Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Aangeklaagd bij Felix |
1 EN vijf dagen daarna kwam ade hogepriester Ananías af met de ouderlingen en een zekeren voorspraak, genaamd Tertúllus, dewelke verschenen voor den stadhouder tegen Paulus. a Hand. 23:2. |
a Hand. 23:2 Maar de hogepriester Ananías beval dengenen die bij hem stonden, dat zij hem op den mond zouden slaan. |
2 En als hij geroepen was, begon Tertúllus hem te beschuldigen, zeggende: |
3 Dat wij groten vrede door u bekomen, en dat vele loffelijke diensten dezen volke geschieden door uw voorzichtigheid, machtigste Felix, nemen wij ganselijk en overal met alle dankbaarheid aan. |
4 Maar opdat ik u niet lang ophoude, ik bid u dat gij ons, naar uw bescheidenheid, kortelijk hoort. |
5 Want wij hebben dezen man bevonden te zijn een pest, en een die oproer verwekt onder al de Joden door de ganse wereld, en een oppersten voorstander van de sekte der Nazarénen; |
6 bDie ook gepoogd heeft den tempel te ontheiligen; welken wij ook gegrepen hebben en naar onze wet hebben willen oordelen. b Hand. 21:28. |
b Hand. 21:28 Roepende: Gij Israëlitische mannen, komt te hulp. Deze is de mens die tegen het volk en de wet en deze plaats allen man overal leert; en bovendien heeft hij ook Grieken in den tempel gebracht en heeft deze heilige plaats ontheiligd. |
7 Maar Lysias, de overste, daarover komende, heeft hem met groot geweld uit onze handen weggebracht, |
8 Gebiedende zijn beschuldigers tot u te komen; van denwelken gij zelf, hem onderzocht hebbende, zult kunnen verstaan al hetgeen waarvan wij hem beschuldigen. |
9 En ook de Joden stemden het toe, zeggende dat deze dingen alzo waren. |
De rede voor Felix |
10 Maar Paulus, als hem de stadhouder gewenkt had dat hij zou spreken, antwoordde: Dewijl ik weet dat gij nu vele jaren over dit volk rechter geweest zijt, zo verantwoord ik mijzelven met des te beteren moed; |
11 Alzo gij kunt weten dat het niet meer dan twaalf dagen zijn, van dat ik ben opgekomen om te aanbidden te Jeruzalem. |
12 cEn zij hebben mij noch in den tempel gevonden tot iemand sprekende of enige samenrotting des volks makende, noch in de synagogen, noch in de stad; c Hand. 25:8; 28:17. |
c Hand. 25:8 Dewijl hij zich verantwoordende, zeide: Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, noch tegen den keizer iets gezondigd. Hand. 28:17 En het geschiedde na drie dagen, dat Paulus samenriep degenen die de voornaamsten der Joden waren; en als zij samengekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten, ben gebonden uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen; |
13 En zij kunnen niet bewijzen waarvan zij mij nu beschuldigen. |
14 Maar dit beken ik u, dat ik naar dien weg, welken zij sekte noemen, den God der vaderen alzo dien, gelovende alles wat in de Wet en in de Profeten geschreven is; |
15 Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelven verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beide der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen. |
16 dEn hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijke consciëntie te hebben bij God en de mensen. d Hand. 23:1. |
d Hand. 23:1 EN Paulus de ogen op den Raad houdende, zeide: Mannen broeders, ik heb met alle goede consciëntie voor God gewandeld tot op dezen dag. |
17 Doch na vele jaren ben ik gekomen eom aalmoezen te doen aan mijn volk, en offeranden; e Hand. 11:29. Rom. 15:25. |
e Hand. 11:29 En naar dat een iegelijk der discipelen vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten dienste der broederen die in Judéa woonden; Rom. 15:25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. |
18 fWaarover mij gevonden hebben, geheiligd zijnde, in den tempel, niet met volk, noch met beroerte, enige Joden uit Azië; f Hand. 21:27. |
f Hand. 21:27 Als nu de zeven dagen zouden voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azië in den tempel, en beroerden al het volk, en sloegen de handen aan hem, |
19 Welke behoorden hier voor u tegenwoordig te zijn en mij te beschuldigen, indien zij iets hadden tegen mij. |
20 Of dat dezen zelven zeggen of zij enig onrecht in mij gevonden hebben als ik voor den Raad stond, |
21 Dan van dit enig woord, hetwelk ik riep, staande onder hen: gOver de opstanding der doden word ik heden van ulieden geoordeeld. g Hand. 23:6; 28:20. |
g Hand. 23:6 En Paulus wetende dat het ene deel was van de sadduceeën en het andere van de farizeeën, riep in den Raad: Mannen broeders, ik ben een farizeeër, eens farizeeërs zoon; ik word over de hoop en opstanding der doden geoordeeld. Hand. 28:20 Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; want vanwege de hope Israëls ben ik met deze keten omvangen. |
De uitspraak verdaagd |
22 Toen nu Felix dit gehoord had, stelde hij hen uit, zeggende: Als ik nader wetenschap van dezen weg zal hebben, wanneer Lysias, de overste, zal afgekomen zijn, zo zal ik volle kennis nemen van uw zaken. |
23 En hij beval den hoofdman over honderd dat Paulus zou bewaard worden, en verlichting hebben, hen dat hij niemand van de zijnen zou beletten hem te dienen of tot hem te komen. h Hand. 27:3; 28:16. |
h Hand. 27:3 En des anderen daags kwamen wij aan te Sidon. En Július vriendelijk met Paulus handelende, liet hem toe tot de vrienden te gaan om van hen bezorgd te worden. Hand. 28:16 En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht die hem bewaarde. |
24 En na sommige dagen Felix, daar gekomen zijnde met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus, en hoorde hem van het geloof in Christus. |
25 En als hij handelde van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomende oordeel, Felix zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen. |
26 En tegelijk ook hopende dat hem van Paulus geld gegeven zou worden, opdat hij hem losliet; waarom hij hem ook dikmaals ontbood, en sprak met hem. |
27 Maar als twee jaren vervuld waren, kreeg Felix Porcius Festus in zijn plaats; en Felix iwillende den Joden gunst bewijzen, liet Paulus gevangen. i Hand. 25:14. |
i Hand. 25:14 En toen zij aldaar vele dagen overgebracht hadden, heeft Festus de zaken van Paulus aan den koning verhaald, zeggende: Hier is een zeker man van Felix gevangen gelaten; |