Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De oversten der Joden zetten Petrus en Johannes gevangen. 5 Waarover de gehele Raad vergadert. 7 Van welken zij worden ondervraagd over de genezing van den kreupele. 8 Petrus betuigt dat hetzelve geschied is in den Naam van Jezus. 11 En dat Deze is de Steen van de bouwlieden verworpen. 12 Doch dat in geen ander zaligheid is. 13 De Raad, hoewel overtuigd zijnde van dit wonderwerk, verbiedt nochtans hun in den Naam van Jezus te prediken. 19 Hetwelk zij verklaren niet te kunnen laten. 21 Worden daarna met harde dreigingen ontslagen. 23 Verhalen den hunnen wat hun was geschied. 24 Die God bidden om bescherming, vrijmoedigheid en zegen tot de predicatie des Woords. 31 En God verhoort hen met een aardbeving. 32 De eendrachtigheid en liefde der gelovigen, die hun goederen verkochten tot onderhoud der behoeftigen. 36 Hetwelk ook Barnabas heeft gedaan. |
Petrus en Johannes voor den Raad |
1 EN terwijl zij tot het volk spraken, kwamen daarover tot hen de priesters en 1de hoofdman des tempels en 2de sadduceeën, |
| 1 Dat is, de overste der Romeinse soldaten die de wacht hielden voor den tempel om te verhoeden dat onder de grote menigte des volks dagelijks tot den tempel komende, ongemak zou ontstaan. Zie Matth. 27:65. Luk. 22:4, 52. Hand. 5:24, 26. |
| Matth. 27:65 En Pilatus zeide tot henlieden: Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het gelijk gij het verstaat. Luk. 22:4 En hij ging heen en sprak met de overpriesters en de hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren. Luk. 22:52 En Jezus zeide tot de overpriesters en de hoofdmannen des tempels en ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren: Zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen een moordenaar? Hand. 5:24 Toen nu de hogepriester en de hoofdman des tempels en de overpriesters deze woorden hoorden, werden zij twijfelmoedig over hen, wat toch dit worden zou. Hand. 5:26 Toen ging de hoofdman heen met de dienaren, en bracht hen, doch niet met geweld (want zij vreesden het volk, opdat zij niet gestenigd werden). |
| 2 Van dezen zie Matth. 3:7; 22:23. Hand. 23:8. |
| Matth. 3:7 Hij dan, ziende velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Matth. 22:23 Te dienzelven dage kwamen tot Hem de sadduceeën, die zeggen dat er geen opstanding is, en vraagden Hem, Hand. 23:8 Want de sadduceeën zeggen dat er geen opstanding is, noch engel, noch geest, maar de farizeeën belijden het beide. |
|
2 Zeer ontevreden zijnde, omdat zij het volk leerden en verkondigden 3in Jezus de opstanding uit de doden; |
| 3 Of: door Jezus, namelijk dat dezelve door Jezus zou geschieden; of: dat Jezus van de doden opgestaan was, gelijk vers 33. Hand. 2:24; 3:15; of: in den Naam van Jezus. |
| vers 33 En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding des Heeren Jezus; en er was grote genade over hen allen. Hand. 2:24 Welken God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzo het niet mogelijk was dat Hij van denzelven dood zou gehouden worden. Hand. 3:15 En den Vorst des levens hebt gij gedood, Welken God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. |
|
3 En sloegen de handen aan hen en zetten hen 4in bewaring tot den anderen dag; want het was nu avond. |
| 4 Namelijk van enige krijgsknechten of andere dienaren, zonder hen nog, zo het schijnt, in de gevangenis te werpen. |
|
4 En velen van degenen die 5het Woord gehoord hadden, 6geloofden; en het getal der mannen werd omtrent 7vijfduizend. |
| 5 Dat is, Petrus’ predicatie van Christus, Hand. 3:12. |
| Hand. 3:12 En Petrus dat ziende, antwoordde tot het volk: Gij Israëlitische mannen, wat verwondert gij u over dit, of wat ziet gij zo sterk op ons, alsof wij door onze eigen kracht of godzaligheid dezen hadden doen wandelen? |
| 6 Namelijk dat Jezus de Nazarener de ware Messias en hun Zaligmaker was. |
| 7 Namelijk óf daarin gerekend de drieduizend, Hand. 2:41, óf boven dezelve nog vijfduizend. |
| Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. |
|
5 En het geschiedde des anderen daags, dat hun 8oversten en ouderlingen en schriftgeleerden 9te Jeruzalem vergaderden, |
| 8 Dezen schijnen geweest te zijn de voornaamste hoofden van den Groten Raad, Sanhedrin genaamd, bestaande niet alleen uit priesters, maar ook uit andere voornaamsten des volks, voornamelijk uit schriftgeleerden of wetgeleerden. Zie vers 15. |
| vers 15 En hun geboden hebbende uit te gaan buiten den Raad, overlegden zij met elkander, |
| 9 Namelijk zijnde, of uit andere plaatsen te Jeruzalem ontboden zijnde. |
|
6 En 10Annas, de hogepriester, en Kájafas en 11Johannes en 12Alexander, en zovelen er van 13het hogepriesterlijk geslacht waren. |
| 10 Van dezen Annas, alsook van Kajafas, zie Luk. 3:2. Joh. 11:49; 18:13. |
| Luk. 3:2 Onder de hogepriesters Annas en Kájafas, geschiedde het woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharías, in de woestijn. Joh. 11:49 En een uit hen, namelijk Kájafas, die deszelven jaars hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets; Joh. 18:13 En leidden Hem heen, eerst tot Annas; want hij was de vrouws vader van Kájafas, welke deszelven jaars hogepriester was. |
| 11 Deze was een van de vijf zonen van Annas, anderszins ook Jonathas genaamd. Zie Josephus, Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 25. |
| 12 Sommigen menen dat deze zou zijn die Alexander van welken Josephus gewag maakt, Oudheden, boek 20, hfdst. 3, omdat hij ook van Joodse afkomst was; doch alzo dezelve stadhouder van Judea was, zo is het niet waarschijnlijk, dat hij hogepriester is geweest. |
| 13 Hetwelk verstaan kan worden óf van zulken die afkomstig waren van hogepriesters, óf van overpriesters, dat is, van de hoofden der priesters, die in dagorden verdeeld waren, 1 Kron. 24:1. Luk. 1:5. |
| 1 Kron. 24:1 AANGAANDE nu de kinderen van Aäron, dit waren hun verdelingen. De zonen van Aäron waren Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar. Luk. 1:5 In de dagen van Herodes, den koning van Judéa, was een zeker priester, met name Zacharías, van de dagorde van Abía; en zijn vrouw was uit de dochteren Aärons, en haar naam Elisabet. |
|
7 En als zij 14hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: aDoor wat kracht of door wat 15naam hebt gijlieden dit gedaan? |
| 14 Namelijk Petrus en Johannes. |
| a Ex. 2:14. Matth. 21:23. Hand. 7:27. |
| Ex. 2:14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden. Matth. 21:23 En als Hij in den tempel gekomen was, kwamen tot Hem, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeggende: Door wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven? Hand. 7:27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? |
| 15 Dat is, door wiens autoriteit of bevel. |
|
8 Toen zeide Petrus, 16vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks en 17gij ouderlingen Israëls, |
| 16 Namelijk met een bijzondere drijving en beweging des Heiligen Geestes. |
| 17 Van deze ouderlingen zie de aant. op vers 5. |
| vers 5 (kt.) En het geschiedde des anderen daags, dat hun oversten en ouderlingen en schriftgeleerden te Jeruzalem vergaderden, |
|
9 18Alzo wij heden 19rechtelijk onderzocht worden over de weldaad aan een krank mens geschied, waardoor hij 20gezond geworden is, |
| 18 Gr. Indien, of: Zo. |
| 19 Of: voor het gerecht gesteld, gerecht, geoordeeld worden. |
| 20 Gr. behouden is geworden. |
|
10 Zo zij u allen kennelijk en het ganse volk Israël, dat 21door den Naam van Jezus Christus den Nazaréner, Dien gij gekruist hebt, Welken God van de doden heeft opgewekt, 22door Hem, zeg ik, staat deze hier voor u gezond. |
| 21 Dat is, door de kracht en autoriteit van Jezus, en door het geloof aan Zijn Naam, Hand. 3:16. |
| Hand. 3:16 En door het geloof in Zijn Naam heeft Zijn Naam dezen gesterkt, dien gij ziet en kent; en het geloof dat door Hem is, heeft hem deze volmaakte gezondheid gegeven, in u aller tegenwoordigheid. |
| 22 Namelijk Jezus Christus, of: door dezen, te weten Naam van Jezus Christus, Hand. 3:6. |
| Hand. 3:6 En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: In den Naam van Jezus Christus den Nazaréner, sta op en wandel. |
|
11 23Deze is de Steen Die van u, 24bde bouwlieden, 25veracht is, Welke tot 26een Hoofd des hoeks geworden is. |
| 23 Namelijk Jezus de Nazarener. |
| 24 Dat is, van u die gesteld zijt om de gemeente met de zaligmakende leer van den waren Messias te stichten. |
| b Ps. 118:22. Jes. 28:16. Matth. 21:42. Mark. 12:10. Luk. 20:17. Rom. 9:33. 1 Petr. 2:7. |
| Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. Matth. 21:42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Mark. 12:10 Hebt gij ook deze Schrift niet gelezen: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; Luk. 20:17 Maar Hij zag hen aan, en zeide: Wat is dan dit, hetwelk geschreven staat: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is tot een Hoofd des hoeks geworden? Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. 1 Petr. 2:7 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en een Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; |
| 25 Gr. vernietigd, dat is, als niet geacht is, of: verworpen. |
| 26 Dat is, de voornaamste Hoeksteen, op Welken het gehele gebouw gebouwd is. Zie Jes. 28:16. Rom. 9:33. 1 Petr. 2:6. |
| Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. 1 Petr. 2:6 Daarom is ook vervat in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. |
|
12 cEn de zaligheid is 27in geen ander; want er is ook 28onder den hemel geen andere 29naam, die 30onder de mensen 31gegeven is, 32door welken wij moeten zalig worden. |
| c Matth. 1:21. Hand. 10:43. 1 Tim. 2:5. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. 1 Tim. 2:5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, |
| 27 Dat is, door geen ander. |
| 28 Dat is, nergens in de gehele wereld. |
| 29 Dat is, niemand anders, geen ander persoon. |
| 30 Gr. in de mensen, dat is, onder de mensen. |
| 31 Namelijk van God, Joh. 3:16. |
| Joh. 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. |
| 32 Gr. in welken. |
|
13 Zij nu ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende dat zij 33ongeleerde en 34slechte mensen waren, verwonderden zich, en kenden hen dat zij met Jezus geweest waren. |
| 33 Gr. ongeletterde, die in de scholen niet gestudeerd hadden. |
| 34 Gr. idiotai; zo worden genaamd gemene lieden, die alleen hun eigen moedertaal spreken, die geen geleerdheid of autoriteit in den staat of de kerk hebben, 1 Kor. 14:16, 23, 24. 2 Kor. 11:6. |
| 1 Kor. 14:16 Anderszins, indien gij dankzegt met den geest, hoe zal degene die de plaats eens ongeleerden vervult, amen zeggen op uw dankzegging, dewijl hij niet weet wat gij zegt? 1 Kor. 14:23 Indien dan de gehele gemeente bijeenvergaderd was, en zij allen in vreemde talen spraken, en enige ongeleerden of ongelovigen inkwamen, zouden zij niet zeggen dat gij uitzinnig waart? 1 Kor. 14:24 Maar indien zij allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde inkwam, die wordt van allen overtuigd en hij wordt van allen geoordeeld; 2 Kor. 11:6 En indien ik ook slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen onder u openbaar geworden. |
|
14 En ziende den mens bij hen 35staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen. |
| 35 Namelijk op zijn voeten, overeind, hetwelk hij tevoren niet had kunnen doen. |
|
15 En hun geboden hebbende 36uit te gaan buiten den Raad, overlegden zij met elkander, |
| 36 Gr. weg te gaan; hetwelk niet moet verstaan worden, dat zij geheel ontslagen werden om te mogen heengaan, maar dat zij uit den Raad geleid werden. |
|
16 Zeggende: dWat zullen wij dezen mensen doen? Want dat er 37een bekend teken door hen geschied is, is openbaar aan allen die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen. |
| d Joh. 11:47. |
| Joh. 11:47 De overpriesters dan en de farizeeën vergaderden den Raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? Want deze Mens doet vele tekenen. |
| 37 Namelijk de wonderbare genezing van dezen kreupele. |
|
17 Maar opdat het niet meer en meer onder het volk verspreid worde, laat ons hen 38scherpelijk dreigen, dat zij niet meer tot enig mens 39in dezen Naam spreken. |
| 38 Gr. met dreiging dreigen. Hebr. |
| 39 Of: van dezen Naam, dat is, van dezen Jezus. |
|
18 En als zij hen geroepen hadden, 40zeiden zij hun aan, dat zij 41ganselijk niet zouden spreken noch leren in den Naam van Jezus. |
| 40 Dat is, geboden hun. |
| 41 Namelijk noch van Hem prediken, noch Hem aanroepen, noch in Zijn Naam wonderen doen. |
|
19 Maar Petrus en Johannes antwoordende, zeiden tot hen: eOordeelt gij of het recht is 42voor God, ulieden meer te horen dan God. |
| e Hand. 5:29. |
| Hand. 5:29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen. |
| 42 Dat is, voor het aangezicht Gods; in Gods tegenwoordigheid, Die alles weet en oordeelt. |
|
20 Want wij 43kunnen niet laten te spreken hetgeen wij gezien en gehoord hebben. |
| 43 Namelijk alzo wij van God daartoe geroepen zijn, om te getuigen hetgeen wij van Jezus Christus gehoord en gezien hebben. |
|
21 Maar zij dreigden hen nog meer en lieten hen gaan, niets vindende 44hoe zij hen straffen zouden, f45om des volks wil; want zij verheerlijkten allen God over hetgeen gdat er geschied was. |
| 44 Dat is, onder wat voorwendsel of schijn van recht. |
| f Hand. 5:26. |
| Hand. 5:26 Toen ging de hoofdman heen met de dienaren, en bracht hen, doch niet met geweld (want zij vreesden het volk, opdat zij niet gestenigd werden). |
| 45 Dat is, uit vrees dat het volk tegen hen zou oproerig worden. |
| g Hand. 3:7, 8. |
| Hand. 3:7 En hem grijpende bij de rechterhand, richtte hij hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels vast; Hand. 3:8 En hij opspringende stond en wandelde en ging met hen in den tempel, wandelende en springende en lovende God. |
|
22 Want de mens was 46meer dan veertig jaren oud, aan welken dit teken der genezing geschied was. |
| 46 En dienvolgens een geloofwaardig en bekend man; en die ook zwaarder om te genezen was, zovele jaren kreupel geweest zijnde. |
Het gebed der gemeente |
23 En zij losgelaten zijnde, hkwamen 47tot de hunnen, en verkondigden al wat de overpriesters en de ouderlingen tot hen gezegd hadden. |
| h Hand. 12:12. |
| Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. |
| 47 Namelijk tot de andere apostelen, vss. 29, 30, 31. |
| vers 29 En nu dan, Heere, zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken, vers 30 Daarin, dat Gij Uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door den Naam van Uw heilig Kind Jezus. vers 31 En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid. |
|
24 En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God en zeiden: 48Heere, Gij zijt de God Die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en alle dingen die in dezelve zijn; |
| 48 Gr. Despota. Welke Naam God den Vader voornamelijk wordt toegeschreven, gelijk het woord Kyrios den Zoon Jezus Christus. Zie Luk. 2:29. 2 Petr. 2:1. Jud. vs. 4. |
| Luk. 2:29 Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord; 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. Jud. vs. 4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen. |
|
25 Die door den mond van David, 49Uw knecht, gezegd hebt: iWaarom 50woeden de heidenen, en hebben de volken ijdele dingen bedacht? |
| 49 Of: Uw kind. Zie vers 27. |
| vers 27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls, |
| i Ps. 2:1. |
| Ps. 2:1 WAAROM woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid? |
| 50 Gr. briesen, gelijk de moedige paarden als zij ten strijde gaan. |
|
26 De koningen der aarde zijn tezamen opgestaan, en de oversten zijn bijeenvergaderd, tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde. |
27 kWant 51in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig 52Kind Jezus, Welken Gij 53gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en 54de volken Israëls, |
| k Matth. 26:3. Mark. 14:1. Luk. 22:2. Joh. 11:47. |
| Matth. 26:3 Toen vergaderden de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen des volks in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kájafas; Mark. 14:1 EN het pascha en het feest
der ongehevelde broden was na twee dagen; en de overpriesters en de schriftgeleerden zochten hoe zij Hem met listigheid vangen en doden zouden. Luk. 22:2 En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk. Joh. 11:47 De overpriesters dan en de farizeeën vergaderden den Raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? Want deze Mens doet vele tekenen. |
| 51 Dat is, openbaarlijk en kennelijk. |
| 52 Of: Knecht, Dienaar. Zie Hand. 3:13, 26. Zie ook Matth. 8:6, vergeleken met Luk. 7:2, en hier vers 25. |
| Hand. 3:13 De God Abrahams en Izaks en Jakobs, de God onzer vaderen, heeft Zijn Kind Jezus verheerlijkt, Welken gij overgeleverd hebt, en hebt Hem verloochend voor het aangezicht van Pilatus, als hij oordeelde dat men Hem zou loslaten. Hand. 3:26 God opgewekt hebbende Zijn Kind Jezus, heeft Denzelven eerst tot u gezonden, dat Hij ulieden zegenen zou, daarin dat Hij een iegelijk van u afkere van uw boosheden. Matth. 8:6 En zeggende: Heere, mijn knecht ligt te huis geraakt, en lijdt zware pijnen. Luk. 7:2 En een dienstknecht van een zekeren hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven. vers 25 Die door den mond van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenen, en hebben de volken ijdele dingen bedacht? |
| 53 Namelijk met den Heiligen Geest tot den oppersten Priester, Profeet en Koning der gemeente. |
| 54 Hoewel de Israëlieten maar één volk waren, zo worden zij nochtans ook volken genaamd, in het meervoud, omdat zij in twaalf stammen verdeeld waren, Gen. 28:3; 48:4. |
| Gen. 28:3 En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. Gen. 48:4 En Hij heeft tot mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken en u vermenigvuldigen en u tot een hoop van volken stellen; en Ik zal uw zaad na u dat land tot een eeuwige bezitting geven. |
|
28 55Om te doen al wat Uw 56hand en Uw raad 57tevoren bepaald had dat geschieden zou. |
| 55 Dit moet verstaan worden niet ten aanzien van hun voornemen, alsof zij den raad Gods zouden voorgenomen hebben uit te voeren; maar ten aanzien van de uitkomst der zaak, die zo uitgevallen is gelijk God in Zijn raad besloten had. |
| 56 Dat is, Gij Zelf, naar Uw macht en wijze bestiering. |
| 57 Of: tevoren geschikt, geordineerd, besloten. Zie Hand. 2:23. |
| Hand. 2:23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; |
|
29 En nu dan, Heere, 58zie op hun dreigingen, en geef Uw 59dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken, |
| 58 Namelijk van den hemel, vanwaar Gij alle dingen regeert. |
| 59 Namelijk de apostelen, Ef. 6:19. |
| Ef. 6:19 En voor mij, opdat mij het woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid des Evangelies bekend te maken; |
|
30 lDaarin, dat Gij 60Uw hand uitstrekt tot 61genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door den Naam van Uw heilig 62Kind Jezus. |
| l Mark. 16:17. |
| Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; |
| 60 Dat is, Uw kracht. |
| 61 Namelijk wonderbare. |
| 62 Zie vers 27. |
| vers 27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls, |
|
31 En als 63zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, m64bewogen; en zij werden allen 65vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid. |
| 63 Namelijk de apostelen, door welke dit gebed gedaan was. |
| m Hand. 16:26. |
| Hand. 16:26 En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los. |
| 64 Het Griekse woord betekent eigenlijk: op en neder bewogen worden gelijk de baren van de zee. Met dit wonderteken toonde God dat hun gebed verhoord was. |
| 65 Zie vers 8, om het Evangelie vrijmoediglijk midden in de vervolging te prediken. |
| vers 8 Toen zeide Petrus, vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks en gij ouderlingen Israëls, |
Gemeenschap van goederen |
32 En der menigte van degenen die geloofden, was 66néén hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, 67zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen. |
| 66 Dat is, zeer grote enigheid, zo in de leer en in het gevoelen, als in de gemoederen en toegenegenheden tot elkander in liefde en vrede. |
| n Hand. 2:44. 1 Petr. 3:8. |
| Hand. 2:44 En allen die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen. 1 Petr. 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
| 67 Zie hiervan Hand. 2:44; 5:4. |
| Hand. 2:44 En allen die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen. Hand. 5:4 Zo het gebleven ware, bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, was het niet in uw macht? Wat is het dat gij deze daad in uw hart hebt voorgenomen? Gij hebt den mensen niet gelogen, maar Gode. |
|
33 En de apostelen gaven met grote 68kracht getuigenis van de opstanding des Heeren Jezus; en er was grote 69genade over hen allen. |
| 68 Namelijk om de harten der mensen te bewegen, Rom. 1:16. |
| Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. |
| 69 Dat is, gunst en aangenaamheid bij het volk, hetwelk van hen als van heilige en godzalige lieden veel hield. |
|
34 Want er was ook niemand onder hen die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten den prijs der verkochte goederen en legden dien 70aan de voeten der apostelen; |
| 70 Namelijk om van hen uitgedeeld te worden aan de armen, naar eenieders nood, vers 35. |
| vers 35 En aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had. |
|
35 oEn aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had. |
| o Jes. 58:7. |
| Jes. 58:7 Is het niet dat gij den hongerige uw brood mededeelt en de arme verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor uw vlees niet verbergt? |
|
36 En 71Joses, van de apostelen toegenaamd Bárnabas (hetwelk is, overgezet zijnde, een zoon 72der vertroosting), 73een Leviet, van geboorte uit 74Cyprus, |
| 71 Anders: Jozef. |
| 72 Of: der vermaning; vanwege de bijzondere gaven die hij had om de mensen uit Gods Woord te troosten en te vermanen. Zie Hand. 11:22, 23, 24. |
| Hand. 11:22 En het gerucht van hen kwam tot de oren der gemeente die te Jeruzalem was; en zij zonden Bárnabas uit, dat hij het land doorging tot Antiochíë toe; Hand. 11:23 Dewelke daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven. Hand. 11:24 Want hij was een goed man, en vol des Heiligen Geestes en des geloofs. En er werd een grote schare den Heere toegevoegd. |
| 73 Of: een Leviet van geboorte, geslacht, of afkomst uit Cyprus. |
| 74 De Joden waren in alle gewesten der wereld verstrooid, 1 Petr. 1:1, en ook in dit eiland, waarvan zie Hand. 11:19; 13:4; 15:39; 21:3; 27:4. |
| 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, Hand. 11:19 Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. Hand. 13:4 Dezen dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af tot Seleucië, en vandaar scheepten zij af naar Cyprus. Hand. 15:39 Er ontstond dan een verbittering, alzo dat zij van elkander gescheiden zijn, en dat Bárnabas Markus medenam en naar Cyprus afscheepte. Hand. 21:3 En als wij Cyprus in het gezicht gekregen en dat aan de linkerhand gelaten hadden, voeren wij naar Syrië, en kwamen aan te Tyrus; want het schip zou aldaar den last ontladen. Hand. 27:4 En vandaar afgevaren zijnde, voeren wij onder Cyprus heen, omdat de winden ons tegen waren. |
|
37 Alzo hij een akker had, verkocht dien, en bracht 75het geld en legde het aan de voeten der apostelen. |
| 75 Namelijk dat hij gemaakt had van den verkochten akker. |