Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 16 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 16

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader;
2 Welken goede getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikónium.
3 Dezen wilde Paulus dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij een Griek was.
4 En alzo zij de steden doorreisden, gaven zij hun de ordinantiën over, die van de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem goedgevonden waren, om die te onderhouden.
5 De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof, en werden dagelijks overvloediger in getal.
6 En als zij Frygië en het land van Galátië doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken.
7 En aan Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynië te reizen; en de Geest liet het hun niet toe.
8 En zij, Mysië voorbijgereisd zijnde, kwamen af tot Tróas.
9 En van Paulus werd in den nacht een gezicht gezien: er was een Macedónisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in Macedónië en help ons.
10 Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten wij terstond naar Macedónië te reizen, besluitende daaruit dat ons de Heere geroepen had om denzelven het Evangelie te verkondigen.
11 Van Tróas dan afgevaren zijnde, liepen wij recht naar Samothráce, en den volgenden dag naar Neápolis,
12 En vandaar naar Filippi, welke is de eerste stad van dit deel van Macedónië, een kolonie. En wij onthielden ons in die stad ettelijke dagen.
13 En op den dag des sabbats gingen wij buiten de stad aan de rivier, waar het gebed placht te geschieden; en nedergezeten zijnde, spraken wij tot de vrouwen die samengekomen waren.
14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd.
15 En als zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis en blijft er. En zij dwong ons.
16 En het geschiedde als wij tot het gebed heengingen, dat een zekere dienstmaagd, hebbende een waarzeggenden geest, ons ontmoette, welke haar heren groot gewin toebracht met waarzeggen.
17 Dezelve volgde Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die ons den weg der zaligheid verkondigen.
18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat. En hij ging uit te zelver ure.
19 Als nu de heren van dezelve zagen dat de hoop huns gewins weg was, grepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten.
20 En als zij hen tot de hoofdmannen gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen beroeren onze stad, daar zij Joden zijn;
21 En zij verkondigen zeden die ons niet geoorloofd zijn aan te nemen, noch te doen, alzo wij Romeinen zijn.
22 En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen hun de klederen afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen.
23 En als zij hun vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden den stokbewaarder dat hij hen zekerlijk bewaren zou;
24 Dewelke zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker en verzekerde hun voeten in den stok.
25 En omtrent den middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gode lofzangen; en de gevangenen hoorden naar hen.
26 En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los.
27 En de stokbewaarder wakker geworden zijnde, en ziende de deuren der gevangenis geopend, trok een zwaard en zou zichzelven omgebracht hebben, menende dat de gevangenen ontvloden waren.
28 Maar Paulus riep met grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier.
29 En als hij licht geëist had, sprong hij in en werd zeer bevende en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten;
30 En hen buitengebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen opdat ik zalig worde?
31 En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.
32 En zij spraken tot hem het Woord des Heeren, en tot allen die in zijn huis waren.
33 En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen.
34 En hij bracht hen in zijn huis en zette hun de tafel voor, en verheugde zich dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.
35 En als het dag geworden was, zonden de hoofdmannen de stadsdienaars, zeggende: Laat die mensen los.
36 En de stokbewaarder boodschapte deze woorden aan Paulus, zeggende: De hoofdmannen hebben gezonden dat gij zoudt losgelaten worden; gaat dan nu uit en reist heen in vrede.
37 Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeseld en in de gevangenis geworpen, en werpen zij ons nu heimelijk daaruit? Niet alzo; maar dat zij zelven komen en ons uitleiden.
38 En de stadsdienaars boodschapten deze woorden wederom den hoofdmannen; en zij werden bevreesd, horende dat zij Romeinen waren.
39 En zij komende baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, begeerden zij dat zij uit de stad gaan zouden.
40 En uitgegaan zijnde uit de gevangenis, gingen zij in tot Lydia; en de broeders gezien hebbende, vertroostten zij dezelve, en gingen uit de stad.

Einde Handelingen 16