Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 24 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 24

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 De hogepriester Ananias en de oudsten des volks verschijnen met den voorspraak Tertullus voor Felix tegen Paulus. 5 Brengen zware beschuldigingen tegen hem in. 10 Waarop Paulus zijn verantwoording doet met belijdenis van zijn geloof en godsdienst. 22 Felix stelt de zaak uit tot de komst van Lysias. 23 Geeft ondertussen Paulus meerdere vrijheid. 24 Paulus onderwijst hem en zijn huisvrouw in enige hoofdstukken des geloofs. 26 En wordt dikwijls van hem ontboden op hoop van geld te krijgen. 27 En heeft hem gevangen gelaten om de Joden te behagen.
 
Aangeklaagd bij Felix
1 EN 1vijf dagen daarna kwam ade hogepriester Ananías af met de ouderlingen en een zekeren 2voorspraak, genaamd Tertúllus, dewelke verschenen voor den stadhouder tegen Paulus.
1 Namelijk nadat Paulus van Jeruzalem te Cesarea was gebracht; want alsdan zijn deze zijn beschuldigers daar ook gekomen, daartoe van Lysias vermaand zijnde. Zie vers 8. Hand. 23:30, 33. verwijsteksten
a Hand. 23:2. verwijsteksten
2 Gr. rhetor, dat is, taalman, advocaat, een die geoefend is in de kunst van welsprekendheid, namelijk die het woord zou voeren, hetzij in het Grieks of in het Latijn.
 
2 En als hij geroepen was, begon Tertúllus hem te beschuldigen, zeggende:
3 Dat wij groten vrede door u bekomen, 3en dat vele loffelijke diensten dezen volke geschieden door uw voorzichtigheid, machtigste Felix, 4nemen wij ganselijk en overal met alle dankbaarheid aan.
3 Of: en vele loffelijke zaken of daden die dit volk geschieden. Waarin hij ten dele de waarheid zegt, maar ten dele hem tegen de waarheid zoekt te pluimstrijken. Want Felix had wel een, genaamd Eleazarus en een vermaarden bedrieger en straatschender in het Joodse land, met zijn hoop uitgeroeid, doch daarentegen had hij hun hogepriester Jonathan, die zich tegen zijn onbehoorlijke handelingen stelde, omgebracht, en het volk zeer uitgemergeld en in vele dingen wredelijk behandeld. Zie Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 5, 6, 7.
4 Dat is, erkennen.
 
4 Maar opdat ik u niet lang ophoude, ik bid u dat gij ons, naar uw 5bescheidenheid, kortelijk hoort.
5 Of: billijkheid.
 
5 Want wij hebben dezen man bevonden te zijn een pest, en een die oproer verwekt onder al de Joden door de ganse wereld, en een oppersten voorstander van 6de sekte 7der Nazarénen;
6 Of: der ketterij.
7 Zo noemt hij verachtelijk de discipelen van Christus, of de Christenen, omdat hij meende dat Christus te Nazareth in Galilea geboren was, hoedanigen voor geringe lieden gehouden werden, Joh. 1:47; 7:41, 52. Welke naam ook daarna aan een zekere sekte onder de Christenen gegeven is geweest van de Christenen zelven, die de wet der ceremoniën met het Evangelie wilden mengen, van welke Cerinthus ook een hoofd was. Zie Hand. 15:1. verwijsteksten
 
6 bDie ook gepoogd heeft 8den tempel te ontheiligen; welken wij ook gegrepen hebben en naar onze wet hebben willen oordelen.
b Hand. 21:28. verwijsteksten
8 Namelijk met het inbrengen van heidenen of onbesnedenen; hoewel het tegen de waarheid gezegd wordt. Zie Hand. 21:28. Dit verzwijgt hij hier nochtans, omdat Felix zelf een heiden en onbesneden was. verwijsteksten
 
7 Maar Lysias, de overste, daarover komende, heeft hem met 9groot geweld uit onze handen weggebracht,
9 Gr. veel.
 
8 Gebiedende zijn beschuldigers tot u te komen; 10van denwelken gij zelf, hem onderzocht hebbende, zult kunnen verstaan al hetgeen waarvan wij hem beschuldigen.
10 Namelijk Paulus hier tegenwoordig. Dit zegt hij zeer onbeschaamdelijk, gelijk uit de volgende verantwoording van Paulus blijkt.
 
9 En ook 11de Joden 12stemden het toe, zeggende dat deze dingen alzo waren.
11 Namelijk die daar uit den Raad tegenwoordig waren om hem te beschuldigen. Dezen stemden toe hetgeen van hun advocaat gezegd was.
12 Of: voegden daar ook bij.
 
De rede voor Felix
10 Maar Paulus, als hem de stadhouder gewenkt had dat hij zou spreken, antwoordde: Dewijl ik weet dat gij nu 13vele jaren over dit volk rechter geweest zijt, zo verantwoord ik 14mijzelven met des te beteren moed;
13 Dit zegt Paulus, omdat Felix tevoren vele jaren een deel van het Joodse land, namelijk Trachonitis, Gaulonitis en Batanea had geregeerd. Zie Josephus, Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 11, 12.
14 Of: mijn zaken, die mij aangaan.
 
11 Alzo gij 15kunt weten dat het niet meer dan 16twaalf dagen zijn, van dat ik ben opgekomen om te aanbidden te Jeruzalem.
15 Namelijk zo gij daarvan onderzoek wilt doen.
16 Namelijk geleden, van dewelke hij maar zeven te Jeruzalem en de andere vijf nu te Cesarea was geweest, zodat hij in dien tijd niet had kunnen doen wat daartoe diende, of wat verduisterd kon zijn, waarover zij hem beschuldigden.
 
12 cEn zij hebben mij noch in den tempel gevonden 17tot iemand sprekende of enige samenrotting des volks makende, noch in de synagogen, noch in de stad;
c Hand. 25:8; 28:17. verwijsteksten
17 Of: tegen iemand disputerende.
 
13 En zij kunnen niet 18bewijzen waarvan zij mij nu beschuldigen.
18 Gr. daarstellen, of: staande houden.
 
14 Maar dit beken ik u, dat ik naar 19dien weg, welken zij 20sekte noemen, den God der vaderen alzo dien, gelovende alles wat in de Wet en in de Profeten geschreven is;
19 Dat is, leer of wijze van godsdienst. Hij bekent dan hiermede openlijk dat hij een Christen is; maar ontkent dat hij daarom een anderen god dient dan den God hunner vaderen, of een ander geloof heeft dan hetgeen in de Wet en Profeten is voorgesteld; dat hij ook derhalve geen nieuwe sekte opricht, gelijk zij hem beschuldigden.
20 Of: ketterij.
 
15 Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelven verwachten, dat er 21een opstanding der doden wezen zal, beide der rechtvaardigen en 22der onrechtvaardigen.
21 Namelijk in welke eenieder zal geoordeeld worden naar zijn doen, vers 25. verwijsteksten
22 Dat is, der goddelozen en ongelovigen. Zie Dan. 12:2. Joh. 5:29. verwijsteksten
 
16 dEn 23hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijke consciëntie te hebben bij God en de mensen.
d Hand. 23:1. verwijsteksten
23 Of: intussen.
 
17 Doch 24na vele jaren ben ik gekomen eom aalmoezen te doen aan 25mijn volk, en 26offeranden;
24 Namelijk afwezende van Jeruzalem in andere landen.
e Hand. 11:29. Rom. 15:25. verwijsteksten
25 Namelijk de arme Joden tot het christelijk geloof bekeerd zijnde.
26 Waarvan zie Hand. 21:26, en dit heeft Paulus gedaan om den zwakken Christenen uit de Joden hierin tegemoet te komen, gelijk hij ook Timotheüs om dezelfde reden heeft besneden, Hand. 16:3, zie hiervan ook de aant. op Hand. 18:18, hoewel beide door Christus’ dood waren opgehouden. Deze tegemoetkoming heeft zolang kunnen duren totdat de tempel en stad van Jeruzalem uitgeroeid was en de andere Joden in hun hardnekkigheid van God verworpen zijn, Romeinen 11. verwijsteksten
 
18 fWaarover mij gevonden hebben, geheiligd zijnde, in den tempel, niet met volk, noch met beroerte, enige Joden uit Azië;
f Hand. 21:27. verwijsteksten
 
19 Welke behoorden hier voor u tegenwoordig te zijn en mij te beschuldigen, indien zij iets hadden tegen mij.
20 Of dat dezen zelven zeggen of zij enig onrecht in mij gevonden hebben als ik voor den Raad stond,
21 Dan van dit enig 27woord, hetwelk ik 28riep, staande onder hen: gOver de opstanding der doden word ik heden van ulieden geoordeeld.
27 Gr. stem, dat is, tenware dat zij voor onrecht hielden dit woord, enz.
28 Waaruit wel enige onrust onder hen in den Raad is ontstaan, maar zonder reden, dewijl zij zelven deze hoop hebben, vers 15. verwijsteksten
g Hand. 23:6; 28:20. verwijsteksten
 
De uitspraak verdaagd
22 Toen nu Felix dit gehoord had, stelde hij hen uit, 29zeggende: Als ik nader wetenschap 30van dezen weg zal hebben, wanneer Lysias, de overste, zal afgekomen zijn, zo zal ik volle kennis nemen van uw zaken.
29 Of: als nader wetenschap hebbende van dien weg, en zeide.
30 Dat is, van deze religie. Zie vers 14. En hier geeft Felix twee redenen van zijn uitstel: eerst, om tussenbeide nader onderzoek te kunnen doen van de religie der Christenen, waarover zij hem beschuldigden; ten andere om van Lysias nader te horen wat oproer Paulus te Jeruzalem had aangericht. verwijsteksten
 
23 En hij beval den hoofdman over honderd dat Paulus zou bewaard worden, en 31verlichting hebben, hen dat hij niemand van 32de zijnen zou beletten hem te dienen of tot hem te komen.
31 Dat is, meerdere vrijheid in zijn gevangenis.
h Hand. 27:3; 28:16. verwijsteksten
32 Gr. zijn eigenen; namelijk vrienden of geloofsgenoten, gelijk te Cesarea al overlang een gemeente was, als blijkt Hand. 10:48; 21:8. verwijsteksten
 
24 En na sommige dagen Felix, daar gekomen zijnde met 33Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus, en hoorde hem van het geloof in Christus.
33 Deze was een dochter van dien Herodes die Jakobus had doen doden, Hand. 12:1, en de zuster van Agrippa, waarvan in de twee volgende hoofdstukken gesproken wordt. Een zeer trotse en onkuise vrouw, die haar man Aziz, den koning der Emezenen, verlaten heeft om de vrouw te zijn van dezen Felix, die haar om haar schoonheid daartoe verzocht had. Zie Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 5. verwijsteksten
 
25 En als hij handelde van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomende oordeel, Felix 34zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen.
34 Namelijk dewijl zijn consciëntie hem van vele boze daden hiertegen begaan, overtuigde. Zie Rom. 2:15. 1 Kor. 14:24. verwijsteksten
 
26 En tegelijk ook hopende dat hem van Paulus 35geld gegeven zou worden, opdat hij hem losliet; waarom hij hem ook dikmaals ontbood, en sprak met hem.
35 Namelijk alzo hij een geldgierig man was, en wist dat Paulus zeer aangenaam was bij de Christenen, die geen geld zouden sparen om hem los te krijgen.
 
27 Maar als 36twee jaren vervuld waren, kreeg Felix 37Porcius Festus 38in zijn plaats; en Felix iwillende den Joden gunst bewijzen, liet Paulus gevangen.
36 Namelijk van zijn regering over geheel Judea; of: van de gevangenis van Paulus.
37 Namelijk die van den keizer Nero tot een stadhouder van Judea gezonden was in Felix’ plaats, om de wrede handelingen van Felix in die provincie, en ook om het ombrengen van vele Joden binnen Cesarea; waarover de Joden door zekere gezanten hem aangeklaagd hadden bij den keizer, die hem van de regering heeft afgezet en hem met den dood zou gestraft hebben, tenware dat zijn broeder Pallas hetzelve bij den keizer had afgebeden. Zie Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 7, en Tacitus, Annales, boek 12, en Historiae, boek 5, hfdst. 37.
38 Gr. tot een opvolger, nazaat, nakomer.
i Hand. 25:14. verwijsteksten

Einde Handelingen 24