Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 4 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 4

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 EN terwijl zij tot het volk spraken, kwamen daarover tot hen de priesters en de hoofdman des tempels en de sadduceeën,
2 Zeer ontevreden zijnde, omdat zij het volk leerden en verkondigden in Jezus de opstanding uit de doden;
3 En sloegen de handen aan hen en zetten hen in bewaring tot den anderen dag; want het was nu avond.
4 En velen van degenen die het Woord gehoord hadden, geloofden; en het getal der mannen werd omtrent vijfduizend.
5 En het geschiedde des anderen daags, dat hun oversten en ouderlingen en schriftgeleerden te Jeruzalem vergaderden,
6 En Annas, de hogepriester, en Kájafas en Johannes en Alexander, en zovelen er van het hogepriesterlijk geslacht waren.
7 En als zij hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: Door wat kracht of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan?
8 Toen zeide Petrus, vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks en gij ouderlingen Israëls,
9 Alzo wij heden rechtelijk onderzocht worden over de weldaad aan een krank mens geschied, waardoor hij gezond geworden is,
10 Zo zij u allen kennelijk en het ganse volk Israël, dat door den Naam van Jezus Christus den Nazaréner, Dien gij gekruist hebt, Welken God van de doden heeft opgewekt, door Hem, zeg ik, staat deze hier voor u gezond.
11 Deze is de Steen Die van u, de bouwlieden, veracht is, Welke tot een Hoofd des hoeks geworden is.
12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.
13 Zij nu ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende dat zij ongeleerde en slechte mensen waren, verwonderden zich, en kenden hen dat zij met Jezus geweest waren.
14 En ziende den mens bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen.
15 En hun geboden hebbende uit te gaan buiten den Raad, overlegden zij met elkander,
16 Zeggende: Wat zullen wij dezen mensen doen? Want dat er een bekend teken door hen geschied is, is openbaar aan allen die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen.
17 Maar opdat het niet meer en meer onder het volk verspreid worde, laat ons hen scherpelijk dreigen, dat zij niet meer tot enig mens in dezen Naam spreken.
18 En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet zouden spreken noch leren in den Naam van Jezus.
19 Maar Petrus en Johannes antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God.
20 Want wij kunnen niet laten te spreken hetgeen wij gezien en gehoord hebben.
21 Maar zij dreigden hen nog meer en lieten hen gaan, niets vindende hoe zij hen straffen zouden, om des volks wil; want zij verheerlijkten allen God over hetgeen dat er geschied was.
22 Want de mens was meer dan veertig jaren oud, aan welken dit teken der genezing geschied was.
23 En zij losgelaten zijnde, kwamen tot de hunnen, en verkondigden al wat de overpriesters en de ouderlingen tot hen gezegd hadden.
24 En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God en zeiden: Heere, Gij zijt de God Die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en alle dingen die in dezelve zijn;
25 Die door den mond van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenen, en hebben de volken ijdele dingen bedacht?
26 De koningen der aarde zijn tezamen opgestaan, en de oversten zijn bijeenvergaderd, tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde.
27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls,
28 Om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had dat geschieden zou.
29 En nu dan, Heere, zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken,
30 Daarin, dat Gij Uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door den Naam van Uw heilig Kind Jezus.
31 En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid.
32 En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen.
33 En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding des Heeren Jezus; en er was grote genade over hen allen.
34 Want er was ook niemand onder hen die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten den prijs der verkochte goederen en legden dien aan de voeten der apostelen;
35 En aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had.
36 En Joses, van de apostelen toegenaamd Bárnabas (hetwelk is, overgezet zijnde, een zoon der vertroosting), een Leviet, van geboorte uit Cyprus,
37 Alzo hij een akker had, verkocht dien, en bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen.

Einde Handelingen 4