Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Ananias wordt vanwege zijn geveinsdheid en leugen van Petrus bestraft, en van God met een haastigen dood gestraft. 7 Desgelijks ook Saffira, zijn vrouw. 12 Vele wonderwerken geschieden aan de kranken en bezetenen door de apostelen, en ook door de schaduw van Petrus. 17 De apostelen worden gevangen. 19 En door een engel verlost. 21 De Joodse Raad vergaderd zijnde, zendt om hen te halen, maar zij vinden den kerker ledig. 26 Zij worden uit den tempel gehaald, en wederom voor den Raad gebracht. 29 Bij denwelken zij zich verantwoorden en getuigen van Christus en Zijn opstanding. 33 De Raad neemt voor hen te doden. 34 Maar op Gamaliëls waarschuwing worden zij losgelaten. 40 Doch eerst gegeseld zijnde. 41 Waarover zij zich verblijden, en even vrijmoedig in het prediken voortgaan. |
Ananías en Saffira |
1 EN een zeker man, met name Ananías, met Saffira, zijn vrouw, verkocht 1een have, |
| 1 Gr. een bezitting; wordt vers 3 genaamd een land of hofstede. |
| vers 3 En Petrus zeide: Ananías, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt en onttrekken van den prijs des lands? |
|
2 En 2onttrok van den prijs, ook met medeweten van zijn vrouw, en bracht een zeker deel en legde dat 3aan de voeten der apostelen. |
| 2 Dat is, hield achter met listigheid, verstak het en bracht het niet tevoorschijn. |
| 3 Zie Hand. 4:34. |
| Hand. 4:34 Want er was ook niemand onder hen die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten den prijs der verkochte goederen en legden dien aan de voeten der apostelen; |
|
3 En Petrus zeide: Ananías, waarom heeft de satan uw hart 4vervuld, dat gij den Heiligen Geest 5liegen zoudt en onttrekken van den prijs des lands? |
| 4 Dat is, ganselijk ingenomen met gierigheid en geveinsdheid. Of: waarom hebt gij den satan plaats gegeven in uw hart? |
| 5 Dat is, tegen uw gemoed en overtuiging des Heiligen Geestes met onwaarheid zeggen, dat het verkochte land niet meer zou opgebracht hebben. Of: bedriegen, dat is, wagen zoudt te bedriegen, als denkende dat de Heilige Geest zulks niet wist en ons zulks niet zou openbaren. |
|
4 6Zo het gebleven ware, 7bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, 8was het niet in uw macht? Wat is het dat gij deze daad in uw hart hebt 9voorgenomen? Gij hebt den mensen 10niet gelogen, maar 11Gode. |
| 6 Gr. blijvende, namelijk onverkocht. |
| 7 Dat is, stond het niet in uw believen hetzelve voor u te behouden, zonder genoodzaakt te zijn om te verkopen? |
| 8 Namelijk om met het geld te doen wat u goeddacht: hetzelve voor u te behouden, of hier te brengen. Waaruit blijkt dat deze gemeenschap der goederen niet was ten aanzien van den eigendom, maar ten aanzien van het gebruik, in tijd van nood. Zie Hand. 2:42. |
| Hand. 2:42 En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. |
| 9 Gr. gesteld, of: gezet. |
| 10 Dat is, niet zozeer, of niet alleen, gelijk gij meendet. |
| 11 Namelijk dewijl gij den Heiligen Geest gelogen hebt, vers 3, Die met den Vader en Zoon de waarachtige God is. Zie 1 Kor. 3:16, vergeleken met 1 Kor. 6:19. |
| vers 3 En Petrus zeide: Ananías, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt en onttrekken van den prijs des lands? 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? 1 Kor. 6:19 Of weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? |
|
5 En Ananías deze woorden horende, viel neder en 12gaf den geest. En er kwam grote vrees over allen die dit hoorden. |
| 12 Gr. gaf den adem uit. Petrus heeft de geveinsdheid van dezen mens, tot waarschuwing voor alle andere geveinsden, aldus met een haastigen dood gestraft, door een bijzonder ingeven Gods en door een extraordinaire kracht, met welke de apostelen voorzien waren. Zie dergelijke Hand. 13:11. Hetwelk dan niet moeten noch mogen navolgen die zulk ingeven en macht niet hebben. |
| Hand. 13:11 En nu, zie, de hand des Heeren is tegen u, en gij zult blind zijn en de zon niet zien voor een tijd. En van stonden aan viel op hem donkerheid en duisternis, en rondom gaande zocht hij, die hem met de hand mochten leiden. |
|
6 En 13de jongelingen opstaande, 14schikten hem toe, en droegen hem uit, en begroeven hem. |
| 13 Namelijk die daar in de vergadering waren. |
| 14 Namelijk met uittrekking der klederen, inwinding in grafdoeken en anderszins, om hem te begraven. Of: namen hem weg. |
|
7 En het was omtrent 15drie uren daarna, dat ook zijn vrouw daar 16inkwam, niet wetende wat er 17geschied was. |
| 15 Gr. een tussenstand van omtrent drie uren. |
| 16 Namelijk in de plaats waar de apostelen met de gemeente vergaderd waren, Hand. 2:46. |
| Hand. 2:46 En dagelijks eendrachtelijk in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, |
| 17 Namelijk aan haar man. |
|
8 En Petrus 18antwoordde haar: Zeg mij, hebt gijlieden het land voor 19zoveel verkocht? En zij zeide: Ja, voor zoveel. |
| 18 Dat is, sprak haar aan en zeide. Hebr. |
| 19 Petrus heeft zonder twijfel den prijs uitgedrukt dien hij van den man verstaan had. |
|
9 En Petrus zeide tot haar: Wat is het dat gij onder u hebt overeengestemd 20te verzoeken den Geest des Heeren? Zie, de voeten dergenen die uw man begraven hebben, zijn voor de deur, en zullen u 21uitdragen. |
| 20 Dat is, tegen uw gemoed te doen dingen die God verboden heeft, gelijk of gij zoudt willen beproeven of Gods Geest ook rechtvaardig en alwetende is. |
| 21 Namelijk nadat gij terstond ook zult dood nedergevallen zijn. |
|
10 En zij viel terstond neder voor zijn voeten, en gaf den geest. En de jongelingen ingekomen zijnde, vonden haar dood, en droegen haar uit, en begroeven haar bij haar man. |
11 En er kwam grote vrees over de gehele gemeente, en over allen die dit hoorden. |
Tekenen en wonderen |
12 aEn 22door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtelijk in het 23voorhof van Sálomo. |
| a Mark. 16:17. Hand. 2:43. |
| Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 2:43 En een vreze kwam over alle ziel; en vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. |
| 22 Dat is, door den dienst der apostelen. Want dezelve waren maar dienaars en instrumenten; de kracht kwam van den Heere, Hand. 3:12; 4:30; 7:35. |
| Hand. 3:12 En Petrus dat ziende, antwoordde tot het volk: Gij Israëlitische mannen, wat verwondert gij u over dit, of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of godzaligheid dezen hadden doen wandelen? Hand. 4:30 Daarin, dat Gij Uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door den Naam van Uw heilig Kind Jezus. Hand. 7:35 Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornbos. |
| 23 Zie van dit voorhof 1 Kon. 6:3. Joh. 10:23. Hand. 3:11. |
| 1 Kon. 6:3 En het voorhuis vóór aan den tempel van dat huis was in zijn lengte van twintig ellen naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn breedte, vóór aan het huis. Joh. 10:23 En Jezus wandelde in den tempel, in het voorhof van Sálomo. Hand. 3:11 En als de kreupele, die gezond gemaakt was, aan Petrus en Johannes vasthield, liep al het volk gezamenlijk tot hen in het voorhof, hetwelk Sálomo’s voorhof genaamd wordt, verbaasd zijnde. |
|
13 En van 24de anderen durfde niemand zich bij hen voegen; maar het volk 25hield hen in grote achting. |
| 24 Namelijk die van enig aanzien waren en zich nog tot de gemeente niet hadden begeven. |
| 25 Gr. maakte hen groot, Luk. 1:46. 2 Kor. 10:15. |
| Luk. 1:46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere, 2 Kor. 10:15 Niet roemende buiten de maat in anderer lieden arbeid, maar hebbende hoop, als uw geloof zal gewassen zijn, dat wij onder ulieden overvloediglijk zullen vergroot worden naar onzen regel, |
|
14 En daar werden er 26meer en meer toegedaan, die den Heere geloofden, menigten beide van mannen en van vrouwen; |
| 26 Of: des te meer, namelijk niettegenstaande deze straf aan Ananias en zijn huisvrouw geschied was. Of: boven de voorgaande menigte, Hand. 2:47; 4:4. |
| Hand. 2:47 En prezen God en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. Hand. 4:4 En velen van degenen die het Woord gehoord hadden, geloofden; en het getal der mannen werd omtrent vijfduizend. |
|
15 Alzo dat zij de kranken uitdroegen 27op de straten en legden op bedden en beddekens, opdat, als Petrus 28kwam, ook maar de schaduw iemand van hen 29beschaduwen mocht. |
| 27 Of: van straten tot straten, dat is, steeds op de straten. |
| 28 Dat is, daar voorbijging. |
| 29 Namelijk om daardoor genezen te worden, Joh. 14:12. |
| Joh. 14:12 Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen en zal meerdere doen dan deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader; |
|
16 En ook de menigte uit de omliggende steden kwam gezamenlijk te Jeruzalem, brengende kranken ben die van onreine geesten 30gekweld waren; welke allen genezen werden. |
| b Mark. 16:17. Hand. 8:7; 16:18; 19:12. |
| Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 8:7 Want van velen die onreine geesten hadden, gingen dezelve uit, roepende met grote stem; en vele geraakten en kreupelen werden genezen. Hand. 16:18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat. En hij ging uit te zelver ure. Hand. 19:12 Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken en de boze geesten van hen uitvoeren. |
| 30 Zie dergelijk Luk. 6:18. |
| Luk. 6:18 Die gekomen waren om Hem te horen en om van hun ziekten genezen te worden, en die van onreine geesten gekweld waren; en zij werden genezen. |
Wederom voor den Groten Raad |
17 En de hogepriester stond op, en allen die met hem waren (welke was 31de sekte 32der sadduceeën), en werden vervuld met 33nijdigheid, |
| 31 Gr. hairesis; door welk woord betekend wordt een wijze van godsdienst die iemand voor zichzelven verkoren heeft en volgt, Hand. 26:5; 28:22. Dit woord schijnt in den beginne zowel ten goede als ten kwade genomen geweest te zijn; maar daarna is het altijd ten kwade genomen, voor een valsen godsdienst, waarvan komt het woord heresie en heretiek, dat is, ketterij en ketter. |
| Hand. 26:5 Als die van overlang mij tevoren gekend hebben (indien zij het wilden getuigen), dat ik naar de bescheidenste sekte van onzen godsdienst als een farizeeër geleefd heb. Hand. 28:22 Maar wij begeren wel van u te horen wat gij gevoelt; want wat deze sekte aangaat, ons is bekend dat zij overal tegengesproken wordt. |
| 32 Zie van dezelve Matth. 3:7; 22:23. Hand. 23:8. |
| Matth. 3:7 Hij dan, ziende velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Matth. 22:23 Te dienzelven dage kwamen tot Hem de sadduceeën, die zeggen dat er geen opstanding is, en vraagden Hem, Hand. 23:8 Want de sadduceeën zeggen dat er geen opstanding is, noch engel, noch geest, maar de farizeeën belijden het beide. |
| 33 Of: ijver, namelijk een verkeerden ijver voor de wet, Rom. 10:2. |
| Rom. 10:2 Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand. |
|
18 En sloegen hun handen aan de apostelen, en zetten hen in de algemene gevangenis. |
19 cMaar de engel des Heeren 34opende des nachts de deuren der gevangenis en leidde hen uit, en zeide: |
| c Hand. 12:7; 16:26. |
| Hand. 12:7 En zie, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen. Hand. 16:26 En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los. |
| 34 Versta: en sloot ze daarna wederom toe, vers 23. |
| vers 23 Zeggende: Wij vonden wel den kerker met alle verzekerdheid toegesloten, en de wachters buiten staande voor de deuren; maar als wij die geopend hadden, vonden wij niemand daarbinnen. |
|
20 Gaat heen, en 35staat en spreekt in den tempel tot het volk 36al de woorden dezes levens. |
| 35 Dat is, vertoont u daar openbaarlijk en vrijmoediglijk. |
| 36 Of: al deze woorden des levens, dat is, deze evangelische leer, waardoor den mensen aangewezen wordt de rechte weg om tot het eeuwige leven te komen, Joh. 6:68. |
| Joh. 6:68 Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot wien zullen wij heen gaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. |
|
21 Als zij nu dit gehoord hadden, gingen zij tegen den morgenstond in den tempel en leerden. Maar de hogepriester en die met hem waren, gekomen zijnde, riepen 37den Raad tezamen en al 38de oudsten der kinderen Israëls, en zonden naar den kerker om hen te halen. |
| 37 Gr. synedrion. Zie daarvan Matth. 5:22. |
| Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. |
| 38 Of: vergadering der ouden van de kinderen Israëls. |
|
22 Doch als de dienaars daar kwamen, vonden zij hen in de gevangenis niet, maar keerden weder en boodschapten dit, |
23 Zeggende: Wij vonden wel den kerker 39met alle verzekerdheid toegesloten, en de wachters buiten staande voor de deuren; maar als wij die geopend hadden, vonden wij niemand daarbinnen. |
| 39 Gr. in alle zekerheid. |
|
24 Toen nu 40de hogepriester en de hoofdman des tempels en de overpriesters deze woorden hoorden, werden zij twijfelmoedig over hen, wat toch dit worden zou. |
| 40 Gr. de priester, waardoor de hogepriester verstaan wordt, alzo die het hoofd was van dezen Raad, vers 27. Zie dergelijk 2 Kron. 24:2. |
| vers 27 En als zij hen gebracht hadden, stelden zij hen voor den Raad; en de hogepriester vraagde hun en zeide: 2 Kron. 24:2 En Joas deed wat recht was in de ogen des HEEREN, al de dagen van den priester Jójada. |
|
25 En er kwam een en boodschapte hun, zeggende: Zie, de mannen die gij in de gevangenis gezet hebt, staan in den tempel en leren het volk. |
26 Toen ging de hoofdman heen met de dienaren, en bracht hen, doch niet met geweld (dwant zij vreesden het volk, opdat zij niet gestenigd werden). |
| d Matth. 21:26. Hand. 4:21. |
| Matth. 21:26 En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een profeet. Hand. 4:21 Maar zij dreigden hen nog meer en lieten hen gaan, niets vindende hoe zij hen straffen zouden, om des volks wil; want zij verheerlijkten allen God over hetgeen dat er geschied was. |
|
27 En als zij hen gebracht hadden, stelden zij hen 41voor den Raad; en de hogepriester vraagde hun en zeide: |
| 41 Gr. in. |
|
28 eHebben wij u niet 42ernstiglijk aangezegd, dat gij 43in dezen Naam niet zoudt leren? En zie, gij hebt met deze uw leer Jeruzalem vervuld, en gij wilt 44het bloed van dezen Mens over ons brengen. |
| e Hand. 4:18. |
| Hand. 4:18 En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet zouden spreken noch leren in den Naam van Jezus. |
| 42 Gr. met aanzegging aangezegd. Hebr. |
| 43 Dat is, van dezen Jezus. Zie Hand. 4:18. |
| Hand. 4:18 En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet zouden spreken noch leren in den Naam van Jezus. |
| 44 Dat is, de straf van het bloed dat wij vergoten hebben, dezen Jezus dodende, alsof wij Zijn bloed onschuldiglijk vergoten zouden hebben. Zie Matth. 27:24, 25. |
| Matth. 27:24 Als nu Pilatus zag dat hij niet vorderde, maar veelmeer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig van het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. Matth. 27:25 En al het volk antwoordende zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. |
|
29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: fMen moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen. |
| f Hand. 4:19. |
| Hand. 4:19 Maar Petrus en Johannes antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God. |
|
30 gDe God onzer vaderen heeft Jezus 45opgewekt, Welken gij omgebracht hebt, hhangende Hem aan het hout. |
| g Hand. 3:15. |
| Hand. 3:15 En den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. |
| 45 Namelijk uit de doden. Of: gesteld en gezonden tot een Zaligmaker, Hand. 13:23. |
| Hand. 13:23 Van het zaad dezes heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus, |
| h Deut. 21:23. Hand. 10:39; 13:29. 1 Petr. 2:24. |
| Deut. 21:23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft. Hand. 10:39 En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout. Hand. 13:29 En als zij alles volbracht hadden wat van Hem geschreven was, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in het graf. 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
|
31 Dezen heeft God door Zijn rechterhand iverhoogd 46tot een Vorst en Zaligmaker, om 47Israël te geven bekering en vergeving der zonden. |
| i Hand. 2:33; 3:15. Filipp. 2:9. |
| Hand. 2:33 Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. Hand. 3:15 En den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| 46 Of: zijnde een Vorst en Zaligmaker. |
| 47 Dat is, de ware Israëlieten, Rom. 9:6. Gal. 6:16. |
| Rom. 9:6 Doch ik zeg
dit niet alsof het woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; Gal. 6:16 En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn
vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods. |
|
32 En wij zijn kZijn getuigen 48van deze woorden, en ook 49de Heilige Geest, Welken God lgegeven heeft dengenen die Hem gehoorzaam zijn. |
| k Joh. 15:27. |
| Joh. 15:27 En gij zult ook getuigen, want gij zijt van den beginne met Mij geweest. |
| 48 Dat is, van deze zaken. Hebr. Luk. 1:37. Hand. 10:37. |
| Luk. 1:37 Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Hand. 10:37 Gijlieden weet de zaak die geschied is door geheel Judéa, beginnende van Galiléa, na den doop welken Johannes gepredikt heeft, |
| 49 Dat is, de krachtige werking des Heiligen Geestes in de harten der mensen tot hun bekering, mitsgaders deze zichtbare gaven Deszelven. |
| l Hand. 2:4. |
| Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
|
33 Als zij nu dit hoorden, 50berstte hun het hart, en zij hielden raad om hen te doden. |
| 50 Gr. zij werden als in tweeën gesneden of gezaagd; namelijk in het hart, van boosheid en toorn. Zie Hand. 7:54. |
| Hand. 7:54 Als zij nu dit hoorden, berstten hun harten en zij knersten de tanden tegen hem. |
|
34 Maar een zeker farizeeër stond op in den Raad, met name 51Gamáliël, een leraar der wet, in waarde gehouden bij al het volk, en gebood dat men de apostelen 52een weinig zou doen buiten staan. |
| 51 Deze meent men dezelfde te zijn, aan wiens voeten de apostel Paulus in de wet onderwezen is geweest, Hand. 22:3. |
| Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; |
| 52 Gr. een korten, namelijk tijd. |
|
35 En hij zeide tot hen: Gij Israëlitische mannen, ziet voor u, wat gij doen zult aangaande deze mensen. |
36 mWant 53vóór deze dagen stond 54Theudas op, zeggende dat hij 55wat was, dien een getal van omtrent vierhonderd mannen 56aanhing; welke is omgebracht, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid en tot niet geworden. |
| m Hand. 21:38. |
| Hand. 21:38 Zijt gij dan niet de Egyptenaar die vóór deze dagen oproer verwekte en de vierduizend moordenaars naar de woestijn uitleidde? |
| 53 Dat is, vóór dezen tijd. Want het was al enige jaren geleden. |
| 54 De historieschrijver Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 2, maakt mentie van een oproerigen Theudas, die zich opgeworpen heeft als Cuspius Fadus stadhouder over Judea was onder den keizer Claudius, maar zulks is na dezen tijd geschied en na den dood van Herodes Agrippa. Zodat Gamaliël hier dan spreekt van een anderen Theudas, die ten tijde van den keizer Augustus of Tiberius geweest is. |
| 55 Dat is, wat groots, gelijk Hand. 8:9. |
| Hand. 8:9 En een zeker man, met name Simon, was tevoren in de stad plegende toverij, en verrukkende de zinnen des volks van Samaría, zeggende van zichzelven dat hij wat groots was; |
| 56 Gr. aankleefde. |
|
37 57Na hem stond op 58Judas, de Galileeër, 59in de dagen 60der beschrijving, en maakte veel volk afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid geworden. |
| 57 Dat is, na dezen Theudas. |
| 58 Deze wordt anders genaamd Judas Gaulonites, die het volk oproerig maakte, als Archelaüs afgezet en gebannen zijnde, de Romeinen het land van Judea tot een provincie maakten en door hun stadhouders voortaan lieten regeren, en te dien einde het land lieten beschrijven. Zie Josephus, boek 18, hfdst. 1 en boek 20, hfdst. 3. Josephus maakt nog mentie van een anderen oproerigen Judas, den zoon van den moordenaar Ezechias, die voordezen oproer verwekte als Archelaüs naar Rome was gereisd, om in de plaats van zijn vader Herodes gesteld te worden, Oudheden, boek 17, hfdst. 12 en Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 2. |
| 59 Dat is, ten tijde. |
| 60 Deze beschrijving is niet dezelfde waarvan gesproken wordt Luk. 2:1, 2, want die geschiedde zonder oproer, en wordt de eerste genaamd ten aanzien van deze tweede, die daarna gedaan is over Judea, en met oproer gemengd, hetwelk deze Judas verwekte, Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 1. |
| Luk. 2:1 EN het geschiedde in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. Luk. 2:2 Deze eerste beschrijving geschiedde als Cyrénius over Syrië stadhouder was. |
|
38 En nu zeg ik ulieden: 61Houdt af van deze mensen en laat hen gaan; nwant indien 62deze raad of dit werk 63uit mensen is, zo zal het 64gebroken worden. |
| 61 Namelijk dat gij hun geen kwaad meer doet. |
| n Spr. 21:30. Jes. 8:10. Matth. 15:13. |
| Spr. 21:30 Er is geen wijsheid en er is geen verstand en er is geen raad tegen den HEERE. Jes. 8:10 Beraadslaagt een raad, doch hij zal vernietigd worden; spreekt een woord, doch het zal niet bestaan; want God is met ons. Matth. 15:13 Maar Hij antwoordende zeide: Alle plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. |
| 62 Dat is, dit ondernemen of bedrijf der apostelen. |
| 63 Dat is, van mensen en uit menselijke autoriteit aangenomen, Matth. 21:25. |
| Matth. 21:25 De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? |
| 64 Gr. ontbonden. |
|
39 Maar indien het 65uit God is, zo kunt gij dat niet 66breken; opdat gij niet 67misschien bevonden wordt ook otegen God te strijden. |
| 65 Dat is, uit Goddelijke autoriteit en bevel aangesteld. |
| 66 Gr. ontbinden. |
| 67 Of: te eniger tijd. |
| o Hand. 9:5; 23:9. |
| Hand. 9:5 En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan. Hand. 23:9 En er geschiedde een groot geroep; en de schriftgeleerden van de zijde der farizeeën stonden op en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot hem gesproken heeft of een engel, laat ons tegen God niet strijden. |
|
40 En zij 68gaven hem gehoor; en als zij de apostelen tot zich geroepen hadden, 69geselden zij hen, en geboden hun dat zij niet zouden spreken 70in den Naam van Jezus, en lieten hen gaan. |
| 68 Dat is, zij lieten zich bewegen en overreden dat zij zijn raad volgden. |
| 69 Gr. sloegen, namelijk met roeden of geselen. Dit was hun van Christus voorzegd, Matth. 10:17; 23:34. Hetzelve is ook aan Paulus gedaan, 2 Kor. 11:24. |
| Matth. 10:17 Maar wacht u voor de mensen; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen. Matth. 23:34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; 2 Kor. 11:24 Van de Joden heb ik veertig slagen min één, vijfmaal ontvangen. |
| 70 Zie Hand. 4:18. |
| Hand. 4:18 En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet zouden spreken noch leren in den Naam van Jezus. |
|
41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, pverblijd zijnde dat zij waren 71waardig geacht geweest 72om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. |
| p Matth. 5:12. |
| Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. |
| 71 Namelijk van God, Die hun uit genade deze eer en waardigheid gegeven had, Filipp. 1:29. |
| Filipp. 1:29 Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, |
| 72 Dat is, om de zaak en leer van Christus. |
|
42 En zij hielden niet op allen dag in den tempel en 73bij de huizen te leren en Jezus Christus te verkondigen. |
| 73 Of: van huis tot huis. Zie Hand. 2:46; 20:20. |
| Hand. 2:46 En dagelijks eendrachtelijk in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, Hand. 20:20 Hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen, |