Namelijk uit onwetendheid en een verkeerden ijver, menende daarmede Gode dienst te doen, Joh. 16:2. 1 Tim. 1:13. verwijsteksten
2 Of: ombrengen.
b Hand. 11:19. verwijsteksten
3 Dit wordt voornamelijk verstaan van de leraars, die te Jeruzalem benevens de apostelen waren; gelijk zulks afgeleid kan worden uit het einde van dit vers, en uit vss. 4, 5. verwijsteksten
4 Namelijk als die bijzonderen last ontvangen hadden om te Jeruzalem te blijven, Hand. 1:4, 8, totdat de leer des Evangelies daar genoegzaam bevestigd en verbreid zou zijn, Jes. 2:3. verwijsteksten
 
2 En enige godvruchtige mannen 5droegen Stéfanus tezamen ten grave, cen maakten 6groten rouw over hem.
5 Namelijk uit de plaats waar Stefanus was gestenigd, geen gevaar ontziende, dat hun daarover zou mogen overkomen.
c Gen. 23:2; 50:10. 2 Sam. 3:31. verwijsteksten
6 Namelijk naar de wijze der Joden omtrent de begravingen van aanzienlijke personen, Gen. 50:10. Joh. 11:31, temeer omdat zij van harte bedroefd waren over het verlies van zulken treffelijken man. verwijsteksten
 
3 En dSaulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, 7leverde hen over in de gevangenis.
d Hand. 9:1; 22:4; 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. verwijsteksten
7 Namelijk aan de oversten om door hen in de gevangenis geworpen te worden.
 
Het Woord Gods in Samaría
4 Zij dan nu die verstrooid waren, egingen het land door en 8verkondigden het Woord.
e Matth. 10:23. Hand. 11:19. verwijsteksten
8 Gr. evangeliseerden.
 
5 En 9Filippus kwam af 10in de stad van Samaría, en predikte hun Christus.
9 Welke een was van de zeven diakenen die te Jeruzalem tot verzorging der armen verkoren waren, Hand. 6:5; maar is na deze verstrooiing van God beroepen tot een evangelist, om het Evangelie te Samaria en elders te prediken en de sacramenten te bedienen, en met wonderen hetzelve te bevestigen, Hand. 21:8. Ef. 4:11. verwijsteksten
10 Deze was de hoofdstad geweest van de tien stammen Israëls; gesticht van Amri of Omri, den zesden koning van Israël, 1 Koningen 16; daarna ingenomen van Salmaneser, den koning van Assyrië, en met heidense inwoners bezet, 2 Koningen 17; en ten laatste van Hyrcanus verwoest, en van Herodes wederom gebouwd, en Sebaste genaamd, ter ere van den keizer Augustus, Josephus, Oudheden, boek 13, hfdst. 18, en Joodse Oorlog, boek 1, hfdst. 16. Of: in een stad van Samaria. verwijsteksten
 
6 En de scharen hielden zich eendrachtelijk aan hetgeen van Filippus gezegd werd, dewijl zij hoorden en zagen de tekenen die hij deed.
7 fWant van velen die onreine geesten hadden, gingen dezelve uit, roepende met grote stem; en vele geraakten en kreupelen werden genezen.
f Mark. 16:17. Hand. 5:16; 16:18; 19:11. verwijsteksten
 
8 En er werd grote blijdschap in die stad.
9 En een zeker man, met name 11Simon, was tevoren in de stad plegende gtoverij, en 12verrukkende de zinnen des volks van Samaría, zeggende van zichzelven dat hij wat groots was;
11 Van dezen Simon leest men veel in de oude kerkelijke historiën, en inzonderheid dat hij de eerste sekte, namelijk de gruwelijke sekte der simonianen, opgericht heeft onder de Christenen. Zie Eusebius, Historia Ecclesiastica, boek 2, hfdst. 12 en boek 4, hfdst. 21.
g Hand. 13:6. verwijsteksten
12 Namelijk door de valse tekenen die hij onder hen deed, gelijk de tovenaars in Egypte, Ex. 7:11. Zie Matth. 24:24. 2 Thess. 2:9. verwijsteksten
 
10 Welken zij allen aanhingen, van den kleine tot den grote, zeggende: Deze is de grote kracht Gods.
11 En zij hingen hem aan, omdat hij een langen tijd met toverijen hun zinnen verrukt had.
12 Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen.
13 En Simon 13geloofde ook zelf, en gedoopt zijnde, bleef gedurig bij Filippus; en ziende de tekenen en 14grote krachten, die er geschiedden, ontzette hij zich.
13 Dat is, overtuigd zijnde door hetgeen hij hoorde en zag, bekende hij de waarheid des Evangelies, en voegde zich bij de gemeente; hoewel zijn geloof nochtans niet oprecht was, gelijk blijkt vers 21. verwijsteksten
14 Namelijk de tekenen door hem gedaan en alle geschapen macht ver te boven gaande; gelijk de tovenaars in Egypte ook eindelijk van Mozes bekenden, Ex. 8:19. verwijsteksten
 
14 Als nu de apostelen die te Jeruzalem waren, hoorden dat Samaría het Woord Gods aangenomen had, 15zonden zij tot hen Petrus en Johannes;
15 Namelijk om deze tedere gemeente door deze apostelen in het geloof te versterken, en alle behoorlijke orde onder hen te stellen.
 
15 Dewelke afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij 16den Heiligen Geest ontvangen mochten.
16 Namelijk op zichtbare en wonderbare wijze, gelijk in de eerste kerk dikmaals geschiedde, Hand. 10:45; 19:6. 1 Kor. 14:27. Want anderszins hadden zij alrede den Heiligen Geest ontvangen, alzo niemand in Christus geloven kan zonder den Heiligen Geest, Rom. 8:9. 1 Kor. 12:3. verwijsteksten
 
16 (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleenlijk gedoopt 17in den Naam des Heeren Jezus.)
17 Door deze woorden wordt niet uitgedrukt het formulier van den doop, waarvan Christus spreekt Matth. 28:19, maar het einde waartoe de doop diende, namelijk om hun te betekenen dat zij door den doop Christus en Zijn gemeente werden ingelijfd, Rom. 6:3. Gal. 3:27. verwijsteksten
 
17 hToen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest.
h Hand. 6:6; 13:3; 19:6. 1 Tim. 4:14; 5:22. 2 Tim. 1:6. verwijsteksten
 
18 En als Simon zag dat door 18de oplegging van de handen der apostelen de Heilige Geest gegeven werd, zo bood hij hun geld aan,
18 Deze oplegging der handen was een extraordinair teken, waardoor de gave des Heiligen Geestes om wonderwerken te doen, te profeteren en met velerlei talen te spreken, door de apostelen gegeven werd. Zie Hand. 6:6; 19:6. verwijsteksten
 
19 Zeggende: Geeft ook mij deze macht, opdat, zo wien ik de handen opleg, hij 19den Heiligen Geest ontvange.
19 Dat is, zodanige wonderbare gaven des Heiligen Geestes, 1 Kor. 12:4, enz. verwijsteksten
 
20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld 20zij met u ten verderve, iomdat gij gemeend hebt 21dat de gave Gods door geld verkregen wordt.
20 Dat is, verderve met u. Hetwelk een heilig dreigement is, waarmede hij te kennen geeft hoe zware zonde dit was, en wat straf te verwachten stond voor hem en dergelijken, die de geestelijke gaven of ambten met geld of giften zoeken te kopen, welke zonde, om de daad van dezen Simon, placht simonie genaamd te worden.
i Matth. 10:8. verwijsteksten
21 Of: de gave Gods met geld te verkrijgen.
 
21 Gij hebt geen deel noch lot 22in dit woord, want uw hart is niet 23recht voor God.
22 Of: in of aan deze zaak. Hebr. Namelijk der belofte van de uitstorting des Heiligen Geestes, die den gelovigen van God gedaan was, Joël 2 en elders. verwijsteksten
23 Dat is, oprecht, maar verkeerd en geveinsd.
 
22 Bekeer u dan van deze uw boosheid, en bid God, of 24misschien u deze overlegging uws harten vergeven wierd;
24 Dit zegt Petrus niet omdat hij twijfelde of God hem zijn zonde zou vergeven, indien hij zich recht bekeerde, maar omdat hij twijfelde of hij zich oprechtelijk bekeren zou, gelijk uit de volgende woorden blijkt.
 
23 Want ik zie dat gij zijt in een gans 25bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid.
25 Gr. gal der bitterheid, dat is, dat een zeer bitter en boos hart in u is, vol van ongerechtigheid, Deut. 29:18. verwijsteksten
 
24 Doch Simon antwoordende zeide: k26Bidt gijlieden voor mij tot den Heere, opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt.
k Num. 21:7. verwijsteksten
26 Hij veinst alsof hij zich wilde bekeren, uit vrees voor het verderf dat hem Petrus gedreigd had, vers 20. verwijsteksten
 
25 Zij dan nu, als zij het Woord des Heeren betuigd en gesproken hadden, keerden weder naar Jeruzalem en verkondigden het Evangelie in vele vlekken der Samaritanen.
 
De kamerling uit Morenland
26 En een engel des Heeren sprak tot Filippus, zeggende: Sta op en ga heen tegen het zuiden, op den weg die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, 27welke woest is.
27 Gr. deze is woest. Alzo daar twee wegen waren om van Jeruzalem naar Gaza te reizen, zo vermaant hem de engel, dat hij niet den meest gebaanden, maar den anderen, die woest was, door de gebergten heen zou reizen.
 
27 En hij stond op en ging heen. En zie, een Moorman, 28een kamerling en een machtig heer van 29Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was, lwelke was gekomen om 30aan te bidden te Jeruzalem;
28 Gr. eunuchus, dat is, gesnedene, gelijk zodanige meest voor kamerlingen bij grote prinsessen gebruikt werden. Hoewel dit woord ook altemet genomen wordt voor allerlei grote heren, die in der koningen hoven dienen, Gen. 37:36. Esth. 1:10. verwijsteksten
29 Gelijk alle koningen in Egypte Farao genaamd werden, zo werden ook alle koninginnen van Ethiopië of Morenland, hetwelk meest door vrouwen geregeerd werd, Candace genaamd. Zie Plinius, boek 6, hfdst. 29.
l Joh. 12:20. verwijsteksten
30 Dat is, den godsdienst te plegen, die van God te Jeruzalem was opgericht, waarvan het aanbidden een der voornaamste delen was. Zie 1 Kon. 8:41. verwijsteksten
 
28 En hij keerde weder, en zat op zijn wagen, en las den profeet Jesaja.
29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga toe en voeg u bij dezen wagen.
30 En Filippus liep toe, en hoorde hem den profeet Jesaja lezen, en zeide: Verstaat gij ook hetgeen gij leest?
31 En hij zeide: 31Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand 32onderricht? En hij bad Filippus dat hij zou opkomen en bij hem zitten.
31 Namelijk alles verstaan wat ik lees. Want hoewel het Woord Gods in zichzelven klaar genoeg is, zoveel ter zaligheid nodig is, om van eenieder door de genade des Heiligen Geestes verstaan te worden, zo zijn er nochtans enige plaatsen zwaar om te verstaan, waartoe verklaring en uitlegging van node is. Waarom God benevens het lezen des Woords ook de predicatie en uitlegging deszelven heeft ingesteld, Hand. 17:11. Rom. 10:14. Ef. 4:11. verwijsteksten
32 Gr. op den weg leidt.
 
32 mEn de plaats der Schriftuur, die hij las, was deze: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor dien die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open.
m Jes. 53:7. verwijsteksten
 
33 33In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen; en wie zal 34Zijn geslacht verhalen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen.
33 Hoe deze plaats op Christus past en met den Hebreeuwsen tekst overeenkomt, zie de verklaring op Jes. 53:7. verwijsteksten
34 Of: afkomst, of: Zijns levens tijd. Sommigen verstaan dit van Zijn eeuwige geboorte uit den Vader; anderen van de menigte der gelovigen, die Hij door Zijn dood tot Zich zou trekken, Joh. 12:32. Sommigen van de eeuwige kracht en gedurigheid Zijns levens, na Zijn opstanding en hemelvaart, Rom. 6:9. Hebr. 7:24, hetwelk met de volgende woorden, Jes. 53:10, het best schijnt overeen te komen. verwijsteksten
 
34 En de kamerling antwoordde Filippus en zeide: Ik bid u, van wien zegt de profeet dit, van zichzelven of van iemand anders?
35 En Filippus 35deed zijn mond open, en beginnende van diezelve Schrift, nverkondigde hem Jezus.
35 Van deze wijze van spreken zie Matth. 5:2. verwijsteksten
n Luk. 24:45. verwijsteksten
 
36 En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; owat verhindert mij gedoopt te worden?
o Hand. 10:47. verwijsteksten
 
37 En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij antwoordende zeide: Ik geloof dat Jezus Christus 36de Zone Gods is.
36 En derhalve de ware Zaligmaker, Die ons door Zijn lijden en sterven van de zonde en den dood verlost heeft, volgens de vorige profetie. Zie dergelijke korte belijdenis Matth. 16:16. verwijsteksten
 
38 En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.
39 En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg 37met blijdschap.
37 Gr. zich verblijdende, namelijk uit een gevoelen van de vergeving zijner zonden en van de werking des Heiligen Geestes in zijn gemoed, Rom. 5:1, enz. verwijsteksten
 
40 Maar Filippus 38werd gevonden 39te Azóte; en het land doorgaande, verkondigde hij het Evangelie in alle steden, totdat hij te 40Cesaréa kwam.
38 Dat is, bevond zichzelven nedergezet.
39 Dit was een stad in Palestina, van de Hebreeën Asdod genaamd; waarvan zie Joz. 11:22. verwijsteksten
40 Dit was ook een stad in Palestina, tegen de zee gelegen, eertijds genaamd Turris Stratonis, van Herodes opgebouwd en Cesarea genaamd ter ere van den keizer Augustus. Zie breder de aant. op Hand. 10:1. verwijsteksten

Einde Handelingen 8