Statenvertaling.nl

sample header image

Johannes 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Johannes 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Christus spijzigt met vijf broden en twee vissen vijfduizend mannen. 14 Die Hem daarover tot een koning willen maken, maar Hij ontwijkt hen. 16 Wandelt in den nacht op de zee, en komt tot Zijn discipelen in het schip. 22 Wordt van de schare gezocht, en te Kapernaüm gevonden. 26 Welke Hij vermaant te zoeken de onvergankelijke spijze, die door het geloof te vinden is. 41 Waarover de Joden murmureren. 43 Welken Christus antwoordt dat het geloof in Hem van den Vader komt, en leert dat Zijn vlees de ware spijze en Zijn bloed de ware drank is, die men eten en drinken moet om het eeuwige leven te verkrijgen. 59 Aan welke leer velen Zijner discipelen te Kapernaüm zich stoten. 61 Waarom Christus hen onderricht van den rechten zin Zijner woorden. 66 Velen Zijner discipelen verlaten Hem. 67 Petrus en de andere apostelen bekennen dat Hij de woorden des levens heeft, en blijven bij Hem. 70 Doch Christus verklaart dat een van hen een duivel was.
 
De eerste wonderbare spijziging
1 NA dezen vertrok Jezus 1over de Zee van Galiléa, welke is de 2Zee van Tibérias.
1 Dat is, over een schoot of inham van het meer; want Bethsaïda lag aan dezelfde zijde van het meer waaraan Tiberias lag. Zie Matth. 14:13. Luk. 9:10. verwijsteksten
2 Van deze zee zie breder Matth. 4:18. Luk. 5:1. verwijsteksten
 
2 En Hem 3volgde een grote schare, omdat zij Zijn tekenen zagen, die Hij deed aan de kranken.
3 Namelijk te land. Zie Matth. 14:13. verwijsteksten
 
3 En Jezus ging op 4den berg, en zat aldaar neder met Zijn discipelen.
4 Namelijk die bij Bethsaïda lag.
 
4 En 5het pascha, ahet feest der Joden, was nabij.
5 Dit was het derde pascha na den doop van Christus. Van het eerste zie Joh. 2:13, en van het tweede Joh. 5:1. verwijsteksten
a Ex. 12:18. Lev. 23:5, 7. Num. 28:16. Deut. 16:1. verwijsteksten
 
5 bJezus dan de ogen opheffende, en ziende dat een grote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: 6Vanwaar zullen wij broden kopen, opdat dezen eten mogen?
b Matth. 14:14. Mark. 6:34. Luk. 9:13. verwijsteksten
6 Of: Waarvan.
 
6 (Doch dit zeide Hij hem beproevende; want Hij 7wist Zelf wat Hij doen zou.)
7 Dat is, had nu al bij Zichzelven besloten.
 
7 Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd 8penningen brood is dezen niet genoeg, opdat een iegelijk van hen een weinig neme.
8 Gr. denarii, dat is, schellingen of realen. Zie Matth. 18:28. verwijsteksten
 
8 Een van Zijn discipelen, namelijk Andréas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
9 Hier is een jonksken dat vijf gerstebroden heeft en twee 9visjes; maar cwat zijn deze onder zovelen?
9 Gr. eigenlijk: gebraden visjes.
c 2 Kon. 4:43. verwijsteksten
 
10 En Jezus zeide: Doet de mensen 10nederzitten. En er was veel 11gras in die plaats. Zo zaten dan de mannen neder, omtrent 12vijfduizend in getal.
10 Gr. nedervallen, naar het gebruik der ouden, die op den elleboog liggende aten.
11 Namelijk groen gras, Mark. 6:39. verwijsteksten
12 Namelijk boven de vrouwen en kinderen, Matth. 14:21. verwijsteksten
 
11 En Jezus nam de broden, den 13gedankt hebbende deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen dengenen die nedergezeten waren; desgelijks ook van de visjes, zoveel 14zij wilden.
d 1 Sam. 9:13. verwijsteksten
13 Dat is, met dankzegging die gezegend hebbende. Zie Luk. 9:16. verwijsteksten
14 Namelijk de scharen, gelijk uit het volgende blijkt.
 
12 En als zij 15verzadigd waren, zeide Hij tot Zijn discipelen: Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga.
15 Gr. vervuld.
 
13 Zij vergaderden ze dan, en vulden twaalf korven met brokken van de vijf gerstebroden, welke overgeschoten waren dengenen die gegeten hadden.
14 De mensen dan, gezien hebbende het teken dat Jezus gedaan had, zeiden: eDeze is waarlijk 16de Profeet, Die in de wereld 17komen zou.
e Luk. 7:16; 24:19. Joh. 4:19. verwijsteksten
16 Namelijk van Denwelken Mozes geprofeteerd heeft, Deut. 18:15, 18. verwijsteksten
17 Gr. komt.
 
15 Jezus dan, wetende dat zij zouden komen en Hem met geweld nemen, opdat zij Hem 18koning maakten, 19ontweek wederom op den berg, Hij Zelf alleen.
18 Namelijk een wereldse koning, hoedanig zij verkeerdelijk meenden dat de Messias moest zijn.
19 Namelijk om te tonen dat Zijn Koninkrijk van deze wereld niet was, Joh. 18:36. verwijsteksten
 
Jezus wandelt op de zee
16 fEn als het avond geworden was, gingen Zijn discipelen af naar de zee;
f Matth. 14:23. Mark. 6:47. verwijsteksten
 
17 En in het schip gegaan zijnde, kwamen zij 20over de zee naar Kapérnaüm. En het was alrede 21duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen.
20 Namelijk voorbij Bethsaïda, gelijk Christus hun bevolen had, Mark. 6:45. verwijsteksten
21 Gr. duisternis.
 
18 En de zee verhief zich, overmits er een grote wind waaide.
19 En als zij omtrent vijf en twintig of dertig 22stadiën 23gevaren waren, zagen zij Jezus 24wandelende op de zee en komende bij het schip; en zij werden bevreesd.
22 Een stadie is een lengte van honderd en vijf en twintig schreden. Zie Luk. 24:13. verwijsteksten
23 Of: geroeid.
24 Namelijk Zijn lichaam door Zijn Goddelijke kracht ondersteunende.
 
20 Maar Hij zeide tot hen: Ik ben het, zijt niet bevreesd.
21 25Zij hebben dan Hem gewilliglijk in het schip genomen; en terstond kwam het schip aan het land, waar zij naartoe voeren.
25 Gr. Zij wilden dan Hem in het schip nemen, namelijk nadat zij Hem werden kennende. Zie Matth. 14:32. Mark. 6:51. verwijsteksten
 
Het Brood des levens
22 Des anderen daags de schare, die aan 26de andere zijde der zee stond, ziende dat aldaar geen ander scheepje was dan dat ene, waar Zijn discipelen ingegaan waren, en dat Jezus met Zijn discipelen in dat scheepje niet was gegaan, maar dat Zijn discipelen alleen weggevaren waren;
26 Dat is, aan de andere zijde van dien schoot van het meer, tussen Bethsaïda en Kapernaüm. Zie vers 24. verwijsteksten
 
23 (Doch er kwamen andere scheepjes van Tibérias nabij de plaats waar zij het brood gegeten hadden, als de Heere 27gedankt had.)
27 Dat is, gezegend had. Zie vers 11. verwijsteksten
 
24 Toen dan de schare zag dat Jezus aldaar niet was, noch Zijn discipelen, zo gingen zij ook in de schepen, en kwamen te Kapérnaüm, zoekende Jezus.
25 En als zij Hem gevonden hadden 28over de zee, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?
28 Zie vss. 22, 59. verwijsteksten
 
26 Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, gij zoekt Mij, 29niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar 30omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt.
29 Dat is, niet omdat gij door de tekenen, die gij van Mij gezien hebt, in Mij gelooft.
30 Dat is, omdat gij hoopt dat Ik u nog meer op zulke wijze zal verzadigen.
 
27 g31Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om 32de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; hwant Dezen heeft God de Vader 33verzegeld.
g vss. 40, 54. Joh. 3:16; 4:14. verwijsteksten
31 Dat is, doet naarstigheid om te bekomen, Filipp. 2:12. verwijsteksten
32 Welke deze spijze is, wordt verklaard vss. 51, 55. verwijsteksten
h Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Joh. 1:33; 5:37; 8:18. 2 Petr. 1:17. verwijsteksten
33 Dat is, geordineerd, en op menigerlei wijze geopenbaard en bevestigd, dat Hij de ware Messias is, en van Hem gezonden was, gelijk de prinsen met verzegelde geloofsbrieven bevestigen de autoriteit dergenen die van hen gezonden worden, Ef. 4:30. verwijsteksten
 
28 Zij zeiden dan tot Hem: Wat zullen wij doen, opdat wij 34de werken Gods mogen werken?
34 Dat is, die God van ons eist om zalig te worden, alzo ook in het volgende vers. Zie dergelijke wijze van spreken Ps. 51:19. verwijsteksten
 
29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: iDit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem Dien Hij gezonden heeft.
i 1 Joh. 3:23. verwijsteksten
 
30 Zij zeiden dan tot Hem: 35Wat kteken doet Gij dan, opdat wij het mogen zien en U geloven? Wat werkt Gij?
35 Namelijk dat wat bijzonders of groots is, waaruit wij zekerlijk kunnen verstaan dat Gij de Messias zijt.
k Matth. 12:38; 16:1. Mark. 8:11. Luk. 11:29. 1 Kor. 1:22. verwijsteksten
 
31 lOnze vaders hebben het 36manna gegeten in de woestijn, gelijk geschreven is: mHij gaf hun het brood 37uit den hemel te eten.
l Ex. 16:4, 14. Num. 11:7. verwijsteksten
36 Van dit manna zie Ex. 16:15, 32. Num. 11:7, 8. verwijsteksten
m Ps. 78:24. 1 Kor. 10:3. verwijsteksten
37 Dat is, dat uit de lucht nederviel.
 
32 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, Mozes heeft u niet gegeven het brood uit den hemel, maar Mijn Vader geeft u het 38ware Brood uit den hemel.
38 Dat is, het recht geestelijke en hemelse Brood, van Hetwelk het manna maar een beeld of schaduw geweest is; gelijk waarheid dikwijls tegen beelden gesteld wordt, Joh. 1:17. Hebr. 8:2. verwijsteksten
 
33 Want 39het Brood Gods is 40Hij Die uit den hemel 41nederdaalt, en Die 42der wereld het leven geeft.
39 Dat is, Dat God den mensen geeft om eeuwiglijk te leven.
40 Namelijk de Zone Gods.
41 Dat is, nedergedaald is, dat is, Die van den Vader tot een Middelaar is gezonden in de wereld, en te dien einde de menselijke natuur op de aarde heeft aangenomen, Filipp. 2:6, 7. 1 Tim. 3:16. verwijsteksten
42 Dat is, de uitverkorenen en gelovigen door de gehele wereld, zowel heidenen als Joden, Joh. 11:52. verwijsteksten
 
34 Zij zeiden dan tot Hem: Heere, geef ons 43altijd dit Brood.
43 Dat is, allen dag, gelijk eertijds Mozes het manna gaf. Verstaande dit van het tijdelijke brood.
 
35 En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood 44des levens; n45die tot Mij komt, 46zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.
44 Dat is, Dat het geestelijke en eeuwige leven geeft.
n Jes. 55:1. Joh. 4:14; 7:37. verwijsteksten
45 Dat is, die in Mij gelooft, gelijk Christus in het tweede lid van dit vers Zelf verklaart.
46 Dat is, zal met alle geestelijk goed verzadigd worden; hier met vasten troost, en namaals met eeuwige vreugde.
 
36 Maar Ik heb u gezegd, dat gij Mij ook gezien hebt, en gij gelooft niet.
37 47Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins 48uitwerpen.
47 Dat is, al degenen die de Vader van eeuwigheid uitverkoren en Mij als Middelaar heeft gegeven, om hen zalig te maken, Joh. 10:28; 17:6. verwijsteksten
48 Gr. buiten uitwerpen, dat is, niet verstoten, maar eeuwiglijk behouden, Joh. 17:12. verwijsteksten
 
38 Want Ik ben 49uit den hemel nedergedaald, oniet opdat Ik 50Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft.
49 Zie hiervan de verklaring vers 33. verwijsteksten
o Matth. 26:39. Mark. 14:36. Luk. 22:42. Joh. 5:30. verwijsteksten
50 Dat is, hetgeen Mij alleen zou behagen, en niet den Vader.
 
39 En dit is de wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft, pdat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit 51niet verlieze, maar hetzelve 52opwekke ten uitersten dage.
p Joh. 10:28; 17:12; 18:9. verwijsteksten
51 Dat is, niet late verloren gaan.
52 Namelijk tot de eeuwige zaligheid. Want de anderen zullen ook opgewekt worden, maar ter verdoemenis, Joh. 5:29. 2 Kor. 5:10. verwijsteksten
 
40 En dit is de wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, qdat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
q vss. 27, 54. Joh. 3:16; 4:14. verwijsteksten
 
41 De Joden dan murmureerden 53over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het Brood Dat uit den hemel nedergedaald is.
53 Of: daarover.
 
42 En zij zeiden: rIs Deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? 54Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald?
r Matth. 13:55. Mark. 6:3. verwijsteksten
54 Dat is, hoe kan het dan waar zijn wat Deze zegt?
 
43 Jezus antwoordde dan en zeide tot hen: Murmureert niet onder elkander.
44 sNiemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem 55trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
s vers 65. Hoogl. 1:4. verwijsteksten
55 Dat is, tenzij dat Hij dengene die van nature onbekwaam en onwillig is, door de krachtige werking Zijns Heiligen Geestes daartoe bekwaam en willig maakt, Hand. 16:14. Filipp. 2:13. verwijsteksten
 
45 Er is geschreven 56in de Profeten: tEn zij zullen allen 57van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en 58geleerd heeft, die komt tot Mij.
56 Dat is, in dit deel der Schrift hetwelk de boeken der profeten vervat.
t Jes. 54:13. Jer. 31:33. Hebr. 8:10; 10:16. verwijsteksten
57 Gr. geleerden van God, of: godgeleerden, gelijk 1 Thess. 4:9. Dat is, allen die tot Mij komen, vers 44, of, gelijk Jesaja spreekt, Jes. 54:13, alle kinderen van het geestelijke Jeruzalem, zullen geleerd worden van God, Die door Zijn Heiligen Geest de predicatie des Goddelijken Woords in hen krachtig maakt. verwijsteksten
58 Dat is, alzo gehoord heeft, dat hem ook het hart van den Vader is verlicht en geopend, om hetzelve wel te verstaan en aan te nemen, Hand. 16:14. verwijsteksten
 
46 vNiet dat iemand den Vader gezien heeft 59dan Die 60van God is; 61Deze heeft den Vader gezien.
v Matth. 11:27. Luk. 10:22. Joh. 1:18; 7:29; 8:19. verwijsteksten
59 Gr. tenzij.
60 Namelijk de Vader.
61 Namelijk Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Joh. 1:18. verwijsteksten
 
47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: xDie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven.
x Joh. 3:16, 36. verwijsteksten
 
48 Ik ben het Brood des levens.
49 yUw vaders hebben het manna gegeten in de woestijn 62en zij zijn gestorven.
y Ex. 16:4. Num. 11:7. Ps. 78:24. verwijsteksten
62 Dat is, hoewel zij het manna gegeten hebben, zijn zij evenwel gestorven, niet alleen den tijdelijken dood, maar sommigen ook, om huns ongeloofs wil, den eeuwigen dood. Zie 1 Kor. 10:5. Hebr. 3:16, 19. verwijsteksten
 
50 Dit is het Brood Dat uit den hemel nederdaalt, opdat 63de mens daarvan ete en niet sterve.
63 Gr. iemand.
 
51 Ik ben het 64levende Brood Dat uit den hemel nedergedaald is; zzo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. aEn het brood dat Ik geven zal, is 65Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld.
64 Dat is, levendmakende. Zie vers 35. verwijsteksten
z Joh. 11:26. verwijsteksten
a Hebr. 10:5, 10. verwijsteksten
65 Dat is, Mijn menselijke natuur, die Ik aan het kruis zal overgeven tot een verzoenoffer voor de zonden der uitverkorenen van de gehele wereld, opdat dezelve daardoor de vergeving der zonden en het eeuwige leven verkrijgen.
 
52 De Joden dan 66streden onder elkander, zeggende: bHoe kan ons Deze Zijn vlees te eten geven?
66 Namelijk met woorden, dat is, twistten.
b Joh. 3:9. verwijsteksten
 
53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, 67tenzij dat gij het vlees van den Zoon des mensen eet en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven.
67 Dat is, tenzij dat gij in Mij gelooft, Die Mijn lichaam aan het kruis in den dood zal overgeven en Mijn bloed storten tot vergeving der zonden. Zie vers 35. Want Christus spreekt hier niet van het uiterlijke eten, dat in het Avondmaal geschiedt, alzo hetzelve toen nog niet was ingesteld, maar van het geestelijke eten, dat is, Christus met waar geloof aannemen, en daardoor met Hem verenigd worden, hetwelk door het uiterlijke eten in het Avondmaal betekend wordt. verwijsteksten
 
54 68cDie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die 69heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
68 Dat is, die in Mij gelooft, gelijk verklaard wordt vers 47. verwijsteksten
c vss. 27, 40. Joh. 3:16; 4:14. verwijsteksten
69 Zie Joh. 5:24. verwijsteksten
 
55 Want Mijn vlees is 70waarlijk spijs, en Mijn bloed is waarlijk drank.
70 Zie vers 32. verwijsteksten
 
56 Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die 71blijft in Mij en Ik in hem.
71 Dat is, wordt en blijft met Mij geestelijk verenigd, en Ik met hem, Ef. 3:17. verwijsteksten
 
57 Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft en Ik 72leef door den Vader, alzo die 73Mij eet, dezelve zal leven door Mij.
72 Zie Joh. 5:26. verwijsteksten
73 Dat is, in Mij gelooft, vers 35. verwijsteksten
 
58 Dit is het dBrood Dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het manna gegeten hebben en zijn 74gestorven; die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven.
d Joh. 3:13. verwijsteksten
74 Zie vers 49. verwijsteksten
 
59 Deze dingen zeide Hij in de synagoge, lerende te Kapérnaüm.
 
Vele discipelen vallen af
60 Velen dan van Zijn discipelen, dit horende, zeiden: 75Deze rede is hard; wie kan dezelve horen?
75 Dit zeggen zij, omdat zij Christus’ woorden niet geestelijk maar vleselijk verstonden. Want zo verstaan zijnde, zou het inderdaad een harde rede zijn, gelijk ook Nicodemus de woorden van Christus van de wedergeboorte alzo verstond, Joh. 3:4. verwijsteksten
 
61 Jezus nu wetende 76bij Zichzelven dat Zijn discipelen daarover murmureerden, zeide tot hen: Ergert ulieden dit?
76 Gr. in Zichzelven, namelijk als een Kenner der harten en gedachten.
 
62 77Wat zou het dan zijn ezo gij den Zoon des mensen zaagt 78opvaren 79waar Hij tevoren was?
77 Dat is, hoe zoudt gij dan Mijn woorden verstaan en geloven?
e Mark. 16:19. Luk. 24:50. Joh. 3:13. Hand. 1:9. Ef. 4:8. verwijsteksten
78 Namelijk gelijk daarna geschied is.
79 Namelijk in den hemel, naar Zijn Goddelijke natuur, eer Hij Mens geworden is.
 
63 80fDe Geest is het Die levend maakt; 81het vlees is niet nut. De woorden die Ik tot u spreek, 82zijn geest en zijn leven.
80 Dat is, hetgeen Ik met de voorgaande woorden wil te kennen geven, moet geestelijk verstaan worden, van een geestelijk eten; hetwelk door de kracht Mijns Geestes teweeggebracht wordt, en datzelve brengt het leven voort.
f 2 Kor. 3:6. verwijsteksten
81 Namelijk vleselijk gegeten zijnde.
82 Dat is, moeten geestelijk verstaan worden, en zo zijn het woorden des levens.
 
64 Maar er zijn sommigen van ulieden, 83die niet geloven. gWant Jezus wist 84van den beginne wie zij waren die niet geloofden, hen wie hij was die Hem verraden zou.
83 En daarom ergert gij u aan Mijn woorden.
g Joh. 2:25. verwijsteksten
84 Dat is, van dat Hij hun begonnen heeft te prediken.
h Joh. 13:11. verwijsteksten
 
65 En Hij zeide: iDaarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij 85van Mijn Vader.
i vers 44. verwijsteksten
85 Gr. uit, dat is, door of van.
 
66 Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem.
 
De belijdenis van Petrus
67 Jezus dan zeide tot de twaalve: 86Wilt gijlieden ook niet weggaan?
86 Dit vraagt Hij niet omdat Hij daarvan onwetend was, maar opdat Hij uit hen een oprechte belijdenis daarvan zou trekken.
 
68 Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, 87tot wien zullen wij heen gaan? Gij hebt de woorden 88des eeuwigen klevens.
87 Namelijk anders dan tot U.
88 Dat is, die ons aanwijzen den rechten weg ten eeuwigen leven.
k Hand. 5:20. verwijsteksten
 
69 En wij hebben geloofd en bekend, ldat 89Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.
l Matth. 16:16. Mark. 8:29. Luk. 9:20. Joh. 11:27. verwijsteksten
89 Van deze belijdenis zie Matth. 16:16. verwijsteksten
 
70 Jezus antwoordde hun: mHeb Ik niet u twaalve 90uitverkoren? En een uit u is 91een duivel.
m Luk. 6:13. verwijsteksten
90 Namelijk tot het apostelschap.
91 Dat is, een kind des duivels, hem gelijk, Joh. 8:44. verwijsteksten
 
71 En Hij zeide dit van Judas, Simons zoon, Iskáriot; want deze zou Hem verraden, zijnde een 92van de twaalve.
92 Gr. uit.

Einde Johannes 6